GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Zwolsche Pennevruchten.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zwolsche Pennevruchten.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

In zijn Zwolsche periode heeft Gispen zich ontpopt als een volleerd scribent.

Al dadelijk zijn intrèerede, uitgekomen bij Zalsman onder den titel: „Hgt^ Woord_ dwWa^hd^^ verraadt een gerijpt schrijftaï'ent. Met bewonderenswaardige gemakkelijkheid beheerscht hij zijn stof en in ongekunstelde bewoordingen spreekt bigt over de hoogste dingen.

Dienaar des goddelijken woords, prediker van het woord der waarheid, ziedaar wat hiji ook bij de Zwolsche gemeente wenscht te zijn. Na het bijna zeventien jaren in vier gemeenten verkondigd te hebben, acht hij het een onuitsprekelijk groot voorrecht, en dankt hij' zijn God, dat hij het nu, in zijn vijfde gemeente, met nog onverzwakte overtuiging hoopt te prediken. Beleed hij' Gods woord niet als de waarheid, hij zou zich schamen het brood der gemeente te eten, en hij was liever knecht in eenige werkplaats, dan dat hij in het openbaar zou moeten bidden tot een God, dien hij niet ziet en niet begrijpt. Maar nu hij gelooft dat Gods woord de waarheid is, nu heeft hiji recht op dezen leerstoel, nu behoeft hij niet verlegen te zijn met de vraag: wat zal ik prediken, nu kampt hij niet als in het onzekere, en hij strgdt niet als in de lucht slaande, nu weet hij waarheen. Achtereenvolgens bespreekt hij dan zijn recht om te prediken, de stof van zijn preefcen, en het doel zijner prediking, als in Gods woord gegrond, gegeven en aangewezen.

Zijn recht om te prediken is in Gods woord gegrond, omdat dit woord de waarheid is. Hiji, die Gods woord kent als het woord der waarheid, heeft een recht om te prediken, tegenover de aanmatiging van elke wetenschap, die van ©en ander beginsel uitgaat. Recht om te prediken heeft de dienaar des woords ook in den Staat, wiens burger en onderdaan hij is, wiens welzijn hij als voorganger en leider des volks verplicht is te zoeken. Ja, hij durft nog een schrede verder _^gaan en beweren dat de dienaren des woords hét recht hebben, om te prediken, zelfs tegenover de Kerk, zoo

althans kunnen de omstandigheden het vorderen. Niets heeft recht van bestaan op het gebied des geestes, dan de waarheid. Hoe vroom ons teven ook zij'. Hoe vele ondervindingen wij ook hebben op den weg des levens. Welke bijzondere inzichten wijl ook meenen te hebben, al zeggen wij zelfs door den Heere geleerd te zijn. Al is ons geestelijk oog zóó scherp, dat we achter de waarheid nog een waarheid ontdekken, — tegenover dat alles staat de dienaar des woords, en is hij in zijn volle recht, om het te toetsen aan het woord der waarheid, om er tegen te getuigen, om het te bestrijden, zoo het wezen moet, met het woord der waarheid, als het eenige richtsnoer van het geloof en leven der Christenen. Zoo hij' maar vaststaat in het geloof, en van ganscher harte het belijdt: Uw woord is de waarheid.

De Herder en Leeraar der gemeente, die gelooft en belijdt, dat Gods woord de waarheid is, behoeft dus nooit verlegen te zijn om stof voor zijn preeken. De waarheid is eeuwig, ©n haar eeuwig karakter vindt in het woord zijin uitdrukking. De dienaar des Evangelies ziet zich geroepen om de verhevenste stof te behandelen, die ooit voorwerp der menschehjke kennis en bearbeiding kan zijn. In het woord der waarheid wordt gesproken van God, van de wereld, van den mensch, van het leven en den dood, van de opstanding en het eeuwige leven. Kortom de stof is zoo rijk, dat we, zoo we slechts aan dat woord ons houden, nooit uitgepreekt zijn. Nergens zulk een afwisseling van stof als in de Heilige Schrift, het woord der waarheid. In oodogs-en vredestijd, in alle jaargetijden, als de pestilentie woedt en als we nederzitten onder wijnstok en vijgeboom, voor aUe standen en leeftijden en betrekkingen des menschelijken levens is er preekstof te over in het woord, dat Jezus Christus genoemd heeft het woord der waarheid. En dies kan de prediking, die aan dat woord haar stof ontleent, aan de behoeften van allen voldoen, zoo ze maar waarlijk leidt tot het groote en heerlijke doel, waarmede Christus den dienst des woords in Zij'n gemeente heeft ingesteld.

. En dat doel is de heiliging der gemeente; de toebrenging van zondaren tot de gemeenschap van God in Christus. Wij prediken om de gemeente in haar geheel, en elk lid in het bijzonder, in haar historische verschijning nader te brengen aan haar ideaal. Zij moiet het in de wereld reeds toonen, dat het beginsel van een nieuw leven in haar is, dat het verheerlijkte leven van den uit den dood opgestanen Zaligmaker haar beheerscht, en haar zoeken doet de dingen die boven zij'n. Met dit doel voor oogen wordt het woord der waarheid in de gemeente aan allen gepredikt, om ze allen te volmaken en te brengen tot de kennis van. 'den Zoon. Gods, ze op te voeren tot de maat der grootheid, der vo& eid van Christus. En de dienaar des Woords weet, dat God het woord der waarheid verordend heeft als ©en middel om de gemeente te heiligen. Dat is het vaste doel en het duidelijfe bevel van God. Zijn stof zij historisch of natuurkundig, leerstellig of zedekundig, aan de profetie of aan d© heihge poëzie ontleend; hij kampt niet in het onzekere, hij weet dat hij altijd triomfeeren zal. De gemeente wordt verzameld, geheiligd, verheerlijkt als een nieuwe, in Christus geheiligde menschheid, uit aUe volken en geslachten en natiën en tongen. En hare dienaren zijta. medewerkers harer zaligheid. Zij arbeiden, opdat ze eens den Vader zal kunnen voorgesteld worden, als ©en gemeente, zonder vlek of rimpel, of iets dergelijks.

Met moeite onthouden we ons van breed© citaten uit deze intr©©preek. Maar er komen blad­ zijden in voor (b.v. die over de stof der predikuig), waar de schoonheid van den Bijbel in zóó wegsleepende taal beschreven wordt, dat ze een plaats verdienen in een bloemlezing. Deze leerrede mag dan ook zonder overdrijving een model van kanselwelsprekendheid beeten, en tegelij'k voor hen die zich in de predikkunde willen bekwamen, een homiletisch vademecum.

Op den gedenkdag der Hervoirming, 31 October I874j schreef Gispen een voorwoord voor Nelsons boek: „Het ongeloof, de grootste krankheid van onzen tijd". Hij noemt het een van deibeste volksboeken, die de christelijk© pers, in onzen tijd, aan het belangstellend publiek geschoinken heeft. De titel alleen reeds pleit voor d©n echt Amerikaanschen, practischen blik van den schrijver. En dan betreurt hij het, dat onze volksleotuur gewoonlijk aan te groote, deftigheid of te groote platheid mank gaat. „Ach, de populariteit van ©en Hildebrand en van den dorpspredikant, die in de pastori© van Mastland schetsen schreef, is zoo schaarsch, en onze degelijke, christelijke volksschrijver, de Liefde, is dood!" Daarom verdiende het plan van den heer Van der Sluijs, om van Nelsons boek ©en volksuitgave te bezorgen, de ondersteuning van het christelijk publiek dan ook in hooge mate.

In 1875 verscheen de JToesgraai^naar^^Genesis _4_:26b, gehouden bij de eerste godsdienstoefening m de nieuwe kerk der Christehjke Gereformeerde Gemeente te Zwolle, ten voordeele dier kerk uitgegeven. Aan den persoon van Enos, zoo lezen w© hier, verbindt zich het begin van de openbare en gemeenschappelijke godsdienstoefening. Met hem treedt de spelbreker, of wat men in onze eeuw noemt, het separatisme, openbaar de wereld in; want toen begon men, in onderscheiding van anderen, die aan de zichtbare wereld genoieg, hadden, den naam des Heeren aan te roepen. Vele' eeuwen scheiden ons van de da^en van Enos_, maar de behoefte aan God en het gemeenschappehjk aanroepen van den naam des Heeren, is dezelfd© gebleven. Het is de gedachte, die ook ons hier te zamen brengt, en aan den bouw van deze kerk ten grondslag ligt. Zij staat daar als een profetie, dat de Christelijke Gereformeerde Gemeente, dat het geloof der vaderen, nog eene toekomst heeft, ook in deze stad.

Op 25 November 1875 sprak met Ds Strijks, Ds Brummelkamp en den heer C. Mulder ook Gispen ©en woord bij de herdenking der afzetting van Ds Brummelkamp en der viering van het veertigjarig bestaan der Christelij'ke Gerefo^rmeerde Gemeente te Hattem. Hij besloot zijn rede over Johannes 16:33b met deze toespraalc tot Brmnmelkamp: Dikwerf heb ik mijïie ouders over u hooren spreken, menigmaal in verschillende kringen u hooren beoordeelen, en nu dank ik God, dat mij ook het voorrecht te beurt viel om u heden te zien, hier te zien, om met u feest te vieren, met u te gedenken het veertigjarig bestaan van uwe oud© en eerste gemeente. Een reeks van jaren heb ik daarenboven het voorrecht gehad a van nabij t© zien, en was ik de©lgenoot zelfs van uwe huiselijke genoegens en uwe huiselijke smart. Ik heb u leeren hoogachten als een dienaar Gods, liefhebben als een broeder en vader in Christus. En als God het zoo besloten heeft, dat gij vóór ons deze aarde verlaat, zullen velen met mij getuigenis kunnen geven van wat gij geweest zijt, niet maar in uw openbaar leven, maar ook in vertrouwden en huiselij'ken kring. Aan de waarachtigheid uwer beginselen, waaruit voor u de strijd voor veertig jaren zich ontwikkelde, en de reinheid uwer bedoelingen, wordt door mij, en ik geloof door ieder die u kent, niet getwijfeld. Voor u en voor onzen van Velzen, '©n voor uwe broederen, die reeds ontslapen zijn, was de ©er ni©t w©ggelegd om, zooals de mannen in Schotland, die in de 17e eeuw u voorgegaan zijn, ter wiU© van de zaak uws Meesters het schavot te beklimmen. Onder het aanbiddelijfc bestuur des Heeren veroordeeld© de wereld u tot nu reeds veertigjarige miskenning, tot het ondervinden van tegenwerking, teteurstelling en velerlei smart, en moest gij, door grievende bejegening, zelfs van broeders, tot die hardheid en rijpheid komen, waarin wij u oiok hedenmiddag op dezen kansel zagen staan. Met ootmoedig© erkenning van 's Heeren liefde en zorg, zien wij nu op uwen eerbiedwekbenden schedel neer, en klimt onze bede omhoog dat, niet slechts om uwent en uwer kinderen wil, maar ook o^m onzent, om der gemeentewil, die schedel nog lang gespaard blij've voor het snoeimes des doods. Het ga u als een die geplant is in het huis onzes Gods, en die vruchten draagt in grij'zen ouderdom. Door alles geleerd worde uw hart, meer en meer, vatbaar voor den eeuigen troost in leven en sterven, en om altijd bereid te zijn het genadeloon te ontvangen uit de hand Desgenen, di© u g©steld beeft en stellen zal tot een lof op aarde!" — De gezamenlijke Toespraken zagen in 1876 het licht onder den titel: , MDCCCXXXV^-„JVII)CCCLXXV. Verdrukking en Vrijheid".

"Intusschen oefend© d© z.g. Brightonbeweging ook in ons land haar invloed uit. In den zomer van 1875 werd den heer Bromet toegestaan daarover in de berk te ZwoUe te komen spreken. Te Oldeibroek was het Ds Bahler en te Nunspeet Ds Huet, die zich aan het hoofd dezer geestelij'k© opwekking plaatsten. Ook op het jaarfeest eener jeugdvereeniging te Kampen, waar Ds Gispen vaai Zwolle ? , ls feestredenaar de leiding had, werd ©r door Oldebroekers en Nunspeeters propaganda voor gemaakt. En in Amsterdam werd ze o.m. voorgestaan

door den destijds nog Christelijk-Gereformeerden dominee J. G. Smitt, die ook al eens op de kerkeraadsvergadering te Zwolle was geweest. In het laatst van Februari 1876 nam Gispen voor hem ©en beurt waar in de hoofdstad. Hij' preekt© toen in de Plantagekerk over Romeinen VIII:23. Op aandrang van enkele broed©rs gaf hij de toen uitgesproken leerrede, getiteld : „Een Christelijke Heimweeblanb" ook in drub met het oog op de Wesleyaansche geestesrichting die so^mmige christenen destij'ds volgden. Hij betreurde toch d© eenzijdigheid van hun streven, waardoor dikwerf zooveel goeds verloren ging. Fijin zielkundig ontwikkelde hij daarom in zijn preek deze gedachte: e staat van den geloovige is zeer heerlij'k, en het geluk van den christen kan niet boog genoeg worden geroemd. Maar wij dwalen, zoo wij eenzijdig slechts hierop letten en niet ook on de onvolkomenheid van het christelij'ke leven ©n de vel© zwakheden der geloovigen. Daar is in bet - christelijke leven nog ©en heimwee naar bet volkomene, het volmaakte, wij'l de christen nog slechts de eerstelingen van alles wat heerlij'k' is ontvangen heeft. Uit deze ervaring en uit de bewustheid van nog in alles onvolbomen te zij'n, ontstaat een klank als de tekst ons doet hooren, een christelij'ke heimweeblanb naar het ideaal, dat in het beeld van den Zoon Gods is gegeven, naar d© vobnaalcte werbelij'bheid.

Een voordracht over de vraag: „Waarom gelooft een hedendaagsch christen nog ' aan wonderen? " gaf Gispen in 1^878 uit, geheel ten voordeel© der Christelij'be school te Zwolle. In het lokaal voor Christelij'ke belangen aldaar een spreek-

beurt moetende vervuUen, had hij deze voordracht gehouden, eenigszins onder den indruk van het gebeurde met Dr Gunnings „Leven van Jezus". Wie echter in de hier volgende bladen, zoo lezen we in het voorbericht, een rechtstreeksche bestrij!ding van Dr Gunning meent te zien, vergist zich.

De zaken, door Dr Gunning genoemd, waren immers van te emstigen, wetenschappelijten aard, dan dat zij met een populair praatje vereffend, zouden kunnen worden. Ook achtte Gispen een leTen-maken voor de schare, die nauwelijks wist dat er historische kritiek bestond, meer in het nadeel dan in het voordeel van het oprechte geloof en der gezonde orthodoxie. Zijn doel was slechts, de broederen te sterken in het geloof aan de wondermacht Gods, en, zijdelings, het onschriftuurlij'ke der theologische methode van Dr Gunning aan te toonen.

Op den eersten rustdag na het overlijden van zgn vriend. Ds G. C. de Moen, December 1879, hield Gispen in de Christelijke Gereformeerde öemeente te Doesborgh, de laatste Gemeente van den ontslapen leeraar, een gedachtenispreek over Openbaring XXII : _3b, 4. Ten" voordeele~van het kerkje der kleine, " behoeftige gemeente werd deze toespraak uitgegeven onder den titel: „De toekomst van Gods dienstknechten". We lezen daarin o.m. deze uiting van ongeveinsde piëteit jegens den veelgeliefden broeder: „Was het mi| smartelijk, aan de vereerende uitnoodiging der familie, om aan de begrafenis deel te nemen, geen gevolg te kunnen geven, des te aangenamer was het mij, door den korkeraad te worden uitgenoodigd, om, heden een woord ter nagedachtenis van den gestorven leeraar te spreken. Mijn kerkeraad, voor zoover ik dien, in haast, bereiken kon, zeide dan ook eenparig: ja, dat moet gij doen, dat hebben wij voor onzen goeden dominé De Moen van harte over. Nooit vergeet een deel der tegenwoordige Ztwolsche gemeente wat De Moen, in benarde omstandigheden, voor haar geweest is, en hoe hij haar bijna om niet gediend heeft in dagen., waarin zij haren ondergang nabij scheen. En van het oogenblik dat ik De Moen leerde kennen, gedurende de jaren die hij' als ouderling dezelfde gemeente (n.l. Kampen) met mij diende, heb ik hem leeren hoogachten en liefhebben, om de eenvoudigheid van zijn geloof, om de oprechtheid van zijn hart, om zijn zachtmoedigen aard, om zijn gezond en bedachtzaam oordeel, om den adel van zijn. karakter, om zijn onverdeelde toewijding aan den dienst van God; om alles, met één woord, wat de Heere in hem gelegd had. De Moen was een van die Christenen om wier kennismaking ik den Heere eeuwig dank schuldig ben. In dezen Christen was veel'van Christus. Als' we soms, peinzensmoede, met het oog op vele Christenen de bange vraag voelden rijzen: zijn dat nu óók bekeerde menschen? dan was de hartelijke omgang met De Moen mij menigmaal tot versterking, en ik dank de goede leiding mijtns Gods, dat zij mij op mijnen

levensweg, dezen eenvoudigen en ti'ouwen dienaar der gemeente en deelgenoot van hetzelfde geloof deed ontmoeten". — De uitgave dezer Rede beleefde in j^O^een tweeden druk.

Ten voordeele van het Weeshuis der Christelijfce Gerefonneerde Gemeente te Zwolle verscheen in 1881 Gispens afscheidswoord: , Gede_bevolen", naar aanleiding'van Hand. 20:32 „En nu, Eroeders! ik beveel u Gode, en den woorde Zijner genade, die machtig is u op te bouwen, en u een erfdeel te geven onder al de geheiligden". In dit laatste woord van Paulus tot de opzieners van Efeze vond de scheidende leeraar de omschrijving van de hoogste behoeften der gemeente en de uitdrukking van zijn hoogste wenschen voor haar. Opgebouwd te worden tot een heiligdom des Hoeren en zoo het ideaal nader te komen, en ondei; alle Gods heihgen een plaats in te nemen, dS-t was het wat de gemeente bovenal noodig had, terwijl de scheidende leeraar al-zijn wenschen voor haar samenvatte in dat ééne woord: ode bevolen, een afscheidsgroet waarvan zij de oprechtheid, naar hij met eenige vrijmoedigheid meende te mogen zeggen, niet behoefde te verdenken.

Hiermede hebben we, naar oais beste weten, al de geschriften, die Gispen in zijn Zwolschen, tijd ter perse legde, kortelijk weergegeven.

Bedenkt men nu voorts daarbij, dat hij ook voortging opstellen te plaatsen in het kerkelijk „Jaarboekje"; dat hij „De Vrije Kerk" geregeld van artikelen voorzag; in „De Heraut" de rubriek voor de Zondagsschool verzorgde; in „De Bazuin" wekelijks brieven aan zijn vriend te Jeruzalem schreef, en ook voor het „Jaarboekje" ten dienste der Christelijke Jongelingsvereenigingen bijdragen, leverde, — dan mogen we zeker wel zeggen, dat onze Zwolsche penvoerder destijds reeds een j)ubhcist van beteekenis was.

RULLMANN.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 januari 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

Zwolsche Pennevruchten.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 januari 1933

De Reformatie | 8 Pagina's