GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

De eerste consequentie van het geloof aan „het vierde gelooi".

Zooals thans door Dnitschland een min of meer mysterieus verlangen naar een vaag-omschreven „derde rijk" vaart, zoo heeft zich alle eeuwen. door de ontevredenheid met het bestaande lucht gegeven in een verlangen naar een „rijk", een toestand, een „geloof", een gemeenschap, die net precies één rangcijfer hooger ontvangen zou, dan het rijk, de toestand, het „geloot", de gemeenschap, die men, op 'toogenblik van zijn verlangend spreken, zélf aanschouwt, of ziet groeien, en dan met een rangcijfer aanduiden wil. Een soort van chiliasme dus op korten termijn, niet zoo'zeer gebaseerd op letters van apokalypsen, als wel op zijn eigen hoop, of wanhoop.

Iets dergelijks vaart tegenwoordig door de lucht, ook in de theologisch-kerkelijke wereld.

Onlangs is door onze pers een bericht heengegaan, volgens hetwelk enkele jonge predikanten, die leerlingen van Karl Earth waren geweest, en het nóg serieuzer pro-beeren te wórden, weigerden te catechiseeren. Het gal toch niets: mènschenwoord, menschensysteem, menschen-k a n a 1 e n, — ze hadden immers niets te doen met Gods Woord, Gods gedachten, Gods rivieren, die van levend water vol zijn?

Men schrikt ervan, en terecht.

Maar deze consequentie is niet nieuw; zoomin de theologie van Karl Barth in veel van haar grondgedachten nieuw is.

Wie in het verleden nagaat, hoe de uit de kerkhistorie maar al te zeer beruchte mysticisten en enthusiasten hun leer van de paradoxale waarheid hebben verdedigd, hoe ze uit de vermeende tegenstrijdigheid b.v. van Schriftwaarheden hebben GECONCLUDEERD tot haar oorsprong uit den Geest van God, en geleerd hebben, dat de goddelijke waarheid een verzoening móest zijn van aan elkaar logisch tegenovergestelde en onderling strijdige beweringen, die vindt daarin alweer het bewijs, dat de uitersten elkaar raken.

De uitersten: want de mystieken, b.v. Weigel, Münzer, leerden, dat het gesproken Woord én de aangesprokene dóór het Woord, het gekende èn de kermende, het geleerde èn de leerende (i.d. zin van leerling) samen moesten vloeien, tot één moesten worden; terwijl juist Karl Barth tusschen den spreker van het Woord (ook het Woord zelf) èn den aangesprokene een absoluut onderscheid maakt.

Maar in de leer van het paradoxaal karakter der waarheid komen ze bij elkaar, die mystieken en Karl Barth, de apostaten van de kerkhervorming, en de man, die volgens velen ons terug moet voeren tot den geest (o, dat nare woord , , geest") en den zin van de Reformatie.

En nu de consequentie van zooeven?

Ik denk hier aan een man, Sebastian Franck, die wel tot geen enkele groep van zijn tijd behoord heeft, maar toch aan de mystieke stroomingen van daareven vaak innig verwant blijkt. Een tijdgenoot van Luther: eerst roomsch priester, daarna „geestelijke" bij de lutherschen, maar straks de hervorming ontrouw, en op zichzelf teruggetrokken, connecties onderhoudend slechts met de dissenters van allerlei slag. Een man, die eerst de beweerde tegenstrijdigheden van den bijbel ontkende, en hielp ontkennen, maaar die later met wellust juist die tegenstrijdigheden, gelijk hij ze zag, onverzoend naast elkaar stelde, want daaruit bleek juist de bijbel goddelijk, en „geestelijk". En daaruit kwam z.i. juist de „letter", die leelijke Silenus, die leelijke dwaalleeraar, óp haar verschoven plaats, en kreeg de „geest" vrij baan (wij kennen dat uitspelen van „letter" en „geest" tegen elkaar ook uit de dagen van Assen, Parkkerk). Een man, die op „kanalen", als menschen werk flink afgeven kon: het moest in de religie gaan „ohne Mittel", zónder uiterlijk middel van Woord, preek, sacrament, kerk, etc. Een man, die Erasmus' lof der zotheid, dat humanistisch kronkelding, overplantte op schijn-geestelijk gebied, door achter hem aan te betoogen, dat Gods Woord de menschelijke wijsheid a 11 ij d bespot (niet dus de ongeloovige wijsheid, gelijk Paulus bedoelt), maar de menschelijke wijsheid, zonder meer („vleesch" en , , geest" zijn bij Franck dan ook iets anders dan bij Paulus). Een man, die alle leer voor den dood der religie hield. Voorlooper, zoowel van Schleiermacher als van Barth.

Deze man nu heeft zijn z.g. , , vierde geloof" gezocht. „Er zijn in onzen tijd drie op den voorgrond tredende soorten van geloof opgestaan: luthersch, zwingliaansch, doopersch. Het vierde is al op weg, waarin men alle uiterlijke prediking, ceremonie, sacrament, ban, beroeping, als onnoodig uit den weg zal ruimen en heel en al een onzichtbare geestelijke kerk in eenigheid van geest en geloof vergadert " en zoo voort.

Deze man nu trok uit dit zijn geloof aan het „vierde geloof" de consequentie: hij lei zijn predikambt neer. Preekte niet meer, catechiseerde niet meer, institueerde niet meer; het gaf toch niets. Daar lag de schop van den voormaligen „k a n a a T'werker; hij ging water drinken uit de „ri vi er".

Hoe hij daar „vergaderen" wilde, zonder weer de schop, die pas was weggeworpen, ter hand te nemen, weten we niet. Er is meer, dat.we niet begrijpen bij deze menschen.

Het vierde geloof.

Ge kunt nu óók wel zeggen, het 5e, het 6e, 7e. Sommigen zeggen: het n-de; maar ik zou dan liever willen verbeteren, met permissie: het n-|-l-de.

We moeten om die dingen niet lachen; want ze zijn tragisch genoeg. Dat zoo veel millioenen op Hitler stemmen, is óók tragisch genoeg: onberedeneerde, heterogene ontevredenheid.

Maar we moeten wél nuchter blijven, bij dit alles.

Die hang naar het vierde rijk — in allerlei gedaante keert het verschijnsel terug. Ik noem geen namen, zeg alleen maar: ze loopen ook langs onze straten, die zoekers naar het vierde-, n-[-l-de geloof.

En nu wilde ik — en dat lijkt me nu het - element van nuchterheid, als ik het zeggen mag — nu wilde ik maar één ding: dat ze de consiequentie trokken.

Neen, niet die van de in den aanhef bedoelde leerlingen van Barth, die eerst, te goeder trouw, nog een toga aanschaffen, en dan — te laat — ontdekken, dat ze niet kunnen catechiseeren, als ze consequente kanaal-verachters zijn, en toch móeten catechiseeren, zoolang ze geordende kanaalwerkers (kerk-dienaars) zijn. Ik zeg het met genoegen zóó, want i k voor mij zie tusschen „kanaal" en „levend water" geen antinomie.

Maar welke consequentie dan?

Die van Franck, en heel wat anderen. De consequentie van zèlf erkennen, dat zij niet meer passen in de rij van kanaalgravers.

Dat ze dus h u n k e r k e 1 ij k-i n s t i t u t a i r 1 e e r-ambt moeten neerleggen.

We kregen, als die consequentie werd getrokken, dan geen processen meer, die tot inzet hebben: dat iemand zijn dominees-am'bt zich niet ontnemen laat, al moet hij erkeimen, dat 't loslaten ervan — al is 't maar voor een tijd — strookt met de voorwaarden, waarop hij het werk aan dat bepaalde kanaal zelf heeft ter hand genomen, heel vrijwillig.

We kregen dan geen vermoeiende processen, waarbij de buitenwacht denkt, dat er iets anders gebeurt, dan er gebeurt.

Nü evenwel zijn er menschen, die in de lijn van Barth spreken, en denken, en schrijven, en die een nieuwe kerk gemaakt hebben, welke tot inzet had: dat zij nu eenmaal geroepen waren van God tot kanaal-graaf-werk. En dat ze zich dat mooie werk niet lieten ontnemen door — kanaal-opzichters.

'Ze bleven dus hun ambt (kanalengravers) pretendeeren, en scheidden zich af van de graafplocg, die hen eerst had opgenomen, vormdein een nieuwe ploeg, met andere schoppen, en zetten zich op een ander plekje aan het graven.

Maar nauwelijks waren ze daar, of ze schreven hoog over '„letter", icóntra „Geest". En preekten; en bevestigden met preeken tégen „letter", over „Geest". En gaven een blad uit, dat den „Geest" in den titel haalde. En sturen briefkaarten rond ter aanbeveling van hun blad, waarin het gereformeerd beginsel, dat zij voorstaan, vooral het praedicaat „levend" hebben moet. Precies gelijk alle mystieken, en mystieken-leiders doen.

En nauwelijks zijn ze, om kanaalwerker te kunnen blijven, — althans óók daarom — als een nieuwe graaf-ploeg georganiseerd, of ze spreken roerend tégen het kanalen-graven. En vóór het drinken uit riviere n.

Het vierde geloof.

Maar hier móet iets buigen of breken. Zooals het ook gegaan is bij die mysticisten. Zie werden ordinaire kanaalgravers, of versmachtten straks van dorst, ergens terzijde van den weg.

„Der vierte Glaube wir harren heute seiner noch", schreef W. Lehmann vier eeuwen na Franck. ' •

Geen wonder, wie geen kanalen graven wil, die moet uit de wereld gaan; ander werk wo-rdt niet „gegeven". Door God niet.

Maar wie gelooft, dien geeft Hij water; en wind in de zeilen.

Onze overbelasting.

Een lezer hield zich bezig, met wat ik in het slot van het artikel van twee weken geleden opmerkte over de onmogelijkheid voor ons van de verzorging van een goed „christelijk tooneel", stel, dit ware mogelijk. Ik merkte daarbij op, dat slechts een klein getal menschen de offeranden brengt, die voor christelijk werk (zending, onderwijs, diaconie, enz. enz.) noodig zijn, en baseerde daarop een gedeelte van wat ik meende te moeten zeggen. Hij vraagt zich nu af, of dit wel juist is. Men kan toch niet van ongeloovigen eischen, dat zij onze lasten dragen? En, als dat eenmaal erkend is, dan moeten we, meent de lezer, ons leven inrichten zonder eenige inrekenüigbrenging van de vraag, hoeveel „d.e wereld" betaalt, of niet betaalt, voor den arbeid in Gods koninkrijk.

Dit bezwaar overtuigt mij niet. Ik denk maar weer aan de eenvoudige logica van den vragenbus-redacteur van Het Geref. Jongelingsblad, die maar niet moe wordt (menschen, die niet moe worden bereiken iets) aan de onderscheidene vragers •van „mag een christen dit, en mag een christen dat, behoort een christen in de comedie, en behoort een christen op de kermis? " — stêvast het antwoord te geven: een christen mag alles, wat eefl niet-christen mag; een niet-christen mag niets, wat een christen ook niet mag. Daar zit achter dit vraagstuk nog heel wat natuurlijk; maar het antwoord zelf laat ik liever in zijn klaren eenvoud zóo staan.

Zien wij het zóó, dan is de zaak, waarover de lezer dacht, doorzichtig. We zullen er niet op kunnen rekenen, dat de wereld onze zending betaalt, dat zij kerken bouwt, scholen voor lager en hooger onderwijs in leven houdt, enzooivoort. Maar de plicht, om God te dienen, ligt op haar zoo goed als op o-ns. De Vader der schepping heeft, om eens te personifiëeren, één wijngaard en twee zonen. De één doet het werk in Vaders wijngaard) al is het met gebrek, • maar de ander laat het

liggen. Dus moet de laatste overbelast worden. Hij moet de onbetaalde rekeningen van den eerste betalen, want hij mag niet zijn vader laten berooven, voorzoover n.l. hij zelf in staat is, Hem weer te geven uit zijn eigen hand, wat de andere zoon. den Vader onthield. Daarom zijn de penningen, die de krenteweger en de bakker van dr Kuyper's „kleine luyden" — men weet, dat er over gespot is in deze termen ongeveer — afdragen, voor zending, hooger onderwijs en lager onderwijs, waarin Gods naam erkend wordt, inderdaad een zwaarder offer, dan hij zich zou moeten getroosten, als anderen mee-offerden, of als het getal der .gewilligen grooter was.

De „kinderen der wereld" begrijpen dat niet, en wij zelf ook niet altijd. Wie er oog voor krijgt, heeft niet den moed meer, de kwesties van vermaak, spel, vacantie, rust, kmist, levensgenot, zelfcultuur, enz. aan de orde te stellen op zóó'n manier, dat men doet, alsof de Vader der geesten louter willig© zonen had. AVij zullen nu eenmaal harder moeten werken, en zwaarder belasting moeten opbrengen, omdat de leegloopers in Gods wereld zoo veel zijn. Onze extra belasting in Gods rijk opbrengen, dat wcrdt onze eer, als wij bewust de wereld God zien berooveu, en voor haar willen „opbrengen", opdat het , , werk des Vaders" niet gehinderd worde.

„Zoo zijn dan de zonen vrij", zegt Christus. Dat is hun erfrecht.

Maar opdat wij voor hun val niet mee verantwoordelijk worden, voegt Hij er aan toe, daarom moeten de' zonen betalen. En straks dubbel betalen.

Dat is de p r a c t ij k.

K. S.

Moeten dit onze gereformeerde voormannen worden?

Zoo vroeg De Wekker (chr. geref.) onlangs, in verband met een feestviering vaïi een studentengemeenschap, waartoe behalve leden der gereformeerde kerkeji, ook leden van de hervonnde en van de chr. geref. kerk, soms zelfs darbisten, behooren. Ook leden van de groep-Kersten.

Het is mij eens overkomen, dat De Wekker, toen ik van een „chr. geref. student" sprak, publiek schreef, dat het chr. geref. volk daarbij aan geen andere schepselen dacht, dan aan die, welke te Apeldoorn opgeleid worden voor het predikantschap bij de chr. geref. kerk.

Na deze publicatie zal ik wel geen gevaar loopen, van misduiding verdacht te worden, als ik onderstel, dat de Wekker-lezers, bij het peinzen over de in den titel door De Wekker gestelde vraag, gelijk ze die treffen in hun blad, speciaal aan leden van de Geref. Kerken denken.

Het kan dus zijn nut hebben, D'e Wekker aan te vullen met de opmerking: dat De Wekker pas duidelijk voor eigen lezers wezen zo-u, als er stond: moeten dit de voorgangers worden in de geref. kerken, hervormde kerk, darbisten, geref. gemeenten (ds Kersten) en — de chr. geref. kerk?

Over de vraag zélf spreken we nu niet meer natuurlijk.

K. S.

Een amerikaansche stem over het Congres van Londen.

Onze lezers herinneren zich, wat over het aangekondigde congres te Londen geschreven is, door prof. Grosheide; , daarna door mij, vervolgens door dr V. Lonkhuyzen. Diens opvatting, kenbaar uit het toen opgenomen artikel, werd sinds bevestigd door het in de dagbladen opgenomen programma, en thans door wat dr H. Beets (Grand Rapids) opmerkt in „Die He id en wereld" (no. 419):

„Men moet zich echter niet te veel van dat Congres voorstellen. Naar wij begrijpen is 't eenvoudig de Jaarvergadering der Sovereign Grace union. En die Union is wel wat eenzijdig. Zoowat in de richting van de Geref. gemeenten bovenger noemd? " (hiermee bedoelt dr Beets de groep-Kersten, ten onzent). Dr Beets schreef bHjkbaar, vóórdat hij dr v. L.'s artikel in ons blad had kunnen opmerken.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 april 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 april 1932

De Reformatie | 8 Pagina's