GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„De Klop op de Deur".

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De Klop op de Deur".

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bekend is deze titel van Mevrouw Ina Boudier-Bakkers Amsterdamschen familieroman. We hooren daari'n den klop van den nieuwen tijdgeest, die overal en in alles doorbrak, en die ook aan de deuren der Amsterdammers zich aanmeldde.

Dat was omstreeks '80. En juist destijds keerde Gispen in zijn vaderstad terug.

Hij hield zielsveel van het wonder-mooie Amsterdam, dat altijd zijn stad bleef.

Maar wat was er in vijf-en-twintig jaar veel veranderd!

Op vele plaatsen wist hij, in zijn eigen vaderstad, geen weg m^eer. De grootste zeeschepen kwamen nu, zonder aan het Nieuwediep gelicht te worden, vlak voor de stad. De lieve tuintjes langs de Katten-en Witten-©n Oostenburgergrachten waren opgeruimd, en heel die uitgestrektheid was een aanlegplaats voor schepen geworden. Van de Muidertot ver voorbij de Leidsch© poort, langs Schans en Buitensingel was letterlijk een nieuwe stad gebouwd. De namen van beroemde Amsterdammers en dito vaderlanders prijkten aan de hoeken der nieuwe straten. Sonunige namen waren wel ©en halve meter (ellen had men niet meer) lang, en een waar kruis om uit te spreken. De praktische Amsterdammers wisten er echter raad mee. In plaats van: Pieter Comeliszoon Hooftstraat zeiden ze: P. C. Hooftstraat, of nog korter: P. C. D© Spinozastraat heett© eenvoudig voor 't gemak: Spinazi©straat, en op deze wijze overwon men velte mooilijkheden. Van „boutjes" m©t hooge steken, dikke stokken en degens met zilveren gevesten was geen spoor meer te ontdekken. Zelfs was er geen „koperslager" met ©en kop©r©n hoed, dien Gi'spen als jongen wel ©ens geplaagd had, meer te zien. Er waren nu eenige honderden agenten van politie, met pickelhauben, hooge laarzen ©n snorrebaaxden, en voor een „mep" met den stok behoefde een jeugdig Amsterdammer niet meer te vreezen, want het slaan was algemeen afgeschaft, behalve in d© schoten. En „spuitgast©n" stonden reeds op één lijn met de voorhistorische bewoners der paalwoningen. Er was nu een brandweer, voor Gispen een lust om aan te zien en, in ernst gesproken, een roem voor zijn Amsterdam.

In een van de nieuwe wijken zag hij op het graf zijner • ouders de lieve Amsterdamsche jeugd nu „krijgertje" spelen. Het stemde hem weemoedig, en hij achtte zich gelukkig, dat hij in 't oude gedeelte der stad was komen te wonen, waar althans nog het 'cen ^en ander was, dat hem aan het Amsterdam zijner kindsheid herinnerde. Uit een oogpunt van fraaiheid waren sommige buurten krachtig vooruiigegaan ©n ©en lust voor de oogen gewordenl.

Maar het voor den vreemdeling zoo stuitende en voor den Amsterdammer zoo aantrekkelijke dear Amsterdamsche eigenaardigheden was grootendeels verdwenen. De soMlderachtig© Nieuwezijdsvoorburgwal werd gedempt en d© Nieuwezijdsachterburgwal, dat groene, bochtige, smalle grachtje, zou voortaan Spuistraat heeten, grauw-leelijk. Er ontbrak nog maar aan, dat een schennige hand de Heeren-en Keizersgrachten vol zand wierp, en ter plaatse waar nu het water stroomde en nog een enkele zolderschuit voer, plantsoenen aanlegde en rustbanken zette en kiosken, met spuitwater en limonade. Of men dan te Amsterdam of te Frankfort of te Wiesbaden woonde, kwam zoo ongeveer op 't zelfde neer.

Ook in de Christelijke Grereformeerde Gemeente was veel veranderd. De ouden waren bijna allen ter ruste gegaan, en het tweede ©n derde geslacht nam hun plaats in. Van de oude kerk op de Bloemgracht, waar we Vrouw van Hoogen in 1840 de hooge stoep zagen afdalen, was niets m©©r t© herkennen. Die hooge stoep was verdwenen en alles zooveel mogelijk gemoderniseerd. Maar de stichting, daar gevestigd, het Wiees-, Oud© Mannen-en Vrouwenhuis was, nog uit een ander oogpunt dan bouworde, ©en sieraad van d© afgescheiden gemeente; een getuigenis van haar geloof en van haar liefde. En wat nu de Oude Kerk heette, was het nieuwste van d© drie kerkgebouwen der Afgescheidenen.

Overigens wilde het Gispen wel eens voorkomen, dat de vooruitgang in de godsdienstige kringen en in de zaken der Christelijke Kerk, meer schijn was dan werkelijkheid. De maatschappij spande alle krachten in om zich te verjongen. Maar d© Kerk bleef dezelfde, koud, tochtig ©n onhuislijk, gelijk als in de eeuwen die tevoren geweest waren. Soms kon hij de vraag niet onderdrukken: leven wij waarlijk zoo dicht bij het jaar negentienhonderd?

Pas in Amsterdam terug, liep hij op een avond in d© week eens d© Amstelfcerk in. Hij werd dadelijk getroffen door het gezicht van de ouderwetsche olielampen, precies dezelfde als in zijn kindsheid. Wat hadden die lampen haar somber licht al op vele m'enschen doen vallen, en wie zou gedacht hebben, dat zij tegen het ©inde van de 19e eeuw nog de eer zouden genieten aUerlei soorten van orthodoxie en nog een weinig modernisme daarenboven t© verlichten! Waarlijk, wij zijn van gisteren, en weten niet! Een Hervormd© g©m©ente in de hoofdstad des Rijks, die een aantal schatrijke lieden onder hare leden telt, nog door patentolie en blikken lampen verlicht; verwondert het ons, dat dit feit Gispen aan het mijmeren bracht? In d© cafe's electrisch licht, en in de kerken een olielamp; dat was meer dan een aardigh©id; het was ©©n ontz©ttend© werkelijkheid, een ontroerend en diep beschamend verschijnsel!

Maar spoedig werd hij uit zijn mijmering opgewekt, toen hij den kansel belïlommen zag door Ds J. P. Hasebroek. En nu herinnerde hij zich opeens de beweging, die de komst van dezen predikant te Amsterdam in 1851 teweegbracht. Het levendigst stond hem voor den geest een middagbeurt in het jaar 1852 in de Eilandskerk, waar Hasebroek preekte over den 2den Zondag van den Catechismus. De menschen zaten en stonden op elkaar gepakt, ja als aan elkander geplakt. Diakenen en collectanten konden nauwelijks hun werk verrichten, en dat in een middagbeurt! Het vriendelijk© en innemende betoog over het: „Ik ben van nature geneigd God en mijn naaste te haten", was Gispen tot op dit ©ogenblik bijgebleven.

En nu hoorde hij dienzelfden leeraar in d©ze weekbeurt in de Amstelkerk. De preek was nog even schoon als voor dertig jaren, d© stem ©er sterker dan zwakker, maar het hoofd en de baard van den prediker wit als sneeuw; en het gehoor — Gispen zag ©en deftig bejaard heer, eenige oude juffrouwen in het ruim, voorts den dienstdoenden ouderling, diakenen en collectanten, en den koster met zijn dienend personeel. Dat maakte hem droefgeestig, en hij dacht aan het: „alle vleesch is als gras, en alle he©rlijkh©id des menschen als een bloeme des velds".

Dat hij juist de Amstelkerk zoo gemakkelijk binnenliep, was niet alleen, omdat hij daar als kind den doop ontvangen had, maar ook, omdat hij woonde in de aangrenzende Kerkstraat, nummer 254. Ook 's Maandagsmorgens was dus zijn eerste wandeling naar het Amstelveld, waar dan markt gehouden werd. Dan kon men hem langs de stalletjes zien kuieren, en kijken, niet zoozeer naar wat daar te koop lag, als wel naar de menschen, die er bij stonden en naar den marktschreeuwer, di© zijn waren aanprees. Hier deed Gispen van week tot week heel wat menschenkennis op.

Trouwens, hij bewoog zich gaarne tusschen de menschen. En daarvoor bood Amsterdam hem ruimschoots gelegenheid. Zoo woonde hij in den zomer van 1882 een meeting bij in d© groot© zaal van Frascati, waar een 800 a 1000 menschen bijeen waren. De meeting was belegd over de vraag: Censusverlaging of Grondwetsherziening. De arbeidersstand was ruim vertegenwoordigd. Enkele mannen met petten en een eindje pijp; d© meesten echter met fantasiehoeden en sigaren. Nu genoot hij erin, al die menschen te zien. Maar hij kon nauwelijks gelooven, dat hij zich in zijn goede. oude vaderstad bevond, zóó vreemd kwamen hem l die gezichten voor. Geen enkele type van den mbachtsman van voor dertig of veertig jaren. Soms verbeeldde hij zich, dat hij zich te Parijs of e Berlijn bevond; en er waren oogenblikken, waarn zóó gefloten, gesist, geschreeuwd en met handen en voeten lawaai gemaakt werd, dat hij wezenlijk aan de bekende kalmte van zijn volk begon te wijfelen.

Links van den Voorzitl)er, bij de groep d©r radicalen, zaten eenig© dames; terwijl midden onder het volk, zeker omdat men nog geen algemeen stemrecht had, de vrouw van een ambachtsman door Gispen werd opgemerkt. Het verschijnsel, dat de Nederlandsche vrouw tijd en lust had voor politiek© meetings, was z.i. veel belovend voor de toekomst, n voorspelde aan de zonen en kleinzonen van zijn geslacht huiswijven, die het eten lieten aanbranden omdat ze verdiept waren in 't Bijblad, en 's avonds geen tijd hadden om 't goed van de kinderen na te zien en 's mans kousen heel te houden, wijl zij naar d© vereeniging moesten, of de meeting niet konden verzuimen! Het bijzonder belang moest immers wijken, waar het algemeen© belangen gold?

Mr Van Houten, lid van de Tweede Kamer, leidde het onderwerp met een uur sprekens in. Met noordsche kalmte, ernst en helderheid zette hij de zaak uiteen, en betoogde het valsche van censusverlaging, en de noodzakelijkheid en mogelijkheid van grondwetsherziening, in de richting naar algemeen stemrecht. Gispen had er groot genoegen in; wat ons niet zal verwonderen, als we bedenken., dat hij, sedert hij te Amsterdam woonde, rustend kiezer was. Wel betaalde hij, voor zijn doen, een aardig sommetje in de belasting, maar toch te weinig om wat te zeggen te hebben. De beteefcenis van een mensch hing toen nog af van den inhoud van zijn aanslagbiljet.

Na Van Houten stond de heer Levy op, een van de welsprekendste en scherpzinnigste zonen Abrahams naar den vleesche, die Amsterdam bezat. Niet als „een zoon der lauwe Westerstranden", maar met Oostersch vuur ©n groot© welsprekendheid ging hij den heer Van Houten te lijf, hem beschuldigend© van algemeenheden en agitatorischo middelen. Deze, ook naar Gispens inzi^en, onwaardig© ©n onverdiende aanklacht, wekte ©en storm van verontwaardiging in de zaal'.

Na den heer Levy voerden nog onderscheiden heeren het woord. Het ging nu om en om. Dan eens ©en liberaal, dan ^eens een radicaal, 't Was een allerinteressants steekspel. Bij deze gelegenheid zag en hoorde Gispen voor het eerst den heer Heldt, Voorzitter van het Algemeen Nederlandsch Werkliedenverbond. Een man, die flink zijn woord kon doen. De dames spraken niet. Het resultaat van de vi©r uren lange bijeenkomst was, dat er geen resultaat was. Toch, toen Gispen, dicht bij middernacht, naar huis wandelde, had hij voor zichzelven wel eenig resultaat, en daarmee sliep hij in.

Tijdens de Internationale Tentoonstelling in 1883 was het erg druk in Amsterdam. Niets dan feesten. Tienduizenden vreemdelingen kwamen en gingen dagelijks. De Dam leverde een indrukwekkend schouwspel op. Drie paardentrammen brachten daar een ongekend© drukte teweeg, en als men het voorrecht van een drogen, zonnigen dag genoot, was alles vroolijk en levenslustig op het aanzien. Toch waren er nog wel enkele ontevredenen. Men beweerde, dat eenig© duizenden werklieden werkeloos rondliepen. De handel bloeide niet. Veler inkomsten werden gaandeweg minder. Maar men had toch feesten en kon alle dagen uitgaan en — geld verteren! Eenige zwartgallige menschen waren echter met al die pret minder ingenomen en hadden, vooral op den dag des Heeren, meer lust tot weenen, dan tot juichen. Tot hen behoorde ooik Gispen. Hij schreef dan ook aan zijn vriend: „Neen, Amsterdam is ons Amsterdam niet meer. Het behoort een anderen geest toe, dan den geest van de vreeze des Heeren. Het wordt, zegt men, eene wereldstad, en mitsdien ooik rijp voor het lot van alle wereldsteden. Die den Heere vreezen worden gaandeweg meer gasten en vreemdelingen in hun eigen vaderstad. Tot roem van Gods genade en verbondstrouw mag er van Amsterdam nog hetzelfde gezegd worden, wat van Corinthe geschreven staat: God heeft veel volk in deze stad. Men vindt ze, wat niet overal het geval is, nog in alle rangen en standen. Konden we het nu maar eens worden in de dingen der K©rk, eens worden hierin, dat we de gedachte aan een heerschend volk Gods volkomen loslieten, dan zou er van eene lijdende gemeente •eene groot© zedelijke kracht kunnen uitgaan, den kinderen van dit geslacht ten zegen".

Maar genoeg reeds, om ons te overtuigen, dat Gispen in d© overgangsperiode, die Amsterdam toen doormaakte, met een wakker hart luisterde naar den klop van den nieuwen tijd op de deuren van het kerkelijke, staatkundige en maatschappelijke leven in de hoofdstad des Rijks.

RULLMANN.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 mei 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

„De Klop op de Deur

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 mei 1933

De Reformatie | 8 Pagina's