GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over den twijfel.

In „Almelosche Kerkbode" schrijft Ds J. J. Bouwman:

Op een Ouderlingenconferentie te Groningen heeft Br. Scholtens gesprolcen over twijfel. M.i. heeft hij zeer terecht gewezen op een fout, die zoo dikwijls gemaakt wordt, n.l., dat een Broeder of Zuster, die twijfelt, in plaats van op den Christus naar zichzelf verwezen wordt. Hij zegt:

„Men wijze de twijfelenden niet op „kenmerken". Men vrage dus niet: „Ge hebt toch wel lust in den dienst des Heeren? " — ge hebt toch wel last van uw zonde? " — „ge hebt toch wel liefde tot de broederen? ", om op deze wijze de twijfelenden rust te geven. Men leert op deze wijze de menschen op zichzelf te zien, te wroeten in eigen zieleleven, te steunen op iets, dat in hen is, in plaats van 'toog te richten op onzen Heiland, op de beloften Gods. En men verloochent hiermee, hoewel men dat allerminst bedoelt, eigenlijk de volkomen waardij van 'toffer van Christus.

Ook is het niet goed, een twijfelenden broeder of zuster te wijzen op „vroeger". Soms wordt tegen een tobbenden en bezwaarden broeder gezegd: „Ge hebt toch vroeger ook wel geloofd; hieruit volgt dus, dat ge 't geloof bezat; afval der heiligen is er niet, dus is 'took nu nog in orde". Wat toch is ook hier de fout? Dat men den broeder wijst op iets, dat hij gedaan heeft, op iets, dat in zijn hart geweest is, en 't steunpunt wordt weer verlegd van Jezus Christus, van Gods beloften, naar den mensch.

Het is goed, den vicieuzen cirkelgang van vele in schijn vertroostende stichtelijke redenen aan te wijzen, en den weg te zoeken, die eraan doet ontkomen.

De gegeten neger.

In „De Nieuwe Eeuw" lezen we over een film het volgende (onder het opschrift: Afrika brult):

Afrika spreekt thans in het Duitsch in Tuschinski. Het spreekt precies als in het Fransch en we behoeven er verder dus niet op in te gaan, daar we de film reeds maanden geleden bespraken. Thans zij alleen nog medegedeeld, dat tijdens de vertooning bij Tuschinski protesten weerklonken en strooibiljetten regenden, toen de beruchte scène, waarbij een neger door een leeuw verscheurd wordt, werd vertoond. Is dat even een reclame-kolfje? En wat deed de humano heer Tuschinski? Hij, die reeds macinden lang kon weten, dat deze menschonteerende en walgelijke scène in de film voorkwam en dus ook in zijn bioscoop zou vertoond worden... hij weigerde de film niet — integendeel — hij coupeerde de scène niet — integendeel — hij liet den boel lustig draaien, zeker van zijn succes en zijn recette. Pas na de strooibiljetten en de protesten, aldus wordt verteld, heeft de directie besloten de scène te coupeeren. „Het Volk" prees deze geste zelfs als een „verstandige" daad. Hoe zoo? Laten we het liever een daad van „welbegrepen" eigenbelang noemen. Dan verwarren we de begrippen niet zoo hinderlijk. Als het verstand van den heer T. tijdig gewerkt had, dan zou de scène vóórdien gecoupeerd zijn, pardon, dan was de film niet vertoond. Het geval blijft er even misselijk om.

Het teekent onze beschaving.

Smart en vreugde — en gehoorzaamheifl-

In „De Nieuwe Eeuw" lezen we een paaschmeditatie, van roomsche hand natuurlijk. Onder den titel: , fio man der vreugde" lezen we o.m.:

be Goede Week is voorbij. Gethsémané en Golgotha zijn plotseling overstraald door de witte glorie van den verrezen Christus.

Wat een vreugde op Paaschmorgen; een jubeldag als deze is er toch geen tweede in de Kerk!

Laten we nu de smart-en bloedtafereelen van vorigen Donderdag en Viijdag nog even voor onzen geest voorbij trekken, dan moeten we toch bekennen, zooveel vreugde was eigenlijk nog gauw verdiend. Binnen vier en twintig uren was de groote strijd gestrijd gestreden. Daarna begon het onvermengde streden. Daarna begon het onvermengde hemelgeluk. En er voor?

„Gauw verdiend", — dat is nu een probleemstelling, die bij ons al onmogelijk zou zijn. Het probleem blij ft natuurlijk aan de orde, als men eenmaal dien kant uit wil, ook al maakt men van de „vier en twintig uur" „drie en dertig jaar". Dat voelt de schrijver blijkbaar zelf, en mede daarom zal het zijn, dat hij vervolgt:

Dit vraagje houdt me op Paaschmorgen plotseling vast. Ik denk zoo, wordt Christus door ons niet wat te eenzijdig voorgesteld als de „Man der smarten"? We hebben het nu eens nooit over de vreugde van Christus. Heelt Hij geen vreugde gehad (ook zuiver menschelijke), of heeft Hij die altijd opzettelijk onderdrukt?

De hoofdmomenten van Zijn leven: de geboorte, Nazareth, Zijn doop in den Jordaan, Zifn driejarige prediking en tenslotte Zijn gang van het Cenakel naar Calvarië waren zeker even zooveel momenten van diepste vernedering en lijden. Maar vooreerst sluit lijden de vreugde niet uit; dan raakten al die uiteilijke omstandigheden Hem. niet dieper dan Hij het zelf wilde en ten derde hadden ze, op het eigenlijk lijden na, behalve de droeve schaduwzijde allemaal ook een blijen lichtkant. Mensch-worden beteekende voor Gods Zoon een vernedering zoo diep als de aarde onder den hemel ligt, maar meteen ook het aannemen van een menschenleven zoo rijk en schoon als nooit een tweede geleefd werd; de combinatie Jezus-timmerman, klinkt bijna als een godslastering, zoo onteerend voor Jezus, maar de „timmerman" genoot bij al de vernedering een huiselijk geluk zonder eenige weerga; gedoopt worden in den Jordaan gaf aan God den schijn van een zondaar, maar de Vader en de Heilige Geest getuigden tegelijkertijd, dat de „zondaar" Een was met Hen.

Zoo Zijn heele aardsche leven door. Overal breekt door het onooglijk omhulsel van Zijn uiterlijke verschijning het verrukkelijke licht van Zijn hoogere afkomst. Toch wel een bron van menschelijk geluk, voor dezen echten mensch?

Juist dit echt mensch-zijn — immers noodig om te kunnen lijden — moet Hem, gezien zijn wónderrijke dubbelnatuur, ook veel menschelijke vreugde hebben verschaft. Het lijkt duidelijker wanneer we ons zelf op enkele punten met Hem vergelijken. Dat mag, we zijn mensch als Hij.

Min of meer blijven „smart" en „vreugde" hier los van elkander staan. Eenheid ontbreekt. Die vindt men slechts in hetgeen de kerk belijdt omtrent Christus' gehoorzaamheid, deze dan weer in verband gezet tnet de a m b t s - gedachte.

Christus' wonderteekenen en de „mirakelen" van Lourdes.

Dr W. A. V. Es heeft met een roomschen arts een ipolemiek over de „wonderen" van Lourdes. De arts ieriep zich op de wonderen van Christus, maar Dr v. Es voert hiertegen aan in „Geref. Kerkblad van Leeuwarden":

De wonderen van Jezus zijn in getal, in de wij ze waarop ze zijn gewrocht, in karakter, in doel en in oorsprong zoo geheel andersoortig, dat wat er van Lourdes wordt verhaald, daarmede nauwelijks een punt van aanraking heeft.

In getal: want we hebben het ook in onze lezing opgemerkt: men moet niet meenen, dat het wonder te Lourdes nu in zulk een zin permanent geworden is, dat men maar naar Lourdes heeft te gaan, om van zijn kwalen genezen te worden. Vijf op de duizend heeft men berekend, en dit was nog in den goeden tijd.

Zoo was het bij Jezus niet. Jezus genas ze allen, gelijk daarop weer telkens in de evangeliën de nadruk wordt gelegd (Matth. 12 : 15; Luk. 6 : 19 e.v.a. pil.)

Dan is ook de w ij z e waarop verschillend. Want „Maria" blijft bij al die „wonderen" zelf verborgen, tenzij dan voor bijna een eeuw, alleen voor een ziekelijk, achterlijk kind, en werkt haar genezing door of in verband met het water uit een bron, dat tot dat doel in flesschen zelfs door de geheele wereld heen gezonden wordt.

Niets van zulke dingen lezen we van Jezus. Het is altijd Zijn levende, tastbare persoonlijkheid, waarmede men bij Zijn wonderen in aanraking kwam. En er mochten er al zijn geweest in die dagen, die zelfs alleen maar door de aanraking van Zijn gewaad genezing zochten (Mare. 6:56), Zelf zond Hij bijv. Zijn opperkleed niet rond om daarmede wonderen te laten geschieden. Wanneer de twaalfjarige kranke den zoom (kwast) van Zijn gewaad had aangeraakt en gezond was geworden, dan moet zij voor den dag komen, en het verhaal maakt sterk den indruk, dat het was, opdat zij geen al te bijgeloovige vereering voor dat kleed zou hebben. In ieder geval was het altijd Jezus Zelf, van Wien de kracht tot genezing was uitgegaan (Mare. 5 : 30; Luk. 8 : 46). Ook valt het op hoe veelvonnig de wonderen van Jezus waren. Nu eens werkte Hij ze door de aanraking van de hand (Matth. 8 : 3). Dan door bestrijking van deoogen met slijk (Joh. 9:6). Dan weer door Zijn woord alleen (Luk. 18:42), enz.

Dan was ook het karakter van de wonderen van Jezus zoo geheel verschillend. Daar zijn wel wonderen bij geweest, die uiterlijk gelijkenis met die van Lourdes vertoonen. Ook door Jezus werden vaak kreupelen en blinden genezen (Matth. 15:31, 32). Maar hij vermenigvuldigt ook het brood (Joh. 6:11) en gebiedt met Zijn machtwoord ook de winden en de zee (Matth. 8 : 26). Of wil men, dat we liever bij de genezing van menschen blijven, Zola verhaalt het in kleuren, in zijn roman, hoe er eens een zieke te Lourdes het bestorven had, en men toen in overspannen bijgeloof zelfs dat lijk in de piscine neerliet, om het daardoor weer levend te maken. Tevergeefs natuurlijk. Doch daarin heeft toch de wondermacht van Jezus zich wel in haar volle glorie vertoond, dat te Naïn de jongeling werd opgewekt (Luk. 7), en te Kapernaüm het dochterke van Jaïrus weer aan haar ouders werd weergegeven (Matth. 9). En te Bethanië Lazarus zelfs na vier dagen nog uit het graf werd opgewekt, en daarin bleek, dat de Zoon van God ook macht over dood en leven had. (Joh. 11).

Doch ook het doel was anders. , Zeker, öm de waarheid va, n het woord van Jezus te bevestigen.

Maar wat was die prediking van Jezus, waarvan de waarheid uit die teekenen moest blijken?

Het eene of andere door een mensch met ingebeelde onfeilbaarheid uitgevaardigd kerkelijk leerstuk? Of een eindelijk na vele eeuwen niet zonder heftigen tegenstand doorgedreven menschelijke „onfeilbaarheid? "

Neen, maar deze waarheid, dat Hij, Jezus, die die wonderen deed, zelf was de Zoon van God, dus, God Zelf.'

Zoodra men de wonderteekenen van Christus plaatst in hun levend verband met de openbarings-en heilsgeschiedenis, zal over heel die geschiedenis van Lourdes licht vallen, en zullen we bang worden voor dergelijke „mirakelen", die niet behooren ter plaatse der nieuwtestamentische profetie van het jaar onzes Heeren (van den verhoogden Christus) 1932. „Als er geen profetie is, wordt het volk ontbloot", en verward in de strikken der pseudo profetie.

Het Evangelie, Oostersch of Westersch prediken?

Ds P. Lambooy schrijft in het Zendingsblad „De Macedoniër":

De Westersche kerk heeft nooit (behalve eenige afwijkers) beweerd, dat met kennis het verdere wel in orde zou komen. Zoo die gedachten in het Westen wel sterk leven, dan is dat invloed van de wijsbegeerte, maar niet van het Christendom. En zoo er in de kerk sommigen naar toe hebben overgeheld, dan staan zij onder verkeerden invloed van Grieksche en Spinozistische philosophie.

Alleen door eenzijdige verheerlijking van het Oosten, kan men het Westen verwijten, dat zij verkeerd gegaan is in haar prediking.

En zoo men het Westen verwijten kan, dan is dat goed, mits men verwijt een afwijken van de Belijdenis aan de Heilige Schrift.

Verlaat men dezen grondslag, dan komt men als vanzelf tot prediking, waarin men'zichzelf en het eigen volk brengt. Maar houdt men zich aan de Openbaring, zooals God die gaf in de Heilige Schrift, dan loopt men dat gevaar niet.

Want de Bijbel is geen Westersch boek en is geen Oostersch boek. Maar een algemeen menschelijk boek, gegeven voor alle menschen, die zondaren zijn.

Daarom ook heeft God de Heilige Schrift laten groeien en schrijven in een gebied, dat men niet verwijten kan Westersch te zijn noch Oostersch.

Houdt men zich aan wat ons geopenbaard is in de Heilige Schrift, dan loopt men ook geen gevaar of te Westersch of te Oostersch te prediken.

Juist zij, die daar van afwijken, loopen gevaar of het een of het ander te verheerlijken.

En dit zoowel in de leer, als het leven, als de vorm van de kerkinrichting.

De leer wordt anders gemengd met intellectualistische of mystische tendenzen; het leven wordt opgaan in legalisme of losbandigheid; de kerkinrichting wordt revolutionnair of staatskerk.

Even later: Het eene volk zal zich meer aangetrokken voelen tot het eene Schriftgedeelte, het andere meer tot een ander, maar als geheel sluit men zich dan toch aan bij Gods Woord.

Zoo zal de Indiër meer gevoelen voor Johannes, de vroegere heidenen meer voor de verhalen en de gelijkenissen, de Hollander misschien meer voor de brieven van Paulus, maar allen zullen zich houden aan de Eene Ongedeelde Schrift.

Om het Evangelie te gaan prediken op zijn Oostersch is onmogelijk. Behalve dat zoo'n Oostersche vorm door menschenwijsheid gemaakt er uit zou zien als een gedeelte heidendom, is het ook onmogelijk, dat iemand, die zijn eigen opvattingen heeft als overtuiging des harten, die op zij zet en iets anders predikt, om toch maar zoo algemeen mogelijk te blijven.

Als een Gereformeerd Zendeling het een levensbehoefte vindt voor de te vormen Christelijke Kerk om den Bijbel als Gods volkomen Woord te prediken, dan kan hij niet, omdat het op andere terreinen anders gebeurt gaan zeggen: „het hoeft niet zoo streng".

Dat algemeene, dat gepredikt zou moeten worden en die kerkvorm, die gebracht zou moeten worden, is ten slotte niets anders dan een toegeven aan die richting, die het meest van Gods Woord af vrij kt en het verst naar links trekt.

Daaraan kan de Gereformeerde Zending nimmer meewerken.

Integendeel is het juist haar plicht om de prediking zoo zuiver mogelijk te houden om zoo in heel het Zendingsterrein een andere stem te laten hooren. En dat gebeurt ook niet te vergeefs.

Noodzakelijke opruiming van tooverformules.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 april 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 april 1932

De Reformatie | 8 Pagina's