GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het Erotische.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Erotische.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

De uitspraak van E. Spranger in zijn „Psychologie des Jugendalters", dat de Erotiek een geheel overwegende „seelische" vorm der liefde is, en wel van aesthetisch karakter, i) wijst weer terug naar de beschouwing van Plato-omtrent de liefde in haar hoogsten, subliemen vorm, de zoogenaamd© „Platonische liefde", al zullen wij zien, dat Spranger ook weer 'in één fundamenteel deel van Plato afwijkt.

* Er wordt vaak spottend, met een fijn glimlachje, over deze Platonische liefde gesproken. Men acht haar in de practijk des levens niet te bestaan. Men vindt haar ©en schoenen, maar doorzichtigen dekmantel voor een levenshouding, die niet met het etiquet „zedelijk" kan versierd worden. Men is er toe gekomen onder de platonische liefde veelal een soort van vergeestelijkte perversiteit te verstaan. Wde echter waarlijk lezen kan, die zal in het „Symposion" (Gastmaal) van Plato de nadrukkelijke afkeuring van de ondeugd zijner eeuw vinden.

Een andere beschouwing omtrent de Platonische liefde, minder ver gaande, verstaat onder deze liefde een aardschen vorm van liefde zonder zinnelijkheid. Ook dit is niet juist getroffen. De liefde, welke Plato op het oog had, heeft niets te maken met de aardsche liefde, ook niet met een nog zoo geestelijke verhouding der geslachten.

Een derde beschouwing verstaat onder Platonische liefde een loutere en klare vreugd© „am Schauen", zonder het minste verlangen naar aanraking, contact, een niet merkbaar sexueel, maar des te meer psychisch verliefdzijn, dat zijn hoogtepunt vindt in een onpersoonlijke boven al het aardsche verheven bewondering en verwondering („Begeisterung"). Deze definitie., die meer nader komt tot Plato's beschouwingen, gaat echter één hoofdkenmerk voorbij. Plato's liefde was niet passief, berustte niet in een zijn, maar was actief, sloot ook in zich een worden. Vrij van begeeren in den lageren zin, was de Erotiek van Plato niet „selbstlos". Zij stelt onzen persoon altijd met een anderen persoon, juister nog gezegd: met iets anders in den persoon, in verbinding, en dit draagt „vruchten".

Plato's philosophie is van groote beteekenis geweest voor zijn tijd en niet minder voor de eeuwen, die na zijn verscheiden volgden. Voorzeker is het zijn groote leerling Aristo^teles geweest, die nog meer invloed op de geestesontwikkeling der eeuwen heeft uitgeoefend, vooral door zijn metaphysische en logische uiteenzettingen, toen hij zijn eigen weg ging. Maar Plato heeft zijn invloed behouden in alle stelsels, die een idealistisch bestanddeel in zich hadden. Groote gedachten zrjn er in zijne philosophie, die, veranderd en vervormd, waardevolle momenten In 'de Christelijk© wijsbegeerte zijn geworden. Augustinus is ook bij Plato en het Neo-Platonisme, waaraan de naam van Plotinus vooral verbonden is geweest, in de leer geweest. Terecht merkt Prof. Dr T. Hoekstra op, dat een van de grondfouten van Plato echter de heidensche gedachte van "de metaphysische en ethische dualiteit van ziel en lichaam is geweest. De ziel (geest) is riaar haar afkomst goed, de materie (het lichaam) is naar haar wezen de oorsprong van het kwade. ^) Voor de eenheid van den mensch als psychisch-physisch wezen, wiens lichaam zoowel als de ziel door God geschapen is, had Plato 'geen oog. 'De verbinding van de ziel met het lichaam Is een straf voor de begeerte naar het zinlijke. De ziel is gelijk een vogel in de kooi! Zij moet bevrijd, d.i. innerlijk vergeestelijkt worden. ^)

Nu berust naar de uitspraak van Spranger, met instemming aangehaald door R. 'L a g e r b o r g, de philosophie van Plato voor een zeer voornaam deel op het „erotisch beleven". Zij vindt daarin haar eindpunt en hoogtepunt. *)

Plato maakt nu een scherpe scheiding tusschen het rijk van het immateriëele of bovenzinnelijke en de materiëele of zintuiglijk waarneembare wereld. Het eerste rijk is dat van het onvergankelijke, het zijn; de materiëele wereld is die van het veranderlijke, het worden.

Daaruit volgt, dat ware kennis niet te verkrijgen is door het zintuiglijk waarnemen der dingen hier beneden, maar alleen door een schouwen van de bovenzinnelijke wereld, de wereld, het rijk der ideeën.

Wat zijn nu deze ideeën? Zij zijn essentiae en existentiae tegelijk. Zij zijn zelfstandigheden, wezens van bovenzinnelijke existentie. Zij zijn geen gedachten in onzen geest, maar lichaamlooze gestalten, die in de bovenzinnelijke wereld een eigen bestaan hebben. Zij zijn ongeworden, onveranderlijk, onvergankelijk. Zij zijn realiteiten „an sich", hoewel „geistige Gröszen".

Wat is pu de verhouding van de ideeën tot de dingen, hier beneden? Plato's antwoord hierop is, dat de , ideeën liet volkomene „zijn" hebben, de „Einzelerscheinungen" het onvolkomene „zijn", dat aan de wet van het'ontstaan en vergaan ondecwoipen is. De ideeën zijn oorspronkelijk, de dingen op aarde zijn afgeleid. De ideeën zijn buiten tijd en ruimte, de zichtbare verwerkelijkingen zijn slechts afbeeldingen. , De idee is het „Urbild", het zichtbare ding in de werkelijkheid het „Abbild".6)

Daarom moet de mensch weer terug naar de kennis der ideeën. Dat kan, want de mensch, stamt naar zijn oorsprong uit de metaphysische werkelijkheid der bovenzinnelijke wereld. Aan die wereld der ideeën heeft de mensch vóór zijn geboorte deel gehad en hij draagt daarvan in zijn bestaan in de zichtbare wereld iets mede. „Ber Einzelne hat Teil an der ovaia der Ideeën". In zijn bewustwordingen werken de herinneringen na. De ziel des meinischen heeft eens de ideeën geschouwd. En nu zijn het zwakke herinneringen, waarin een grootsche werkelijkheid als in schaduwen wordt voor oogen gesteld. Achtergrond van deze beschouwing van Pilato is , zijn leer van de onsterfelijkheid der ziel en haar pr ae-exi stentie.

Welnu, als de ziel nu in het zichtbare ding in de werkelijkheid den naglans van de idee ziet, dan gaat , zij zoeken en verlangen naar de idee zelf. Terecht merkt Prof. Dr T. Hoekstra op, 'dat de zintuiglijke ervaring dus geen bron is voor de kennis der ideeën, maar alleen aanleiding. Zoeken en leeren is niet anders dan herinnering (ava/xvrjais).

Dan ontstaat een verlangen, een heimwee naar de bovenzinnelijke wereld dei ideeën. Dan wil men uitkomen boven de wereld der zinnelijke dingen, die de ziel (geest) des menschen gevangen houdt. Als men op aarde bijwijlen beleeft, wat herinnering aan de ideeën oproept, dan wordt een grootsche ontroering gekend en groeien de vleugels der ziel, welke in haar val verminkt waren, weer aan. Eii die ziel stijgt dan, van het eene lichaam naar Tiet andere verhuizende, al hooger, tot ze geheel zuiver is.

Deze dialectiek treedt nu dadelijk bij den aanvang van haar weg in nauwe verbinding met een mystieke beschouwing. De hoogste idee is namelijk .het goede, de hoogste en laatste wereldwerkelijkheid, centrale kracht, die de gansche werkelijkheid beheerscht. In het beroemde „Gastmaal" (Symposion) verkrijgt nu deze idee van het goede haar mystiek-psychologische fundeering. Dan komt in het middelpunt der Ideeënleer te staan als hoogste idee de Eros, de idee van het Schoon e, welke met de idee van het goede geïdentificeerd wordt. Dat schoone heeft de mensch lief. Daarnaar grijpt hij. En in die liefde naar het schoone, dat is het goede, wil de mensch onsterflijk zijn. Tot de schoonheid leidt in de liefde de Eros. Deze leidt den mensch vanuit de laagte, waar de zinnehjkheid heerscht, naar de hoogte, naar de sfeer, waar de volmaakte schoonheid wordt aanschouwd. En de ziel, die deze hoogste schoonheid, de idee, heeft gevonden, vereenigt zich met haar in zalige omarming. W.ie haar bezit, mag zich verzekerd weten, dat hij d© hoogste goedheid deelachtig is. Hiermede heeft de erotische Mystiek in Plato's ontwikkelingsgang haar overwinning gevierd. Zij is, zegt Lagerborg juist, de eigenlijke platonische liefde.")

KNOPPERS.


^) De definitie van Spranger luidt: „Sie ist eine ganz überwiegend seelische Form der Liebe und zwar von aesthetischem Grundcharakter. Aesthetischer Sinn hat eine Erlebnisstruktur, wetm sie ohne Begierde nach realem körperlichen Genusz oder Besitz, auf dem seelischen Einswerden mit einem anschaultchen Gegenstand beruht, real oder nur imaginiert gegeben".

°) Deze beschouwing van Plato, zij het eenigszins gewijzigd, wordt door Spranger ook toegepast bij zijn beschouwingen over het onderscheid tusschen erotiek en sexualiteit. Wij komen daarop later in onze artikelenreeks terug.

') Zie Dr T. Hoekstra: „Geschiedenis der Philosophic", I, pag. 77 v.v. Kampen, 1921.

') E. Spranger, „Psychologie des Jugendalters", pag. 85, Leipzig 1928. R. Lagerborg, „Die platonische Liebe", pag. 27 v.v. Leipzig 1926.

") Op onze theorie van „Urbild" en „Abbild" komen wij terug, warmeer wij de beschouwing van Prof. Dr. J. Waterink gaan ontleden, als hij in zijn boek: „De opvoeding tot het huwelijk" zegt: „De wezenlijke zin van de sexueele functie is wel degelijk in God en van God „abbildlich". Zie genoemd boek, pag. 118. Wageningen.

') R. Lagerborg, „Die platonische Liebe", pag. 117. Leipzig 1926.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 juni 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

Het Erotische.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 juni 1933

De Reformatie | 8 Pagina's