GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Be tegen-stelling;.... een element in de lijdensprediking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Be tegen-stelling;.... een element in de lijdensprediking.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij, ai-me menschen, denken liefst in onze kazematjes. Bepaalde „onderwerpen" en „motieven" stellen wij aan de orde in een voor elk „onderwerp", en elk „motief" afzonderlijk ingericht© onder-afdeeling van ons „Huis" van Levens-©ni Wereldbeschouwing. Gelijk wij dit laatste althans plegen aan te dienen. Over den dood denken doet men pas „behoorlijk", als er ©en rouwkamer is; niemand verkondigt hier iemands „uitgang" (zijn dood) in een feestzaal, waarin men elkander ziet in „heerlijkheid". Wij vinden dat heelemaal niet passend. En — om even naar den anderen kant te zien — niemand verkondigt een geboorte in een kamer, die zóó dadelijk als rouwkamer zou kunnen gebezigd worden. Uitgang verkondigen doet men in het kazematje van den dood, ingang verkondigen doet men in het kazematje van het leven. Dat is „stijl", dunkt ons zoo.

En zoo wordt kazematjes-denken synoniem met denken-zonder-tegenstelling. Denken over de eene „pool" zonder dat bewust de andere „pool" me© in rekening wordt gebracht. Denken over den dood, los van het leven; over de vaalheid, los van de heerlijkheid; over den uitgang, los van den in-of ook èp-gang. Een kazematje is trouwens zelf daarvoor geschikt; want het is verscholen onder den grond: men ziet den open hemel — zooveel sterren, en zóó groote afstanden — niet meer. En ©r vallen geen bommen; di© word©n dan ook geab-

straheerd: „abstracte" bommea nu storen de veiligheidsillusie niet. In het algemeen is „het abstracte" daarom ook zoo welkom in de kazematjeskerk b.v.

Toch kan in het kazematje niemand léven; daardoor ook niemand gezond denken. Het is waar, dat het geloof de antinomieën in het denken haat; maar het is evenzeer waar, dat het tot deze erkenning, cl tot ©en andere, die goed is, niet komen kan, zonder bewust de tegen-stelling onder de oogen te zien. Tegenstelling is hier natuurlijk volstrekt iets anders dan antinomie; noord-en zuidpool, dood en leven, licht en donker, hemelglans en doodsche dofheid, vertoon van toekomstig erfgoed (b.v. hemelheerlijkheid) en betoog van de wijze om tot dat erfgoed in rechten te komen (b.v. door den messiaanschen uitgang) zijn dan ook volmaakt vrij van alle antinomie; ze zijn allen maar tegen-stellingen, of een vertoog daarover, of een vertoon daarvan. Die in tegen-stellingen uitgedrukte dingen nu, gelijk ze in de werkelijkheid bestaan, zijn met heel de levende werkelijkheid verbonden door de eenheidvan Gods wereldplan. En slechts hij kan nu zijnerzijds in Gods ééne wereld aan dat ééne wereldplan van God concreet en passend beantwoorden, die, in de open ruimte, de tegen-stellingen concreet voor oogen zich houdende, staande op zijn eigen plaats, stelling neemt tusschen de tegen-stellingen, stelling in het geopenbaarde Woord, waaraan hij gehoorzaam is en blijft. Zijn beantwoording aan Gods eene wereldplan hgt dan in een concrete, onder de open zon aanvaarde en bewustgewordeu eenheid van levensplan.

Maar dit zijn klanken uit een ver verleden: zoo was het in het paradijs. Dat was toen werkelijkheid. Dit was in Adam, onzen vader. Zoodanig mensch was hij: hij moet een ander zijn geweest, dan de mensch van Kant, gelijk trouwens zijn bodem een andere was dan die van Kant—Laplace. Hij kon wel niet anders dan wij: de tegen-stellingen na elkaar noemen, en b.v. Oost en West zéggen (misschien ook wel denken) NA elkaar. Maar hij bedacht toch bij zichzelf heel goed — en dat is nu voor ons het vreemde — dat Oost en West TEGELIJK bestaan, ja, dat men van „Oost" eerst spreken kan, als er een „West" is, en als die twee steeds naast elkander blijven staan, in v/erkelijkheid, èn in gedachten. Zoo wist Adam datzelfde van „morgen" ©n van „avond", van den „aanvang" van een levensproces, en van zijn „uitgang"; want ook een wereld zonder „dood" (zooals zijn paradijs) heeft toch overgangen naar ander© bestaanswijzen, die op een „punt des tijds" voldongen feiten moeten worden. Een levens-vorm van heden of van morgen vindt dus ook daar een „ingaag" en een „uitgang" En die beide dan in vrede. Ook Adam ziet de tegen-stelling tusschen wat hij thans reëel bezit, en wat later hem in andere bestaansvnjs zal gewonden. Hij ziet den uitgang van zijn tegenwoo^rdig levens-proces altijd in levend verband met de „heerlijkheid", die hem daarna — later, later — gemoeten zal. Al zijn hemelboden, Gabriel, en Michael, spreken dien eersten Adam van zijn „uitgang" uit dezen eersten levens-gang. En zij worden dan gezien, hijzelf wordt óók gezien, als „vader" van de eerste existentie-periode, in „heerlijkheid". Dat wil nu zeggen: hij heeft concreet, reëel, zijn „uitgang" uit het eerste leven, onder het oog gehad, en ook genomen, in levende, strijdlooze eenheid met de „heerlijkheid", die hem geworden zou, indien hij bleef in zijn verbond met God, indien hij deed den Grooten Wil van Hem, die voor zijn „uitgang", dien vreedzamen uitgang, in een punt des tijds, tot hoogeren levensrijkdom, de termen hem gesteld had: God.

Sinds is die Adam van zijn God vervallen, en wij allen vielen in hem. Wij zijn verdwaald; de oorzaak van ons dwalen zit hier binnen in. In u, en mij, van binnen. Ons denken is verstoord. Het is verstoord ook hierdoor, dat wij in onze ziel de neiging voeden, dit tegelijk om-vatten met gretige oogen, en met gulzige ziel, van de tegen-stellingen in één ondeelbaar oogenblik maar na te laten, en aan ons denken te verbieden, als t© lastig. Wij zijn zoo goddeloos, en dus zoo lui. Zoo lui, nog eens. O neen, wij zijn niet algeheel verdoemd, en all© licht is niet van ons genomen; de „vaderen" spraken voorzichtig van „kleine overblijfselen", en van „gemeene gratie" en van „gemeene openbaring". Daarom geeft Gods gemeene gratie ons nog een nawerking van dien heilzamen dwang, dien de tegenstellingen, de tegen-elkaar-over-gestelde gegevenheden der werkelijkheid, op onze oogen en onzen geest oefenen. Dan komen er denkers, wijsgeeren, wiskunstenaars, bedrijvers van de logica. Maar zoolang hun „hart" niet is vernieuwd, zullen zij van hun, denken een ambteloos — in Gods rijk ambteloos — bedrijf maken; zij doen daarmee geen ambtelijken dienst voor Hem. Zij verlossen daarom noch zichzelf, noch ons. Integendeel, zij maken de verwarring grooter. Want omdat zij onherboren menschen zijn, . hebben ook zij hun diepste levenskeus, die van God afvoert, en die ontsnappen wil aan wat het leven drukken kan onder Zijn klem. Daarom verwringen zij — en doen dat onbewust — de tegenstellingen, of stellen ze valsch, of verzwijgen ze, waar zij juist beginnen of opnieuw beginnen of vexvolgen moesten. O, hoe ze soms bang kunnen zijn vooi' de reëele contrasten in de wereld. Als ik de zonde zien wil, ga ik niet naar de tingeltangels kijken, althans niet daar alleen. Ik denk dan eerst over het denken na, en vind mijn boekenkast een schreeuw, feller, dan het rumoer van de nachtbuurt, een schreeuw tot God vanwege de grootheid onzer zonde.

Maar voor de wijzen dezer eeuw, en voor de broeders van de achterhoede, is er nu een groot hoht verschenen. De tweede Adam is gekomen. Hij kwam tot zijn zeer groote uren, en kwam tot zijn vervaarlijk Punt des Tijds. Toen verachtte hij alle menschen-orakels over de Gelegenheid des Tijds, en zei bij zich: de Gelegenheid des Tijds is daar, waar ik arbeid, om te komen, tot die spanning, waarin ik gereed zal zijn voor het nieuwe, zwaardere uur, de nieuwe, zwaardere periode van werken.

En zoo komt Christus' lijden tot zijn voor ons verlossende ' concreetheid. Hij heeft daarin zich nimmer het gemak gegund van het „abstracte".

Het zou de moeite zéker loonen, deze gedachte nader toe te lichten, en uit de lijdenshistorie de illustraties te bijeenvergaren.

Maar dit zou ons te ver thans voeren.

Laat ons het geheel uit het begin verstaan, ; dat is , te zeggen": laat ons slechts ©ven denkeiu aan de „episode" (gelijk men het, maar dan onzuiver, pleegt uit te drukken) van de verb e énlij king op den berg.

Hoe is die „episode" wel bij Hem begonnen? Hij' klom een berg op om te bidden. Even nadenken: hoe lang heb ik noodig, om een berg te bestijgen? Nu, zooveel passen nam hij, waiat Hij wou bidden.

Hij zag zijn „heden" in het licht van „morgen".

ij „vatte zich", en kroop de kazematten der meaatschen, en der dobbelaars, en der hoeren uit. ij was wel klaar met hen, VOOT heden. En nam de drie, die Hij het zwaarst belasten wilde, met Zich mee. Zij móesten, en ze zouden mee. Ze moesten onder open hemel. Om straks te kunnen preeken en voor u en mij te schrijven. Hij ging te bidden.

Toen kwam daar antwoord: de hemel „liet zich zien" in heerlijkheid. De boden van den Tweeden Adam waren ditmaal niet slechts engelen, doch menschen; wij kwamen dan ook verder dan ten dage van den eersten Adam. En zie, zij „lieten zich zien", gelijk wij ook vertalen kunnen, in „heerlijkheid", en zeiden zóó, en tóen, en daar, zijn uitgang. Ja, juffrouw van d© kazematjeSrkeTk, dat is nu hemel-stijl. Denk er Zondag maar aan, als de dominee Lf aJ of niet zal aanstaan. God had Zijn eenheid van het wereld-plan doen zien. Heden en morgen; dood en leven; dof beid en heerlijkheid; wat de tweede Adam heden hééft, en wat Hij — mits H ij zal gehoorzaam z ij n — zal ontvangen; — dat wordt in één overweldigend© eenheid getoond. Vandaar, dat Petrus wartaal spreken gaat: hij zag daar nu ineens véél meer, en zag vooral heel anders, dan Kant in heel zijn leven „zag", en durfde zien, al kon die arme rijke Petrus 't niet ver-werken, zonder Woord. Dat Woojd — dat komt er dan ook bij, daar straks. D© Tweede Adam; en die wordt op zijn gebed nu als zoodanig bejegend; — ik dank ü, Heere, het is nog goed, zeer goed, tot dezen oogenblik, het werk kan doorgaan. De nieuwe periode wordt op goede wijs ontvangen Zijnerzijds.

En toen de hemel zich alzoo „liet" zien, met heel de aarde mee, toen daar de twee termen van de Groote Heilsgeschiedenis — de eene termi) van vóór het Punt-van-Doorbraak en de andere 2) van daarna — in één gezicht-gehoor-spraak Gods vertoond werd (in 't gezicht) en ook betoogd werd (in het zeggen), toen kwam mijn Heer en God, de Zoon des Menschen, tweede Adam.

En zag.

En hoorde.

En deed die twee in éénen.

En stond dus in het hart des tijds met .Zijn gedachten, en met Zijn wil-tot-daad-naar-al-de-wetten.

En wist toen, dat het gansch onmogelijk was, dat Hij zóó in kon gaan tot het licht, want dit zou zijn de Zondeval des Hemels, en van den Tweeden Adam: zou, wie zijn woord gegeven had tot sterven, en wie er toe verordineerd was, zonder dood ooit kunnen leven ? ? Grooter vergissing kan het evangelie niet bedekken. Hij wist: ik moet den uitgang hebben. Tweede Adam. Hij wist den Rouw te moeten dragen. Maar hij wist dat in het licht; hij greep zóó maar met beide handen in de heerlijkheid. Hij dacht en koos concreet, zag de TWEE polen, stond bewust tusschen die beide in, — en deed toen de groote keuze van den groot en stap.') De keus was vrij nu van het abstraheeren; en het gekozene was nu zeer concreet gezien, toen Hij het koos. Toen kon daarna de groot© „stap" concreet gedaan worden. Hij blijft ook altijd zeer concreet; ©en poosje later zal hij een plechtig imr (van zalving) en een ïemelend verwijt (van Judas) schijnbaar ruw verstoren met het zeer-vreemde woord: de armen hebt gij altijd met u; de algemeen© armen. Maar Mij — den Anders-Anne — hebt gij niet altijd bij u. O Heere', mijn God, nu ben ik verlost; och, breng mij door het geloof naar den wiltot-zien-in-tegenstellingen, opdat mijn traagheid niet mijn ooxdeel zij, meer dan het samenhokken van de Zandstraal.

Ja, zeker, juffrouw van daareven: Hij zag de Zandstraat óók, toen Hij zóó zeer verheven was, en deed. Waarvoor moet Hij anders sterven? Wieet gij het soms?

Als ik het wel zie, liggen hier bijbelsche bouwstoffen voor gereformeerde lijdens-prediking.

Het congres van Londen.

Verleden week schreef ik iets over het aangekondigde iCalvinisten-congres te Londen, en merkte op, dat men over d© vraag, of het voor ons zoo belangrijk was, - als in Nederland hier en daar geloofd werd, van meening lan verschillen. Enkele nadere mededeelingen ontving ik op dit punt van. Dr J. van Lonkhuyzen, die mijn opinie geheel bevestigt. Volgende week hoop ik dr van Lonkhuyzen's artikel aan de lezers voor te leggen.

K. S.

Hoe „Pniël”-recensenten soms de „una sancta” tegenhouden.

Het zou diabolisch zijn, uit een vergissing munt te slaan. Maar als vergissingen een „mentaliteit" vertoonen, is het goed en nuttig, op die mentaliteit te wijzen. Daarom geef ik hier door, wat, niet door DÏ Gunning zelf, maar door één van de recensenten in „Pniël", geschreven wordt over Dr Geelkerken's boek over , , Prediker":

Toen ik de eerlijke inleiding op dit niet alledaagsche boek gelezen had, was mijn eerste gedachte, hoe dankbaar moet de schr. zijn, dat „Assen" hem niet meer bereiken kan. Hij heeft den moed, gedwongen door „ernstige en onoverkomelijke bedenkingen" tegen de eeuwen-oude kerkelijke traditie in te gaan en te verklaren, dat het V o o r h e m „o n n a a n n e m e 1 ij k" is, S a lo m o al schr ij ver van het boek te beschouwen.

Wat is het toch jammer, dat zooiveel menschen, die meenen, dat de Gereformeerde Kerken de „una. sancta" in den weg staan, haar zelf in den weg gaan staan, door zoo rustig, en lichtvaardig, t© schrijven, in hoog-veroordeelenden toon, over wat zij niet kennen. Als deze schrijver op' de hoogte was van wat de in Assen samenkomende kerken zoo al kunnen leeren of tolereeren, dan zou hij wéten, dat reeds heel lang vóórdat Dr Geelkerkein den Prediker van Salomo als auteur losgemaakt heeft, dit publiek gedaan is door Prof. Aalders (V.U.), Prof. van Gelderen, De K. Schilder. De werken van beide laatstgenoemden liggen onder ieders bereik.

Zou deze schrijver wel weten, wat er in Assen te doen geweest is?

Hoe het zij, hij moet geen valsche getuigenis spreken.

K. S.


^) Dood.

°) Heerlijkheid.

') Aus einem Polbereich kommt das Leben in den gegenstehenden nur durch einen „Schritt" (Guardini, Gegensatz, '182).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 maart 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Be tegen-stelling;.... een element in de lijdensprediking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 maart 1932

De Reformatie | 8 Pagina's