GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De mensch als persoon.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De mensch als persoon.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

Een vorige maal concludeerden wij, dat de geest des menschen een eigen substantie heeft.

Daarmede zijn wij natuiu-lijk nog allerminst aan het slot van de vi-agen, die bij de behandeling vam ons onderwerp zich aan ons opdringen.

Eigenlijk kunnen wij wel zeggen, dat wij nog slechts het allereei'ste begin hebben gemaakt met de bespreking van deze problemen.

Immers, onmiddellijk doet zich de vraag voor, of er nu ook andere gegevens der Gereformeerde dogmatiek zijn, welke wij mogen of welke wij moeten zien als middelen om ons licht te geven over de vraag, hoe onze eigen persoon is georganiseerd.

Een van de belangrijkste kwesties hierbij' is dan weer deze, of wij de Loens de Christo in de dogmatiek, het hoofdstuk, dat handelt over de persoon van den Zaligmaker, mogen zien als een middel om onze psychologische kennis te verrijken.

Zelfs zou de vraag zoo gesteld kunnen worden, of wij wel een Gereformeerde psychologie kunnen opbouwen zoolang wij geen rekening houden met hetgeen de Gereformeerde dogmatiek omtrent de persoon van den Zaligmaker ons heeft geleerd.

Natuurlijk gaan wij hierbij uit van de voorondei-stelling, dat hetgeen de kerk leerde en hetgeen de dogmatiek betoogde over de persoon van onzen Heiland op de Schrift is gegrond en dus beschouwd moet worden als de begripsmatige uitdrlukking van hetgeen de Heilige Schrift zelf ons zegt.

Er zijn er te allen tijde geweest, die meenden, dat het ten eenenmale ongeoorloofd is, het hoofdstuk over den Christus Ie belrekken in de vragen der zielkunde.

Dit oordeel was dan wel op verschillende manieren geadstrueerd. Sommigen betoogden, dat de persoon van Christus een mysterie i; s en dat wij deswege nooit het mysterie van Zijn heilige persoon mogen pogen uiteen te rafelen, om daardoor gegevens voor de zielkunde te verkrijgen. Zij meenden, dat wij ons hier bewegen op het gebied van het onkenbare, althans van het ondefinieerbare, en dat wij om die reden dan ook verstandiger doen, de heerlijkheid van den Heiland niet te ontluisteren door het pogen, de dogmatische gegevens omtrent Zijn persoon te gebruiken voor onze psychologische inzichten.

Al kwam nu dit bezwaar meestal uit den kring van hen, die in het algemeen geen vrienden van scherpe dogmatische formuleeringen konden worden genoemd, toch hoort men ook een enkele maal in Gereformeerden kring wiel eenzelfde opmerking. Anderen waren het, wat de conclusie betreft, wel met de voorgaande groep van ihen, die bezwaren maakten, eens, maar dan toch op eenigszins gewijzigden grond.

Zij zochten niet in het mysterieuze en onkenbare van de persoon van den Middelaar grond voor hun bezwaren, maar veel meer in de heiligheid van Zijn persoon.

Zij ontkenden niet, dat de leer omtrent Christus misschien wel gebruikt kón worden op de wijze als boven werd aangegeven, maar zij ontkenden wel, dat de dogmata omtrent den Middelaar op deze wijze gebruikt mochten worden.

Zij oordeelden wel, dat veel omtrent Hem ons bekend was, zoodat allerlei bijzondere puinten uit de sfeer van het mysterie waren uitgekomen en voor onze kennende functie open en klaar neergelegd, maar zij ontkenden wel, dat wij^ het recht hebben, om deze gegevens nu ook aan te wenden in een verhandeling over de oi'ganisatie van de persoon des menschen.

Zoo komt dan van twee zijiden bezwaar tegen de opvatting, dal de Locus de Christo uit de dogmatiek ons iets zou kunnen zeggen over de or'ganisatie van de persoon van den mensch.

De één grondt het bezwaar op het niet kenbaar zijn van de persoon van den Heiland, de ander voor het daarvoor te heilig zijn van de persoon van den Middelaar.

Wij willen deze bezwaren eerst onder de oogen zien naar hun al ge meen en zin en daarna in verband met het speciale punt, dat ons thanis bezig houdt.

Stel een oogenblik, dal de eerste groep van degenen, die bezwaar maken tegen het gebruik van den Locus de Christo op de bovenomschreven wijze, gelijk hadden, dan zouden wij moeten concludeeren, niet slechts tot een te mysterieus zijn van de persoon van den Middelaai-om de gegevens omtrent Zijn persoon te verwerken in een studie over de persoon van den mensch, maar ook tot een algeheele onkenbaarheid van de persoon van den Zaligmaker. In dat geval zouden wij steeds moeten zeggen, dat de persoon van den Middelaar een mysterie is.

Zelfs deze uitdrukking zou niet kunnen worden gebruikt. Immers wanneer wij' zeggen: de persoon van den Middelaar, dan drukken wij daardoor toch reeds uit, dat wij omtrent Hem weten, dat Hij' een persoon was. En deze wetenschap berust reeds op verstandelij'k overleg. Zonder de gegevens van de Schrift denkend te verwerken, is zelfs een conclusie als de genoemde niet mogelijk.

Feitelij'k berust dan ook het bezwaar van hen, die de mysterieuze onkenbaarheid van den Christus vooropstellen, niet op voor een gereformeerd mensch te handhaven grond.

indien wij toch in 'den Locus de Christo de

II.

(De geest der vaderen. A.)

De vraag naar het rechtmatig erfgenaamschap en de wettige voortzetting is er niet allereerst één naar vleesch en bloed. Ze is evenmin een louter juridische of rechterlijke kwestie. Ze draagt integendeel overwegend een zedelijk-geestelijk karakter. Ze is er één van innerlijke verwantschap en geestelij'ke saamhoorigheid.

Een vader leeft immers niet in elk van zijn kinderen even sterk, ook al werden zij allen uit hem geboren. Maar die kinderen vormen pas de meest typische vertegenwoordigers van zijn geslacht, op wie het meest van zijn geest is overgegaan en in wie het krachtigst en het zuiverst zijn zielsovertuigingen zich voortzetten. En zoo is het ook in het geschil, dat ons in deze artikelen bezig houdt: het is bovenal de vraag, waar de geest der vaderen toch voortleeft thans.

En het antwoord hiero.p is niet zoo moeilijk te geven. / ,

Wie zich een vijftig a zestig jaar in de geschiedenis terug verplaatst; wie nog eens aan zich voorbij laat gaan hoe ernstig in de kringen der afgescheidenen de vereeniging met de doleerenden begeerd, hoe ootmoedig om haar gebeden, en met hoe taaie inspanning en volharding voor haar gearbeid is^), en wie dan daarna de brochure van Ds Jongeleen leest, voelt zich terstond in een totaal ander klimaat van gedachten overgeplaatst. Dit is niet meer de geest der vaderen; doch hier spreekt een andere geest. Ik laat in dit artikel nog in het midden, of de geschiedbeschrijving van Ds Jongeleen met de werkelij'kheid overeenstemt. Maar al zou er tusschen zijn heele betoog geen speld te krij'gen zijn; al zouden de dingen zich van stuk tot stuk hebben toegedragen, zooals hij het voorstelt, an ontbreekt aan zijn mededeelingfen nog het voornaamste, n.l. het leven en de geest die de mannen der scheiding hebben bezield.

Trouwens, het valt op, dat Ds Jongeleen in zijn brochure het meest den formeelen, . kerkrechtelijt'en en... den kleinen kant der gebeurtenissen zoekt. Wanneer twee groepen van belijders ruim een alve eeuw in kerkelijke gescheidenheid hebben geleefd en daarna tot vereeniging zoeken te komen, worden er natuurlijk wel eens woorden gezegd en dingen gedaan, die beter achterwege waren gebleven. Dat zal zich altoos voordoen. Wanneer vandaag aan den dag de Gereformeerde Kerkten' en de Christelijk Gereformeerde Kerk verklaren om Christus' wil niet langer gescheiden te willen voortleven en in principe tot vereeniging besluiten, dan behoeft men geen profeet te zijn om te voorspellen dat, eer dit zijn definitieve beslag gekregen heeft, er wel eens in woord of daad een onregelmatigheid zal plaats hebben, die men achterajf betreuren zal en o, zoo graag herroepen wou. Maar, evenzeer als wij het een verloochening vun ons levenswerk zouden vinden, wanneer ons geestelij'fc nakroost bleef staren op de onvolkomenheden bij de uitvoering van onzen arbeid, en geen oog had voor wat ons eigenlijk bezielde, even krenkend' is het voor de nagedachtenis van onze vaderen, wanneer over den geest die hen dreef geheetl wordt gezwegen, maar wel angstvallig wordt afgespeurd of er hier en daar niet een sme'tje valt aan te wijzen op het werk, dat zij in Gods kracht hebben tot stand gebracht.

Indien Ds Jongeleen zij'n taak niet klein, maar groot en tegehjk waar had opgevat, had hij ons eerst in de vroegere afgescheiden kerken moeten binn^enleiden en verhalen, hoe het daar eigenlijtk gesteld was. Dan had hij moeten vertellen, dat er binnen haar lo een breede hoofd strooming zich bewoog, die kort en goed, haast zonder eenige conditie, vóór de vereeniging met de doleerenden: was; dat 2o anderen — zooals dit zich bij haast elke kerkelij'ke kwestie voordoet — zich gereserveerder en voorzichtiger betoonden; en dat er 3o. ook waren die eerst enkele bezwaren zoowel tegen sommige opvattingen als praktijken van de doleerenden te berde brachten en die daarom niet zoo grif met de vereeniging konden meegaan.

Het is waar, van deze laatsten maakt Ds Jongeleen gewag, 't Is vooral uit dezen kring dat hiji, als het hem te pas komt, getuigen oproept. Het zijn — naar zijn voorstelling — hun bezwaren, die nu nog bij 'de Christelijk Gereformeerden voortleven en waarom zij gemeend hebben, in 1892 eigen wegen te moeten gaan.

En zeker — Ds Jongeleen heeft hier schijnbaar gemakkelij'k spel. Deze laatste groep schijnt hem het bewijsmateriaal te leveren voor de stelling, dat zij die in deze bezwaren volharden en ze tot geen prij's loslaten, pas in de wettige lijn der afscheiding zich voortbewegen. Het is zelfs alsof ge hier en daar een onderdrukten triumfkreet hoort in zijn brochure: al is deze of die later met de vereeniging mee gegaan, toch heeft ook hij 3J precies hetzelfde gezegd als wij nu nog doen!

Maar Ds Jongeleen juiche niet te vroeg. Door aldus te werk te gaan, doet hij het verleden dubbel onrecht aan. Hij begaat allereerst de fout, dat hij


1) Om mogelijk misverstand te voorkomen, maak ik er attent op, dat ik bezig ben, de brochure van Ds J. te weerleggen, zoodat ik thans niet de geheele geschiedenis der vereeniging verhaal, doch vooral wijs op de houding, die daartegenover door de oude Chr. Geref. Kerk is ingenomen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 mei 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

De mensch als persoon.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 mei 1933

De Reformatie | 8 Pagina's