GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr K. Dijk tegen Dr W. F. v. Cnnsteren.

Dr K. Dijk schrijft in „Geref. Kb. Den Haag" over het censureeren van leden, die aangesloten zijn bij een vereeniging, welke ingaat tegen Schrift en belijdenis, «n haar eigen leden daartoe noopt. Met name de N(ationaal) S(ocialistische) B(eweging) komt hier ter sprake. Dr Dijk citeert een verklaring, ter Generale Synode van Utrecht 1923, uitgebracht door Prof. Dr H. H. Kuyper, en vervolgt dan:

Wat lezen wij hierin?

Dit, dat het lidmaatschap van een vereeniging wel terdege censurabel kan maken.

Wanneer dit lidmaatschap dwingt tot instemming met beginselen, die ingaan tegen Gods Woord of tot daden, die in strijd zijn met Gods gebod, is het wel oorzaak van de kerkelijke tucht.

Het staat dus zoo, dat de Kerk niet om het bloote feit alleen, dat iemand lid is, gaat censureeren, maar dit lidmaatschap vordert instemming met de statuten en het houdt in medewerking met de gestes van een organisatie. Wanneer nu zulke statuten in strijd zijn met de Heilige Schrift en zulke acties door Gods Wet verboden zijn, komt iemand door zijn lidmaatschap, tenzij er onkunde of argeloosheid of iets van dien aard in 't spel is, in botsing met den wil des Heeren en moet de Kerk ingrijpen. En het is dwaasheid te beweren, dat geen enkel lidmaatschap voor de Kerk reden mag zijn om met de tucht in te grijpen. Wat zij niet doen mag is censuur op een geheele groep te oefenen, daar zij ieder geval afzonderlijk beoordeelt en behandelt en zich te vergewissen heeft of er bewuste aanvaarding is van niet-christelijke beginselen en daden, maar handelend optreden tegen leden van onchristelijke organisaties moet zij zeker.

Waar blijft anders de tucht over leer en leven?

Ook over de leer.

En zeker, dan is de grond voor de tucht niet het lidmaatschap van een vereeniging maar een onchristelijke leer of een onchristelijk leven, doch dit alles

wordt door het bedoelde lidmaatschap veroorzaakt. Of is de instemming met onchristelijke statuten geen onchristelijke leer?

Of is de medewerking tot onchristelijke daden geen onchristelijk leven?

Onze Leeuwarder Synode (1920) heeft inimers om die reden het lidmaatschap van de moderne vakorganisaties veroordeeld!

Zooals men weet, heeft de Classis Leiden als haar meemng uitgesproken:

a. dat ieder, die de beginselen van de N.S.B, onderschrijft en daaruit begeert te leven, daarmee verwerpt de belijdenis zooals die in de Drie Formulieren van Eenigheid is neergelegd en daarom onmogelijk tegelijkertijd lid kan zijn van één onzer Gereformeerde Kerken in Nederland;

b. dat, waar vele onzer jonge menschen door fascistische en nationaal-socialistische leuzen bekoord worden, zonder kennis genomen te hebben van, of in te stemmen met de beginselen van de N.S.B., het aan de prudentie van de plaatselijke Kerken moet worden overgelaten, hoe in elk concreet geval behoort gehandeld te worden.

Dr Dijk is het hiermee eens:

Daarom is de beslissing van de Classis Leiden ten volle in overeenstemming met de lijn, die onze Kerken tot dusverre volgden, en... een besluit, dat tegenover de N.S.B, wel noodzakelijk was. De beginselen van deze beweging, die aan den corporatieven staat ook de Kerk onderwerpt en de Kerk derhalve van haar vrijheid berooft, zijn niet in overeenstemming met 't Woord Gods, en... niemand kan twee heeren dienen. Men kan niet de Gereformeerde confessie liefhebben èn de principia van de N.S.B. Men kan niet de eenheid van den Staat proclameeren, zoodat die eene Staat uitmaakt wat waarheid is en tegelijk zich buigen voor Jezus Christus, Die de Koning der waarheid is. En onze Kerken hebben ook in dit opzicht, omdat zij Belijdenis-Kerken zijn, op te treden als belijdende Kerken, die tot pilaren en vastigheden der waarheid door God gesteld worden.

Thans concludeert Dr Dijk aldus:

Om al deze redenen acht ik ook de laatste stelling, achter de dissertatie van DrW. F. van Gunsteren ^ over Kalvinismus und Kapitalismus, onjuist, welke stelling luidt: „Kerkelijke tuchtoefening ten aanzien van lidmaten, die zich bij de nationaalsocialistische beweging hebben aangesloten, is onjuist".

De kerkelijke tucht gaat immers over geheel ons leven en al ons leeren.

Dus ook over ons leeren en leven in de organisaties, waarin wij medewerken.

En indien zulk een organisatie, als de N.S.B., in statuut en actie ingaat tegen de Schrift, staan de leden mede-schuldig.

Tegen de zoodanigen moet de Kerk, indien ze tot h£iar leden behooren, optreden.

Anders waakt zij niet over de heiligheid van het verbond Gods.

Ik ben het hiermee eens, omdat er, naast veel andere dingen, óók in uitgedrukt ligt, wat ik nog eens zou willen accentueeren: dat de giOolslc voorzichtigheid in acht genomen dient te worden, in gevallen, waarin iemand niet ziet, waarom het gaat, welke de beginselen zijn, die tegen elkander worstelen. Want tenslotte moet op die beginselen de strijd, de tucht, de genezing, de liefde der kerk zich toespitsen.

„Oriënteeren".

„Watergraafsmeersche Kerkbode" schrijft:

Toen de vorige maand enkele artikelen over de Kerk verschenen, waarbij even geraakt werd aan het (nu voorloopig stopgezette!), debat Hepp—Schilder werd dit in „De Reformatie" genoemd: een inmenging in het debat; terwijl er geen andere bedoeling voorzat, dan de eigen gemeente te oriënteeren. • L-'

Dat zoo de bedoeling was, geloof ik graag. '^ ^ Maar de bedoeling was uit het bereikte resultaat niet af te lezen.

Want de eigen gemeente is niet georiënteerd.

Noch wat de volledigheid, noch wat de objectiviteit betreft.

Het stalvee van 1834.

Ds P. Deddens schrijft in „Ons Kerkblad" nog eens over de procesvoering tegen Hendrik de Cock, en haalt een uitspraak van het Provinciaal Kerkbestuur aan. Volgens Ds Deddens bevat deze een grove onwaarheid:

Ulrums Kerk, zoo luidt de klacht, is in „schrikkelijk verval door onkunde en verwarring". Ze was „tevoren zooveel beter gesteld". Van den fatalen invloed van De Cock moet Ulrum worden „gered". Feit is, dat Ulrums Kerk onder De Cock bloeide als wellicht nooit tevoren, dat 't Woord Gods gaarne werd gehoord en kracht deed, dat de „verwarring" niet bestond dan in de verbeelding der heeren Kerkbestuurders. De Cock had op een dergelijke klacht van een dezer heeren, n.l. Ds van der Linden van Kantens, die vroeger geschreven had: „Deze menschen versmaden alle onderwijs en worden, wat hun kennis aangaat, schier door het stalvee overtroffen", dit geantwoord: „Gij hebt wellicht moeite. Ds van der Linden, uw dienst tweemaal aan den gang te houden, des namiddags schier voor stoelen en banken moetende prediken. Hier geeft de Heere den menschen lust om, zoowel des namiddags als des voormiddags, de geheele kerk te vullen. Gij hebt wellicht moeite, om gedurende den winter alleen de catechisatiën aan den gang te houden, hier houden de menschen ze aan den gang, zoowel 's zomers als 's winters. Gij hebt misschien twee of drie catechisatiën in de week en dan nog schraal; hier houden de Godvreezenden de catechisatiën aan den gang, des zomers drie-en des winters vijf-of liever zesmaal en dan nog alle genoegzaam talrijk... O, van der Linden, mocht ge nog erkennen, het is mijn haat en vijandschap tegen de waarheid, die mij miskennen doet, dat dit een volk is, door den Heere gezegend en gedreven door den Geest, den Geest van

God, die hen doet loopen zonder moede, wandelen zonder mat te worden". Ziedaar de toestand eener gemeente, die door het kerkelijk liberalisme moet worden „gered".

Beneden het stalvee

En nu een eeuw later: de minister-president spreker op de vergadering ter herdenking van de Afscheiding.

Gezegend, wie zich zelf durft zijn.

De Kerk, de Eerkl

Men wil zoo graag beweren, dat de Kerk niet veel meer beteekent; en sommige leden van de Kerk ibeweren het om het hardst. Leerzaam is voor hen wat de heer T. v. d. Kooi schrijft in het Geref. Kbl. „Hoek van Holland" etc:

/'Hitler mag wel oppassen, als hij met de Kerk den ^ strijd begint.

Als hij' tegen de pas begonnen „doleantie" in het Ruhrgehied zou optornen met zijn dwangmaatregelen.

Als hij zou beginnen met uiteenjagen, boeten en gevangenzetting, of opzending naar concentratiekampen

Wanneer de overheid op zoo'n wijze tegen de Kerk gaat optreden, is het einde nog niet te overzien. Het is in de geschiedems meermalen gebleken.

Onze koning Willem I (volgens Prof. Goslinga immers ook een „verlicht despoot") meende op die wijze tegen de Afgescheidenen te moeten handelen. En wat is die wijze van doen op een reusachtig fiasco uitgeloopen.

Wanneer Hitler meent op die wijze tegen de nieuwe doleantie te moeten optreden, kon het ook wel eens verkeerd met hem afloopen.

Het zou de eerste maal niet zijn, dat de wereldlijke overheid haar tanden stomp beet op de Kerk, en dat haar heele poging schipbreuk leed.

En dan is het in verloopen eeuwen wel eens voorgekomen, dat zij daardoor aan haar eigen gezag onherroepelijke schade had toegebracht; ja somtijds haar eigen graf had gedolven.

Wie denkt dan niet aa, n het Schriftwoord: „Die mijn volk aanraakt, raakt mijn oogappel aan? "

Een frappant voorbeeld daarvan zien we in Karel I, koning van Engeland, die van 1625 tot 1649 regeerde.

Die stoorde zich ook heelemaal niet aan bestaande usantiën en verkregen volksrechten. In Engeland was 't in dien tijd reeds wet, dat de te heffen belastingen dóór de volksvertegenwoordiging moesten worden goedgekeurd, zooals dit in onze dagen algemeen is onder de Westeuropeesche rijken.

Het Engelsche Parlement weigerde een belasting goed te keuren. Maar de koning stoorde zich daaraan niet en liet de door hem begeerde gelden gewoon innen.

Zelfs was hij hoogelijk verontwaardigd en besloot die Parlementsleden eens geducht mores te leeren. Zonder vorm van proces ontbond hij het Parlement, zoodat de heeren naar huis konden gaan....

Dat is in onze dagen en in ons land ook wel eens gebeurd! t»»

Ja wel, maar wanneer onze Koningin tol Kajuerontbinding overgêiat, moet 'tegelijkertijd worden bepaald, dat de verkiezing voor de nieuwe Kamer binnen 40 dagien zal plaats hebhen. Dat ligt vast in de Grondwet.

Zoo was het in Engeland niet, en de koning Karel I, haastte er zich heelemaal niet mee, om nieuwe verkiezingen te gelasten. Hij kon zoo'n Parlement best missen. Dat zou hij toonen!

En zoo regeerde hij volle elf jaren lang zonder Parlement, terwijl hij ieder, die daar aanmerking op maakte of die hem in ander opzicht ongevallig was, streng ging straffen. '.

En misschien, zeggen de geschiedboeken, m i a-s c h i e n zou Karel het op die manier hebben kunnen volhouden, als hij zich maar niet met de kerkelijke zaken ingelaten had. Daar hebt ge het.

Op de kerkelijke gevoeligheid leed hij schipbreuk. Hij wou óók aJ „gleichschalten", zooals ze da't nu in Duitschland noemen.

In Engeland had men de Episcopale Kerk onder het bestuur van protestantsche bisschoppen. Dat was wel naar Karels zin, even goed als Hitler dat tegenwootdig ook wil.

Maar nu behoorden de Schotten daarentegen tot do Puriteinen en Presbyterianen, en die beide kwamen in één opzicht overeen, dat ze van éen bisschoppelijke kerkregeering niets moesten hebben, maar een Kerkeraad begeerden, overeenkomstig de lijnen der Schrift, en met inachtneming van het Koningschap van Jezus over Zijn Kerk.

Geheel als hun reformator John Knox het te Geneve bdj Calvijn had geleerd.

En nu was koning_ Karel I zoo onvoorzichtig, dat hij de Calvinistische Schotten wilde dwingen tot gehoorzaamheid aan de bisschoppen.

Het lijkt als twee druppels water op wat we nu, drie eeuwen later, in Duitschland zien gebeuren.

Het hep met Karel slecht af. Zijn onverstandig en despotisch drijven veroorzaaite burgeroorlog, en toen Karel zijn tegenstanders in handen viel, heeft hij het met zijn leven moeten betalen.

De geschiedenis is zoo'n aanschouwelijke leerschool. Maar zij herhaalt de dingen niet geheel op dezelfde wijze. Meestal is er eenige variatie.

Daarom zeiden we: Hitler mag wel oppassen, voor hij op het punt van kerkelijke en gewetensvrijheid zijn vingers zou gaan branden.

Hawelqksfonniiliergebed.

Dr A. Kuyper schrijft in „Geref. Kb. Rotterdam":

Deelden we een vorig maal mede het concept voor 'het nieuwe huwelijksformulier dat op de e.v. Generale Synode der Ghr. Geref. Kerk aan onze broeders in Amerika zal worden aangeboden, wij beloofden in dit nr. te zullen meedeelen de vragen, die volgens dit concept, wordt het Eiangenomen, aan het Bruidspaar gesteld zullen worden. Ze luiden aldus:

En nu, N.N. en N.N., gij hebt uit het Woord Gods vemomien de ware leer van het heilig huwelijk. Aanvaardt gij die leer en begeert gij in zoodanigen echt verbonden te worden als God, naar Zijn Woord, heeft

Door Bruidegom en Bruid na elkander uit te spreken: Ja, ik!

(Desverkiezend vraagt nu de Dienaar des Woords: Wie schenkt den Bruidegom zijn Bruid? waarop de vader der Bruid of de voogd zegt: ik.)

Tot op welken leeftijd moet die vader of voogd dat «eggen?

Maar we gaan verder. We lezen:

Bruidegom en Bruid knielen nu, en de Dienaar des Woords bidt aldus:

Barmhartige en genadige God, uit Wien al het geslacht in de hemelen en op de aarde genoemd wordt, wij smeeken U, zet het zegel Uwer hooge goedkeuring op het huwelijk dat onze broeder en zuster dezen dag hebben aangegaan. Schenk hun Uwen Vaderlijken zegen, en verleen hun Uwe genade en Uwen Heiligen Geest, opdat zij getrouw mogen zijn door reine en trouwe liefde aan de belofte heden door hen afgelegd. Richt hunne voeten op het pad der gerechtigheid en des vredes, ten einde zij één van hart en zin, U in liefde mogen dienen en tesamen verrijkt mogen worden met de blijken van Uwe onveranderlijke gunst in Jezus Christus onzen Heere. Wil onder alle omstandigheden Uw vriendelijk aangezicht over hen doen lichten, opdat zij den voorspoed, dien het U belieft hun te schenken, mogen ontvangen in den geest der dankbaarheid, en te midden van den tegenspoed dien Gij goedvindt hun te zenden, geduldig mogen zijn en op het heil des' Heeren mogen hopen. Moge hun huwelijk vrucht dragen voor tijd en eeuwigheid beide. Verleen hun de wijsheid en de kracht die zij noodig hebben om hun gezinsleven in te richten tot de eere van Uwen Naam en de komst van Uw Koninkrijk. Geef hun het voorrecht tot in lengte van dagen het leven samen door te gaan, en doe hen aan het einde van den aardschen weg scheiden in de zalige hope voor eeuwig met al de heiligen aan te zitten aan de bruiloft van Christus en de Bruid Zijner liefde. Hoor onze bede om den wille van Hem die ons alzoo heeft leeren bidden: Onze Vader Amen.

Dr Kuyper teekent hierbij aan:

Met groote belangstelling hebben wij van dit concept kennis genomen. Wij willen gaarne uitspreken dat het gebed voor het Bruidspaar, zooals het hier geconcipieerd is, ons veel sympathieker is dan dat hetwelk wij bezitten in ons Formulier.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 april 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 april 1934

De Reformatie | 8 Pagina's