GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Verdere klachten van Ds Berkhoff.

In ons vorig nummer heeft Prof. Aalders aan Ds Berkhoff enkele noodzakelijke waarheden gezegd. Zooals men zag, meende Prof. Aalders de verklaring voor Ds Berkhoff's volhardend schijn-gecritiseer in iets anders dan in onverstand te moeten zoeken. Dat klopt vrijwel met wat ik zelf in „De Bazuin" van 24 Maart opmerkte. Ik haalde daar aan wat Ds Berkhoff geschreven had:

Dat wij.... recht zien, bleek ons, nadat wij dit artikel tot hiertoe reeds geschreven hadden, uit hetgeen Ds Schilder in „D© Reformatie" van 24 Febr. LI. schreef (waarop we onder „tekstcritiefc" nader hopen terug te komen) over het wijzigen van de medeklinkers: Door andere klinkers te lezen, en in verband daarmee een. ANDEREN MEDEKLIN­ KER (die er nu staat, kan in den eersten tekst ook niet gestEian hebben) wordt Ps. 100 : 3 duiddijk: jj heeft ons gemaakt en niet wij, — dat wordt dan: ü heeft ons gemaakt, en wij behooren Hem" (Cursir. van ons). Maar hoe hebben wij het nu? De medeklinkers waren toch volgens het woord - van den „deskimdige", hier Prof. A., van Goddelijk gezag? Hij drukte zich daaover zoo beslist mogelijk uit: het is natuurlijk dus alleendezeoorspronkelijketekst in medeklinkers^ die GODDELIJK GEZAG heeft".

En zietdaar! welk een hellend vlak: eenige weken nog maar later komt D® Schilder, die het voor Prof. A. wil opnemen, verklaxen, dat de exegeet ook die medeklinkers mag wijzigen!

medefclin-Daar gaan dus ook de k ers!

Daarop antwoordde ik in genoemd „Bazuin"-nummer:

Meent deze schrijver nu heusch, dat er tusschen wat prof. Aalders als beginsel poneerde en wat ik als illustratie gaf, een prinoipieele afwijking ligt? Het staat er wel zoo ongeveer, maar men kan dit alleen suggereeren, als men over wat ik schreef heenziet. Ik zei toch duidelijk, dat de thans in Ps. 100 „aangenomen" medekUnker er oorspronkelijk ook niet kan gestaan hebben (en wie iets weet van leesmoeders, en van afkortingen, en van klankovereenkomst, begrijpt daar alles van). M.a.w. ik wUde terug gaan op den „o o r s p r o n k e 1 ij k e n tekst, die goddelijk gezag heeft". Precies dat is het, wat prof. Aalders opmerkt, als hij «den oorspronkelijken tekst voor goddelijk-gezag-hebbend erkent.

Het kost mij heel veel moeite, te gelooven, dat ds B. deze eenvoudige dingen niet ziet, m.a.w. aan te nemen, dat hij niet maar om zich uit de moeilijkheden te redden zooveel om de zaak heen draaiende woorden gebruikt (men kan dat onbewust, althans zonder het zich te realiseeren, doen). Tenslotte zijn er grenzen aan het onderstellen van onkunde bij ds B. Laat hij ons niet langer in verzoeking brengen, andere verklaringen dan die van onkimde voor zijn desolaat geschrijf te zoeken.

Inmiddels is Ds Berkhoff weer een stapje verder gegaan met zijn schijn-beantwoording. Een breed vertoon van namen, met erg veel Duitsch, en cursieve letter, geschikt genoeg, om sommige monschen te laten gelooven, dat er wat ernstigs hun wordt voorgezet. Maar wie wat verder ziet, kijkt dwars door de holle gaten van het georeer heen. Ds Berkhoff zet zijn lezers een stuk hout voor met ettelijke nette naambordjes erop geschroefd, maar — de scharnieren ontbreken: het is dus geen heusche deur, waar men een huis mee binnenkomt. Ik heb alles niet gelezen, ik kreeg al meer dan genoeg ervan, toen ik volgend fraais onder de oogen kreeg:

Een leeraar in de Oude talen aan één onzer Stedelijke Gymnasia, die zeer bedreven bleek in het Hehr., zei, nadat we hem de woorden van Prof. A. in „De Reformatie" hadden laten lezen:

Zoo kan men den Hebr. tekst zelfs de geschiedenis van „Klein Duimpje" laten vertellen".

Vet gedrukt is dit schoone verhaal door Ds Berkhoff... Intusschen halen verstandige menschen hun schouders over dien onbekenden docent op; van Homerus zou geen classicus hetzelfde beweren, hoewel ook daar de tekstcritiek onverdroten verder gaati Als dan Ds Berkhoff verder meent te moeten vertellen, rechtstreeks tegen wat ik schreef in, dat „De Reformatie" den overgeleverden tekst van het O. T. tot een rebus maakt, of zelfs tot een kakographie, of wanneer hij een. citaat van Ds Oranje aanhaalt:

Straks zal het blijken, ook onze „vijanden i-eehters zijnde", dat de Schrift ons getrouwelijk van de voorgeslachten is overgeleverd. Want al de eeuwen door heeft ook over haax woorden en 1 e 11 e r s, door al de afschriften en vertalingen heen, Eén gewaakt. Die meerder is dan alle n".

en dan daarop volgende populair exclamatietje laat hooren:

Kom, „Reformatie"! heb nu ook eens den moed. van Ds Oranje te zeggen, dat „hiji een apokryphe vlucht doet in het sprookje".

dan heb ik slechts op te merken, dat wat Ds Oranjegezegd heeft, ook door mij was opgemerkt, en wordt

geloofd; dat dus Ds B. het probleem geen oogenblik stelt, gelijk het is, dat hij de door ons erkende en aangegeven maatstaven voor den tekst-critischen arbeid niet noemt, dat hij dus ook nu weer oneerlijk is, en daarom op heel zijn geschrijf verder geen letter antwoord meer verdient. We hebben hem blijkbaar te zacht beoordeeld; het scherpere oordeel van Prof. Aalders wordt gerechtvaardigd uit de feiten.

Prof. Aalders haalde „De Wekker" aan; en dat was bizonder leerzaam. Ook om het blad te begrijpen. Toen het lang geleden recenseeren kon, zonder direct „gevaar", ging het, gelijk nu blijkt, met Prof. Aalders mee. Toen, in de laatste weken, het blad zijn beweringen in den strijd der geesten komen zag, doordat Ds Berkhoff een ingezonden stukje over het geval aanbood, vergenoegde de redactie zich met een niets-zeggend citaatje uit Van Lingen, waar men alle kanten mee uit kon De eerste, onbewimpelde aanvaarding van Prof. Aalders' werk scheen vergeten: het ging immers nu in een concreet geval tegen de Gereformeerde Kerken en de Vrije Universiteit.

En zoo wordt nu ons volk verscheurd. En straks krijgen we een gedachtenisfeest met veel eenheidszuchtjens ^ ins Blaue hinein.

Brummelkainp — tegenover Prof. Visscher.

Prof. Visscher, die bij gebrek aan argumenten zich met wat groote woorden vergenoegt, heeft gemeend, het volk een dienst te doen, door een tegenstelling te poneeren tusschen de hedendaagsche Gereformeerden en de vroegere Gereformeerden; zulks dan in verband met het feit, dat bij de hedendaagsche een strooming is, die bepaalde liederen zouden willen zingen in de kerk (andere, en onder andere verhoudingen, dan Prof. Visscher's kerk zingt). Hij is gewezen op het zakelijke - verschil tusschen de liederen, die bij ons op het program staan, en den concreten gezangenbundel van de kerk van Prof. Dr H. Visscher. Natuurlijk is daarop met geen enkel woord geantwoord. Het treft evenwel, dat Dr E. D. Kraan juist terzelfder tijd in het „Kerkblad der Geref. Kerken van Hoek van Holland, enz." een historische herinnering ophaalt:

Toen de Hervormde Ds Schouten van Utrecht in de „Sprokkelaar" Brummelkamp aangaande de gezangenkwestie onjmste dingen in de schoenen schoof, herinnerde deze hem er aan, „dat het niet de vraag was lof is, of de gezangenbundel bij de Hervormden in gebruik goed was of slecht en vooral niet of ik niet uitnemende verzen er in vinden kan, die ik even blijmoedig zingen kan als dat van Da Costa:

„Ja de Beer is opgestaan, Gods bazuinen zullen klinken! De eerste dingen zijn vergaan, Nieuwe heemlen zullen blinken! Nieuwe tijden vangen aan — God is scheppend opgestaan!"

Maar, dat het de vretag was of zulk een Kerk-'bestuur, dat de waarheid, dat de belijdenis loslaat, in het al of niet gebruiken van dat boek een hoofd-.Kaak mocht maken en zulks te minder daar de voorrede ons zoo vriendelijk er mede ontmoet als geliefde Broeders en Zusters, wien zij' dit boek ten gebruike niet oplegt of opdringt, maar aanbiedt, aanbiedt als een weldaad."

Hieruit blijkt ten eerste dat Brummelkamp alleen hierom bezwaar had om de Hervormde gezangenbundel te gebruiken, omdat hij; was ingevoerd door zulk een kerkbestuur dat zelf onwettig ontstaan was en dat bo^'endien de belijdenis en de waarheid losliet. Ma& T hieruit blijkt ten tweede niet minder, dat Brummelkamp geen bezwaar had om naast de psalmen ook andere liederen te zingen, waarbij' hij — merkwaardiger wijze — als voorbeeld noemt een lied, dat thans in het liturgie-rapport voorgesteld wordt. Vrage: wie heeft nu de geest vai; i de vaderen der Scheiding in zich, hiji die van wege de voorgestelde uitbreiding allerlei verdachtmaking en laster aangaande de Gereformeerde Kerken rondstrooit; of hij die de voorgestelde liederen aanvaarden wil, waaronder er zelfs één is, dat vader Brummelkamp met name aangewezen heeft?

Als Prof. Visscher prijs stelde óp rustig debat, kon hij hier wérk krijgen. Maar tot nu toe weigert hij elk zakelijk gesprek over zijn jongste uitvallen.

Niettemin zullen we hem ook het volgende verhaal van Dr Kraan niet onthouden:

Brummelkamp overleed Zaterdag 2 Juni 1888. Juist veertien dagen te voren, op den vooravond van Pinksteren, had Brummelkamp tot voorbereiding van het feest, nog met zijn gezin drie coupletten uit Da Costa's Pinksterlied gezongen: Ja, de Trooster is gekomen, Jezus ging van d' aarde heen! enz. — weer een lied, dat nu bij de uitbreiding wordt voorgesteld. En op den laatsten avond van zijn leven, vlak voor zijn sterven, liet hij de zijnen met zich het avondlied zingen :

En zoo ik nooit weer mocht ontwaken, Aan U beveel ik dan mijn geest. Om voor den troon die rust te smaken. Die hier mijn uitzicht is geweest.

En met dit lied is Brummelkamp toen de eeuwige rust ingegaan (zie De Bazuin van 8 Juni 1888). Versta men mij goed. Ik vertel dit niet, om aan het sterfbed van Brummelkamp argumenten vóór of tegen de inrichting van onzen eeredienst 'te ontleenen. .ilaar ik deel dit wel mede als inleiding tot het vol-gende. Want een dergelijk gebruik van dit voorval maakte wel dezelfde Nieuwe Sprokkelaar.

Dat blad had de onkieschheid, om na Brummelkamp's sterven te schrijven: „opmerkelijk, de man die een Evangelisch gezang voor de openbare samenkomst der gemeente afkeurde, schikte zich om zijnen God te ontmoeten met een gezangvers op de lippen."

Hiertegen kwam terecht De 'Bazuin van 14 September 1888 in verzet, en drukte nog eens af een gedeelte van de verklaring, die Brummelkamp zelf over zijn uitgang uit de Hervormde Kerk had gegeven :

„Het Gezangboek, sedert 1807 in de kerk ingevoerd, was mij reeds eenen geruimen tijd bekend, als in geest en strekking niet alleen, maar ook in doel van invoering, met de Gereformeerde leer in strijd. Veel was ik hiermede, sedert eenigen tijd werkzaam geweest, thans was het mij niet mogelijk dit boek langer bij de openbare Godsdienstoefening te gebruiken. Vandaar dan ook, dat ik, op dien Zondagavond aan de gemeente bekend maakte, dat ik mij er voortaan niet langer van zoude bedienen."

V^^ij komen dus ook hier tot dezelfde conclusie : Brummelkamp is begonnen met gezangen te laten zingen. En toen hij later den hervormden bundel niet meer wilde gebruiken, was dit niet omdat hij tot de overtuiging gekomen was, dat in den eeredienst alleen de psalmen behooren, maar omdat zijn oogen waren opengegaan voor den inhoud en vooral ook voor de verkeerde invoering van den bestaanden bundel. Zoo is, naar het getuigenis van een der vaders der Schelding zelf, de toedracht der zaken geweest.

Ondanks de heeren Visscher, Van der Schuit, Kersten, die in dit opzicht één lijn van onzakelijkheid trekken (en daarin de geesten drijven in kersteniaansche richting, wijl de schare immers de handen strekt naar wie het sterkst in de schijnbare consequentie 1 ij k t) is zóó de geschiedenis, en is dit de geest van vóór 1892. Was er toen geen seotegeest rondgegaan, dan zou de normale ontwikkeling van het eenvoudige denken niet zóó gehinderd zijn en.... worden. Wat de vrucht is van de heeren Visscher en Van der Schuit, en wie in de oogen des volks het verst het heeft gebracht in hun doordraven-zonder-rem, leert volgende ontboezeming vaa den heer Kersten :

! Men ontzag zich niet, de aloude Nederlandsche Geloofsbelijdenis aan te randen; men schroomt niet te spreken van uitbouw der Belijdenis; men drijft den invoer van gezangen. Wat zal nog volgen? Het zichtbare verval verwondert ons niet. Een kerk gebouwd op „veronderstelde wedergeboorte" en saamgesteld uit „vermoedelijke hemelburgers" moet zinken. Het gevolg van de verderfelijke leer, in de Geref. Kerken gehuldigd, kan niet uitblijven, al is er uiterlijk veel waarop men zich beroemt. Bome heeft ook schitterende kerken en eeredienst; Bome gaat in het zichtbare op en is dood. En bet geroep om gezangen, wij kunnen het niet anders zien, is teeken van den doodelijken toestand der z.g. Geref. Kerken.

Wil men nu heusch, dat wij voor zoo iets nog eerbied zullen hebben ?

De oude palen niet verzetten. j

Wat hieronder volgt, is deels reeds eerder in ons blad geschreven. Maar het kan zijn nut hebben, toch ook nu over te nemen wat Ds J. Meester van Brouwershaven schrijft in de „Geref. Kerkbode van Schouwen-Duiveland en Tholen": j j

De oude palen niet verzetten!

Dit is een woord, aan den Bijbel ontleend, dat ongeveer tot een vaststaande uitdrukking is geworden in den volksmond. En er zijn vele van die uitdrukkingen uit de Bijbeltaal die zoo langzamerhand tot spreekwoorden zijn geworden, zonder dat daarbij meer aan de eigenlijke beteekenis, die deze woorden in den Bijbel hebben, wordt gedacht.

Ter toelichting schrijft Ds Meester:

Met de „oude palen" uit het Spreukenboek worden nu zeer waarschijnlijk niet bedoeld de eenvoudige kleine grenssteenen die de particuliere akkers van elkaar onderscheidden, want deze bezittingen wijzigden zich natuurlijk in den loop van den tijd nogal eens door overerving en door uitsterving. Maar die „oude palen" waren de steenen die de grens vaststelden van het groote gebied van een geheel geslacht; later van een geheel dorp of stadje. Denk maar aan Bethlehem, waar de nakomelingen van Isaï eeuwen later nog thuis hoorden.

Deze „oude grenzen" waren door de voorvaderen bij de verdeeling van het land vastgesteld. En dat wettige eigendom mocht niet willekeurig geschonden worden.

Vervolgens komt de toepassing:

En hoe wordt nu tegenwoordig deze uitdrukking: „zet de oude palen niet terug" gebruikt? " Wanneer ik het eens beluister — nooit zooals de Bijbel haar bedoelt. Weet ge wat men er van maakt? Dit: „Voer niets nieuws in!"

En deze nuchtere opmerking:

Ik begrüp de dragers van dit wapen niet. Waarom geldt dit alleen tegen de kerk? En niet tegen elke nieuw-modische dames-mantel of meisjeshoed?

Waarom niet tegen elke nieuwerwetsche dorsch-of maaimachine? Waarom niet tegen elke nieuwe maatregel van de regeering? Of mag tegen de kerk elk wapen worden gebruikt?

De eigenwilligheid schippert met dit woord naar artelust.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 april 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 april 1933

De Reformatie | 8 Pagina's