GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ds Hilbers en „De Wekker".

Indertijd heeft „De Wekker" (redacteur S. te A.) getracht, tusschen „De Heraut" en „De Reformatie" een tegenstelling te helpen creëeren inzake de kerk, en de pluriformiteit, en de vraag, of het aantal „ware kerken" te vermeerderen viel naar het welgevallen des oogenbliks. „De Wekker" vond toen, dat er toch maar heel wat ware kerken waren; ik merkte op, dat dat blad het nu wel zoo zei, naar de gelegenheid des oogenbliks, maar dat het blad zelf, en de Apeldoornsche school, en de curator Hilbers het allerminst heusch ernstig zóó bedoelden.

Thans schrijft in de „Chr. Geref. Kerkbode van Groningen en omstreken" Ds A. H. Hilbers, curator van Apeldoorn, in een aankondiging van Dr B. Wielenga's boekje over „De Reformatie van '34":

Dat H. de Cock van de Herv. Kerk zich afscheidde, omdat zij naar Art. 28 en 29 de valsche Kerk was, is door de Doleantie-mannen nooit aanvaard, maar toch de eenige confessioneele grond voor afscheiding. De Geref. Belijdenis kent niet een, of twee, of drie methodes van kerkreformatie, maar slechts één, n.l. die der Afscheiding, om daardoor weder te keeren tot de zuivere kerk.

Maar hier voelt men, dat de schrijver verkeert in een Gereformeerde Kerk met twee stroomingen: n.l. die der Afscheiding en Doleantie. Beide wil men volle rechten toekennen, ofschoon dit niet gaat.

Een poosje later wordt gezegd, dat de „Christelijke Gereformeerden"

het beginsel der Afscheiding als het eenig juiste beoordeelen naar de Geref. Belijdenis.

Ik zeg natuurlijk volstrekt niet, dat ik het met dezen schrijver eens ben. Ik zeg alleen maar, dat dit de oude -

Chi'. Geref. klanken zijn, en dat „De Wekker" daarmee in strijd kwam, zonder dat serieus te willen volhouden.

De reactie der Gereformeerde pets op Prof. Visschers geschrijf.

Prof. Dr H. Visscher blijkt eenigermate kenms te hebben genomen van de antwoorden, die de Gereformeerde pers op zijn zoogenaamde critiek hooren liet. Zakelijk bescheid ontbreekt ook nu, slechts herhaalt hij zijn acte van zitting-neming in den Stoel des Patroons des Eenvoudigen Gereformeerden Volks. Hij fantaseert, dat Dr Kaajan „blijkbaar innerlijk genot" „smaakte bij het „spuien" der godvreezende, oud-Gereformeerde, eenvoudige menschen", welk oud-Gereformeerde volk door Dr Kaajan „gesmaad" heet. Ieder, die niet blind is, weet, dat dit onwaar is. Dr Kaajan heeft niet het volk gesmaad, maar bepaalde ondeugden van een heel klein quantum van dat volk geweigerd normgevend te noemen, en aan de eigenwijsheid het recht ontzegd, altijd maar te doen, alsof zij goddelijke genadegift, alsof zij hoogere wijsheid was.

Het is goed, de stem van een van Prof. Visschei-s öudleerlingen te hooren, Ds Couvée. Deze schrijft in iijn „Mededeelingen":

Hij noemt de geheele Synode en haar geest als van „grenzelooze oppervlakkigheid". Hoe oppervlakkig is dit oordeel! Wij verstaan niet, hoe een kundig man als onze geachte oud-Leermeester zóó weinig objectief oordeelt en zich dermate opwindt, dat hij, z ij n naam voegend in het weinig benijdenswaardig gezelschap van Ds Kersten, der geheele Synode aanwrijft, wat hoogstens blijft voor rekening van één der sprekers. „Grenzeloos oppervlakkig". Het woord is aan Profe.? sor Visschers pen niet vreemd. Hij leze zelf eens na zijn „Tijd rijpt", waarin hij ook al , - , grenzelooze oppervlakkigheid" meent op te merken „bij hen, van wie men krachtens hunne ontwikkeling althans voorzichtigheid mocht verwachten". „Wie van zekere groep verschilt, wordt fluks van een kettersch etiket voorzien, den volke voorgesteld." „Geen wonder, dat zulke groote en vrome woorden inslaan." Ach, wat groote en wat vrome woorden en wat etiketten gebruikt hij zelf thans tegen wie hem het naast staan! Waarom? Waaróm? Omdat hij persoonlijk geprikkeld is tegen dezen of genen Gereformeerde? Staak toch eens dat klein gedoe en word weer groot, zooals gij groot waart in het zien en stellen van de dingen in uw boekwerk en op college. Iemand, die de „Groene Amsterdammer" en nog wel andere „uit de revolutie stammende" bladen bezigt als spreekgestoelte tegen eigen broederschap, moest den volke van de Veluwe door Gods Geest bezielde liederen niet voorstellen als „stammend uit de dagen der revolutie". De malle bundel moge van 1805 zijn. De Hoogleeraar Visscher is toch nog gewoon naar de bron te gaan en kon het weten, dat menig lied uit dien bundel, bijv. Luthers zegezang, stamt uit den jare 1530 en andere aanbevolen liederen stammen van den contra-revolutionnair Da Costa. Wat kunnen voortreffelijke liederen helpen, dat zij in dien dwazen bundel opgenomen zijn? Of zijn de colleges van den Hoogleeraar Visscher daarom reeds verwerpelijk, omdat zij „ingebundeld" zijn in de uit de revolutie stammende saamstelling der Theol. faculteit? Of is soms elk Schriftgedeelte, dat hier of daar werd opgenomen in een of ander mengelwerk tusschen woorden van Buddha of Confucius, daarom voortaan ook onbruikbaar? — De Professoren Visscher en Schilder moesten elkaar niet meer „meneer" noemen en ook niet uitzoeken, wie het eerst daarmee begonnen is. Laten ze beiden „broederen" en Prof. Visscher op Schilders argumenten zakelijk ingaan. Daarmee wordt de waarheid meer gediend dan nu op deze onverkwikkelijke wijze.

„Uitzoeken", wie het eerst begonnen is, lijkt me monnikenwerk. Want ik heb Prof. Dr H. Visscher nog nooit zoo genoemd, zooals Ds Couvee per abuis van mij beweert; Ds Couvée vergist zich.

Vervolgens geven we het woord aan Ds S. Datema („Soester Kerkbode"):

Dan moge de hoogleeraar Visscher spreken van grenzelooze oppervlakkigheid, en weet ik het wat voor moois en liefelijks en fraais al meer, maar wij leggen dat farizeeuwsche gebed gewoon naast ons neer, én slaan de hand aan den ploeg, en gaan voort in historische lijn.

Ds Heij schrijft in „Zeeuwsche Kerkbode", ziende pp de besprekingen ter Synode, over de kerkelijke eenheid en de opwekking daartoe:

In de bespreking werd er op gewezen, dat het wel eenig bezwaar heeft een publiek getuigenis te doen uitgaan. Zoo licht wordt de bedoeling er van misverstaan en ziet men daarin een uiting van hoo.!? moed en van zelfgenoegzaamheid.

Dat dit bezwaar niet uit de lucht gegrepen was, werd bewezen door wat Prof. H. Visscher over de Synode schreef in het „Gereformeerd Weekblad", en dat — te onvoorzichtiger ure — door „De Standaard" werd overgenomen en alzoo algemeen verbreid.

Dat getuigenis qualificeert hij als een soort apostolisch schrijven om het daarmee te disqualificeeren a!s uit hoogmoed geboren. De hoogleeraar schijnt uit te gaan van de gedachte, dat alleen apostelen mogen vermanen. Maar als die apostelen vermanen: vermaant elkander (1 Thessal. 5:11) en „laat ops op elkander acht nemen, tot opscherping der liefde en der goede werken" (Hebr. 10:24), dan ia ; er alleen gehoorzaamheid aan dat apostolisch woord, wanneer gedacht wordt aan dat vei-manen van ; elkander.

Op de Synode werd dan ook uitgesproken, dat zulk

een getuigenis heel wel zóó was te stellen, dat elke schijn van hooghartigheid vermeden wordt. Er werd dan ook tot een getuigenis besloten.

Even later:

Het eind der bespreking was, dat — gelijk we reeds hierboven schreven — besloten werd een publiek getuigenis te doen gaan.

Echter dan niet om — zooals Prof. Visscher beweert en insinueert — daarin hoog op te doen met roerende en vrome woorden, van een diepgevoelde behoefte aan hereeniging van alle Gerefoi-meerden. Bij dat getuigenis zal niet het gevoel uitgangspunt zijn, maar de gehoorzaamheid aan wat God in Zijn Woord duidelijk eischt van ons en van anderen, ook van Prof. Visscher. Wat hij dus verder — in hoog zelf-gevoelen

— fantaseert over de „onbewuste zelfverblinding en de geestelijke verstarring, die in de Gereformeerde Kerken zou gevonden worden", mist allen feitelijken grond.

„Krallngsche Kerkbode" merkt op:

Als hij spreekt over onbewuste zelfverblinding en geestelijke verstarring en den geest der Synode beütelt als „grenzelooze oppei-vlakkigheid", zie, dan vraagt ge u toch af: Waar is ook maar iets op te merken van een ootmoedig biddend begeeren naar eenheid van Christus-belijders. Leg daar eens naast het Hoogepriesterlijk gebed van onzen Heiland in Johannes 17.

We schrijven dit niet in zelfvoldaanheid over onze Gereformeerde Kerken en over de gehouden Synode, het is er verre vandaan. We zien de schaduwzijden goed, we willen ons voor God diep verootmoedigen over zooveel, dat ook in onze Gereformeerde Kerken wordt gevonden en dat niet is naar de reinheid van Gods heiligdom. Maar het moet u ontroeren, als ge zulke uitspraken leest. Als Prof. Visscher, tot de Hervormde Kerk behoorend, nog eens naleest de verslagen van de Haagsche Synode der Hervormde Kerk, in dit jaar gehouden en hij gaat dan eens eerlijk en onbevooroordeeld vergelijken, zou dan zijn oordeel op z'n minst niet zeer oppervlakkig zijn?

„Bordtsche Kerkbode" (Ds W. W. Meynen):

Ook is Prof. Visscher weer op hol geraakt, en heeft over de Synode het vonnis der oppervlakkigheid gestreken.

Het is curieus, hoe iemand, die tot de Hervormde Kerk behoort, waar nog altijd allerlei leer wordt gepredikt, gezangen gezongen, enz. enz. het wagen durft zoo over anderen te oordeelen.

Er ligt iets bizonder wrangs in, en het zou bitter ktinnen stemmen, dat een man als Prof. V., die op politiek en ander terrein met de Gereformeerden saamwerkt, over hun kerkelijk leven, in tegenstelling met anderen, die niet van onze kleur z ij n, nooit iets goeds weet te zeggen, en er op belust schijnt te zijn, afbrekende kritiek te leveren en alleen te zeggen en te doen wat ontstichten kan!

„Amsterdamsch'e Kerkbode" (Ds J. L. Schouten):

Wij gaan hier op zijn schrijven niet in, maar verklaren alleen, dat het met de waarheid in flagranten strijd is en dat wij met diepe droefheid in onze ziel hier moeten constateeren een zonde tegen het negende gebod.

We zullen het nu maar erbij laten

Ds Schouten contra „De Wekker" inzake (nog) eenige gezangen".

Ds J. L. Schouten schrijft in „Amst. Kerkbode" aan het adres van „De Wekker":

Voor allen, die der zake kundig zijn staat toch vast, dat de invoering van den bundel „Evangelische Gezangen" in de Ned. Herv. Kerk niet op één lijn mag worden gesteld met het bundeltje „Eenige Gezangen", gelijk dat op de Synode te Middelburg werd gehandhaafd en vütgebreid.

Tegen de Evangelische Gezangen bestond tweeërlei bezwaar: één van kerkrechtelij ken en één van dogmatischen aard.

Men was kerkrechtelijk bezwaard, omdat deze bundel op onwettige wijze in de kerk was ingevoerd.

Dogmatisch was men bezwaard, omdat er onderscheidene gezangen in gevonden werden, waarvan de inhoud in strijd was met Gods Woord.

Tegen het thans aangenomen bundeltje kan niet één van deze twee bezwaren worden ingebracht.

De invoering had op wettige wijze plaats en tegen niet één vpn de aangenomen liederen kan, op grond van Gods Woord, bezwaar worden ingebracht.

Ds Schouten meent, dat de „Wekker"-redacteur in kwestie, indien hij de eenheid wil, zijn lezers maar eens eerst moet inlichten omtrent deze doodeenvoudige onderscheidingen.

De „ik"-, de „persoonlijkheid"s-, en de (cultuur? )„pluriformiteits"opvatting van Apeldoorn?

In „De Wekker" schrijft één der redacteuren, (G.) Wisse, het volgende:

Pas op. Europa is goeddeels van ééne zelfde mentaliteit. Het Oosten is weer anders, men bega niet de fout van te meenen, dat is 't Oosten van een verkeerde mentaliteit, neen er is ook hier pluriformiteit. En wat wordt hierbij nu de groote kwestie? Dit: hoe kan dit alles nu op mij inwerken tot verrijking van eigen geest — wie reist gaat philosopheeren, zeiden we, maar nu ziet ge de stelling ook omgekeerd: wie philosoof is, wil en gaat reizen. Ons „ik", onze persoonlijkheid, onze ons eigene mentaliteit etc. is niet het complete, niet het één en het al. Wat is er nog al niet meer van me te maken, uit me te groeien! Het bereizen van andere werelddeelen is een der manieren om... mezelf te vinden; om mezelf te ana­ lyseeren; ook op te bouwen, te completeeren enz. enz. Ik geef maar een kleine aanwijzing ten deze als richtingslijn voor onze bezinning op deze dingen. Verrijking van eigen geest ontstaat door aanraking met andere geestesrijkdommen in de menschheidspluriformiteit.

Als de „Wekker"-lezers dit allemaal begrepen, zouden ze er waarschijnlijk even beduusd van staan, als ik. Ik, persoonlijkheid, mentaliteit, naast elkaar. Pluriformiteit der menschheid, cultureel waarschijnlijk. Is dit Apeldoomsche leer?

Kentheorie van Apeldoorn?

Dezelfde auteur schrijft in hetzelfde blad:

Ik wil maar zeggen: de mensch is niet te vinden in dezen of dien mensch; en de idee mensch, „het" mensch ligt nóg hooger. Ik moet door bestudeering en contact met het vele zien te komen tot het ééne; van objecten tot begrip en van begrip tot de idee opklimmen.

We zien hier weer hoe eerst in de menschheid de mensch verschijnt. D e mensch in één persoon, d.i. in wien al de idee van mensch, en dan bepaald van mensch Gods ligt uitgedrukt; dus de ideale mensch, de centrale mensch, dit is de Zoon des menschen; onzer één; en toch als .d e zoon boven allen uit, d i e mensch is verschenen in den Christus Gods. De apostel zegt niet zonder reden de mensch Christus Jezus. En zoo kan in Hem alle volk opgenomen en uit Hem tot God oprijzen in heerlijkheid. Hij de wortel en het geslacht Davids. Voor den troon staan ze uit alle geslachten, talen enz. Eerst in die alle schittert het verloste Beeld Gods. Zoo rijk is dat Beeld. En Jezus Christus de Heere het Hoofd uit Wien het geheele lichaam opwast.

We zouden nog eens moeten prateii met elkaar over deze filosofie, voordat we konden samenkomen. Voorloopig hoop ik, dat onze studenten bewaard worden voor het geloof in de mythe van „het" mensch. En vooral voor de nog mythischer mythe van „het" mensch, boven ons allen uit verschenen in Christus Jezus. Het eene is al even ongereformeerd gedacht als het andere. Intusschen is de geachte schrijver weer aangekomen in de plaats, die hij hier noemt: „het Nederlandsche Jeruzalem". De stippeltjes zijn niet van mij, doch van den auteur zelf.

Interessant nieuws uit het Fransche protestantisme.

In „De Stroom" (vrijzinnig) schrijft Paul Ruscart, die uit Fransche ouders in Waalsch België geboren is, gedurende den oorlog aan de zijde der Flaminganten stond, ook in Holland geweest is, socialist en anti-militairist is, een artikel over een interview, waarin over het Fransche protestantisme vragen^gesteld en beantwoord werden:

Wij vermeldden reeds, dat het Fransche Protestantisme in twee groote groepen verdeeld is: De Gereformeerde en de Evangelisch gereformeerde kerk. De scheuring is begojanen in 1872 na jaren van hevige polemiek. De verschillen waren reeds aan den dag gekomen in 1848, toen Frederic Monod en de Gasparin de groep van vrije kerken gesticht hadden. Deze groep sluit zich in 1905 aan bij de linkervleugel van de Evangelisch Gereformeerde kerk om van dat jaar af definitief en officieel de nieuwe eenheid: de „Gereformeerde kerk" op te richten. Sedert dien tijd verliezen de polemieken hun heftig karakter en tegenwoordig zijn ze zeer gematigd. Toch blijft de uiterste rechtervleugel in de Evangelisch gereformeerde kerk, gesterkt door de neo-calvinistische beweging, streng afkeurend staan tegenover wat zij het „theïsme" der vrijzinnige Protestanten noemen. Omgekeerd kunnen de jongeren in de Gereformeerde kerk niet begrijpen, hoe de ouderen in hun eigen kerk samen met de leden der Evangelisch-gereformeerde kerk aanspraak maken op het „geestelijk Primaat", dat zij boven en tegenover het „Intellectueel Primaat" stellen.

Desondanks heeft de laatste synode der Gereformeerde kerk, gehouden te Parijs in het Oratoire, een besluit van de Evangelische gewestelijke synode van het departement Le Drome overgenomen en aan de nationale synode der Evangel. Geref. kerk een schrijven gericht, waarin werd voorgesteld om „een gemeenschappelijke actie te beginnen met het doel de voorwaarden te vinden om tot eenheid te komen" De Evangel, synode, te Auteull vergaderd, heeft daarop in bevestigenden zin geantwoord.

Ik heb den predikant Francois Méjean, secretaris van de nationale Evangel, synode en den predikant Wilfred Monod, tevens professor aan de theologische faculteit te Parijs, om hun oordeel over deze eenheidspoging verzocht. De eerste kon zich, gezien zijn positie, hierover nog niet uitlaten, maar kwam er voor uit, dat hij met sympathie deze strevingen in beide kaïapen volgde. Monod zeide, dat hij in de mogelijkheid van een welslagen ervan geloofde. Monod, schrijver van „Jezus of Barabbas" en vele andere bezielde geschriften, was trouwens steeds een vurig voorstander van deze eenheid. Hij schreef onlangs nog: „Het Fransche Protestantisme zal, zoolang het verdeeld blijft, onmachtig en onwaardig zijn om het Evangelie te brengen in ons land, dit strategisch punt van het koninkrijk Gods op oiAe planeet".

„Denkt gij dan" — zoo vroeg ik hem — „dat de Evangelische kerk ooit den eisoh zal loslaten om zich te vereenigen op den grondslag van de apostolische geloofsbelijdenis, welke eisch voorheen en vooral op de befaamde synode van 1872 een van de hoofdoorzaken van de scheuring was? Gaat het niet om de vraag van het supra-naturalisme? "

„U bedoelt de opstanding des vleesches" — antwoordt Monod.

„Ik heb uit verschillende gesprekken den indruk gekregen, alsof de Evangel, kerk aangaande dit putit zich inschikkelijker zou betoónen dan over de vraag van Ohristus' bovennatuurlijke geboorte en zijn herrijzenis uit het graf".

„Ik zie niet in", hernam Monod — „hoe zij op dit eene punt zouden kunnen toegeven en op de andere niet. Het supranaturalisme moet in zijn geheel aangenomen of verworpen worden. Maar in beide kampen gaan er stemmen op, die zeggen, dat er in Frankrijk plaats is voor beide kerken en dat toch een samenwerken mogelijk zou zijn. Hebben wij niet reeds de „Federatie der Protestantsche kerken", die ons tegenover het buitenland vertegenwoordigt en ons bij den arbeid op menig terrein tesamen brengt? "

Het is bekend, dat Monod zich veel bezig gehouden heeft met sociale en politieke kwesties. Vandeiar dat ik hem deze vraag deed: „Gaan de theologische verschillen onder u parallel met de verschillende sociale inzichten? Méjean en Brunei ontkenden dit".

„In de beide kerken worden alle sociale opinies aangetroffen. Vandaar dat een mijner beste leerlingen, die vermoedelijk mijn opvolger in de theologische faculteit zal zijn, predikant is in de Evangel, kerk, terwijl hij op sociaal gebied uiterst linksch staat. De verdraagzaamheid in deze dingen is in beide kerken zoo ruim als 't maar kan".

„Ik heb vernomen" — zoo ga ik voort — „dat de Evangelische kerk, weliswaar zeer behoedzaam, de dienstweigering op gewetensbezwaren afried, zonder haar te veroordeelen".

„Men verwijt de theologische faculteit van Parijs, dat ze „een broedplaats van dienstweigeraars" is. Deze kwestie is overigens buitengewoon ingewikkeld en moeilijk. Ik heb juist mijn standpunt daaromtrent uiteengezet in het laatste nummer van „Le Christianisme social"."

„U hebt mij gezegd, dat u vanavond naar Servië vertrekt. Is dat om deel te nemen aan de oecumenische bijeenkomst voor practisch Christendom? "

„Ja. Ik was eerst niet van plan er heen te gaan, maar ik doe het nu in de hoop daar Pastor Muller-, te ontmoeten, die een steunpilaar van Hitler is geworden. Ik heb hier een photografie van Muller op den kansel en achter hem den Christus tusschen twee hakenkruisen. Het is een schandaal! Ik zal hem vragen of zij Christus weer tusschen de moordenaren willen plaatsen en dat nog wel in een tijd, waarin God ons stelt voor de vraag: Wilt gijlieden u van het dierlijk standpunt tot het menschelijke verheffen, ja of neen! En zoolang oorlogen mogelijk zijn, bereiken wij het menschelijk standpunt niet".

En met stijgende warmte in zijn stem, vervolgde hij: „In welk een felbewogen tijd leven wij! Onze kerken hebben het zwaar te verantwoorden, maar dat is heel goed. Overal steekt de reactie het hoofd op. Maar ; ; toen Jezus den boozen geest uitdreef, heeft die zich ook niet verweerd tot het uiterste? Wü zullen misschien ook vervolgd worden, zooals het nu reeds gebeurt met die Protestanten in Pruisen, die tot de groep „Evangelie en Kerk" behooren en die verklaard hebben dat het Arische programma niet met het Evangelisch geloof te verzoenen is.

„Ik voor mij" — merkte ik op — „ben het eens met Vinet, die gezegd heeft dat vervolgd worden de normale toestand der Christelijke kerk is".

Tijdens ons gesprek moest ik er aan denken, dat Wilfred Monod de stichter is van die kleine bewonderenswaardige groep „Les Veilleurs" genoemd, die de gelofte van armoede hebben afgelegd en er naar streven om hun leven in harmonie te doen zijn met den geest der Zaligsprekingen. Ik ken de vroomheid dezer menschen, die men Protestantsche Franciscaners zou kunnen noemen en ik weet welk een prachtig werk zij verrichten op sociaal gebied en in hun beoefening van liefdadigheid (dit vaiak misbruikte woord in den hoogsten zin opgevat). Zij zijn ook zoekende naar een nieuwe liturgie. In de Kapel te Parijs, geschenk van een „Veilleuse" aan de theologische faculteit, komen studenten en professoren gedurende den academischen cursus dagelijks samen tot een wijdingsdienst. Drie professoren der faculteit zijn „Veilleurs". De liturgische kwestie is trouwens aan de orde, zoowel in de Gereformeerde als in de Evange--? ; • lisehe kerk. Men is van meening, dat de verderfelijke | invloed die uitgaat van de oneenigheid onder de Protestanten, zou kunnen worden tegengegaan door verbetering en verheffing van den eeredienst.

„Ik misken geenszins" — schrijft Wilfred Monod — „de goddelijke kracht van het Paulinisch spiritualisme en de heerlijkheid van Luthers evangelische vrijheid. Maar deze beide groeten hebben met htm voorbeeld aangetoond dat de inspiratie, wanneer ze niet vervangen wordt door methode en discipline, om levend te blijven de organisatie noodig heeft. De bevruchte cel organiseert het lichaam dat uit haar voortkomt, een teeken van haar levenskracht. Laat ons dus den eeredienst gebruiken, niet als een verdienstelijk werk, maar om zelf te groeien, te worden, invloed uit te stralen op de wijze der radio-activiteit". Ook Ds Méjean had mij reeds medegedeeld, dat in verschillende kerken opmerkelijke proeven werden genomen om aan de liturgie en de inrichting, den bouw der kerken meer inhoud, warmte en effect te geven. • — •—

Men bedenke wel, dat de schrijver socialist is, en dat de naam „gereformeerd" hier van wat w ij daaronder verstaan ongeveer even ver verwijderd is als het oosten van het westen. „Gereformeerd" kan óók worden opgevat als „hersteld"; reeds deze enkele herinnering, die heusch dezen keer niet op het binnenland ziet, bewijst, dat men zich in dit woord niet vergissen moet.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 oktober 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 oktober 1933

De Reformatie | 8 Pagina's