GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over het recht eener Synode, die niet zeggen kon, wat „deze belijdenis" is.

In „'s Gravenhaagsche Kerkbode" (hervormd) worden artikelen geschreven over „kerkelijk 's Gravenhage in de 19e eeuw". Thans loopt het onderzoek over „den strijd om kerkherstel". Herinnerd wordt aan het optreden van Ds J. H. Gunning Jr. Eerst geef ik deze algemeene typeering van Gunning uit het artikel door:

Gunning's arbeid als herder en leeraar in de Haagsche gemeente is door zijn leerling Ds Ghr. Hunningher en door zijn opvolger alhier. Dr F. van Gheel Gildemeester in het genoemde standaardwerk in den breede beschreven. Vocfr nadere bijzonderheden mogen wij daarom verder naaj-die uitgave verwijzen, waarin twee geestverwanten, elk op hunne wijze, het beeld van den door hen hooggeschatten voorganger hebben geteekend in zijn persoon, zijn prediking, zijn omgaag in de gemeente, zijn studiën op zoo menigvuldig gebied. Hij was ongetwijfeld een der meest begaafde godgeleerden van zijn tijd, en wat zijn standpunt aangaiat een vertegenwoordiger van „het ethisch beginsel", en als zoodanig het meest verwant aan den door hem diep vereerden D. Chantepie de la Saussaye, al nam hij in zijn gehechtheid aan het Christelijk Onderwijs een zelfstandige plaats tegenover hem in. Ook Sohleierma^her, Beek, Rothe, Böhme en Vinet hebben invloed op hem geoefend, hoewel Gunning op alles een eigen stempel drukte.

Welnu, van dezen man lezen we nu in hetzelfde artikel:

Reeds vóór zijn komst in Den Haag had Gunning zijne ernstige bezwaren tegen de Kerkelijke organisatie van 1816 uitgesproken. Bij gelegenheid der schriftelijke kerkvisitatie in Hilversum had hij namens zijn kerkeraad in de eerste tabel de volgende opmerking geplaatst: „Het is de eenstemmige overtuiging des Kerkeraads dat op alle vragen die met de Belijdenis der Hervormde Kerk in betrekking staan, geen antwoord kan worden gegeven, zoolang uit de Handelingen der Synode blijkt, dat zy zelve op de vraag: wat is deze Belijdenis? geen duidelijk antwoord weet te geven. En daar hy overtuigd is dat de Synode zich wel wachten zal zulk een antwoord te formuleeren, wenscht hij dat aan de Synode geen verdere bevoegdheid worde toegekend dan de administratieve leiding der uitwendige aangelegenheden." In dienzelfden geest uitte hij zijn gevoelen bij de eerste persoonlijke kerkvisitatie, die hü in den Haagschen kerkeraad bijwoonde: „Vanwege het Classicaal Bestuur werden de gewone vragen gesteld. Hierbij deelde hr. Gunning mede, dat hij voor zich de Synode wel erkende als een administratief college voor uitwendige aangelegenheden, en derhalve de lijsten betreffende inlichtingen, voor zooveel in zijn vermogen was, gaarne zoude willen geven: maar dat hij haar voor alles wat met geloof en geestelijk leven tezamenhing niet erkennen kon, en alzoo aan eenige van haar afhankelijke commissie op deze punten geen antwoord kon geven." In zijne bro> chure Geloof en Kerkvorm, een volgend jaar verschenen, ontvouwt hij zijne bezwaren tegen de kerkinrichting in breeder vorm: „Deze kerkorde is aan •onze Herv. Kerk ongedrongen door Koning Willem I in 1816. Zij is in strijd met de geschiedenis en met het recht en het wezen der Kerk. Een geheel onprotestant-

3che hiërarchie is er door gevestigd. Het uitsluitend recht van den éenigen Heer en Koning der Kerk, om aUeen zijn Woord en Geest te doen regeeren in de gemeente, is er door verkort en terzijde gesteld. Ook nadat de Staat zich uitwendig terugtrok, bleef het Synodaal Bestuur zijn stelling behouden. De Synode was en is geroepen om de Belijdenis der Kerk te handhaven, maar zij heeft, gesteund door den onverschilligen geest des tijds, duidelijke verklaringen geschroomd. Zij heeft, veiligheidshalve, die Belijdenis niet afgeschait, maar haar slechts krachteloos pogen te maken. Het is al lajig gebleken dat het Synodaal bestuur in zaken die met het geloofsleven samenhangen, geen recht kan doen, niet tengevolge van persoonlijke onwelwillendheid der leden, maar als noodzakelijk gevolg van het door en door valsche der toestanden." Gunning wil „de bestaande bandeloosheid erkend en van alle belemmeringen ontdaan zien, opdat de werkelijk bestaande ontbinding volkomen blijke en zoo een nieuwe betere toestand worde voorbereid. Daarom bestrijdt hij de wanorde, door het Synodale Bestuur georganiseerd en bestendigd. Hij erkent alleen den Heere Jezus Christus als de eenige van God gestelde macht in de Kerk, " Op Zaalberg's woord, dat, als hij de kerkordening bestrijdt, hij ook afstand moet doen van de voorrechten, die hij aan haax heeft te danken, antwoordt Gunning: „wie het eigenlijke levensbeginsel van een kerkgemeenschap bestrijdt, die behoort zonder twijfel die kerkgemeenschap te verlaten. Maar wat is het levensbeginsel: het geloof of de vorm? Hij bestrijdt uit liefde voor het levensbeginsel der Kerk de kerkregeling, die bet geloof belemmert. Niet hij, maar zij, die de kerkelijke Belijdenis bestrijden, moeten er dus uitgaan." Zoo schreef Gunning als 34-jarig predikant.

Dat werken met de onderscheiding van „geloof" en „voirm" is natuurlijk voor ons onaannemelijk, en de wederzijdsche uitnoodiging van „er uit gaan" dito.

Maar overigens is het goed, een ethische zóó te hooren spreken. Een synode, die niet zeggen kan, wat , , deze belijdenis" is, zij' kan niet doen, wat der kerk is. En zulke synoden zijn er nog. Ze zijn er niet alleen in de Herv. Kerk.

En wijl de „administratie" van de kerk, gelijk van elk „lichaam" altijd knechting beteekent, en onnatuur, en tegen-natuurlijk wordt, als zij niet opgroeit uit het leven der kerk of van het lichaam zelf, daarom beteekent zulk een synode een knechting voor een kerk, die nog een „lichaam", een organische samenleving is. Elke „kerk" die aan zulk een synode geen knechtings-instituut heeft, laboreert aan de ziekte van haar synode (of „classis"): ze is zelf niet meer een „lichaam".

Omdat ik niet van bedekte termen houd, zeg ik erbü, dat ik bij' dat woord „classis" heusch denk aan hetgeen men noemt het „H. V.".

Men - kan-het woord van Gunning onthouden, in het jaar van de Afsoheidingsherdenking.

Schrijver der bovengemelde artikelen is Ds E. J. W. Posthumus Meijes.

Posthumus Meijes. Oxford-Brighton.

In verband met de Buchman-beweging schrijft Dr G. Keizer in „Geld. Kerkb.":

Ik zelf ben in de gelegenheid geweest eenige malen met de 'Oxford-beweging persoonlijk kennis te maken; het was bij' den aanvang van haar optreden in Nederland, en toen nog in zeer beperkten kring en onder depersoonlijke leiding van Buchman zelf.

Ik vergelijk haar in enkele opzichten met de z.g. Brighton-beweging, die in het jeiar 1875 ook in ons land haar invloed uitoefende. Op sommigen, zelfs der onzen, ten goede. Ook Dr Kuyper was eenigen tijd onder haar bekoring. Later bleek hij daarop wel een anderen kijk te hebben gekregen. En de geestdrift bekoelde bij' velen als van zelf. Zij heeft haar tyd gehad. Of het ook zoo zal gaan met deze beweging zal de tijd wel leeren. Een zelfde verschijnsel als toen valt ook nu op te merken. Sommige predikanten loopen er mede weg, anderen staan er tamelijk scherp tegenover en weer anderen weten den tijd waar te nemen waarop zij zich tot beaordeeling en waarschuwing geroepen achten. Ons worde de wijsheid geschonken van een wijlen Ds W. H. Gispen, aan den dag gekomen in een preek, gehouden in Februari 1876 en op verzoek van zeer velen uitgegeven onder den titel: „Eén Christelijke Heimweeklank".

De herinnering aan de Brighton-beweging heeft om meer dan één reden haar nut. Ook tot nuchtere beoordeeling van de beweging en haar gevolgen. Ook ter beoordeeling van de kerk, de kerk.

Dr Keizer merkt nog op:

Juist het lezen van gesohriftjes die eer waardeeren dan verwerpen kan zoo vaak de oogen wijd openen voor gevaren aan dergelijke bewegingen verbonden, doch ook ons de vraag doen stellen: moeten wij ons niet hierin of daarin oorrigeeren. Wij kunnen ons spiegelen aan den ander.

Dit woord geldt voor de „verstandigen". Maar hoevelen zijn er dat?

Calvinistenbond.

Dr J. V. Lonkhuyzen schrijft in „Geref. Kerkbode Schouwen-Duiveland, etc." o.m. het volgende:

Ik dacht er dezer dagen aan, toen ik eindelijk het bericht in de bladen zag van de aankondiging van het a.s. „Calvinisten-Congres", uitgeschreven door. den Nederlandschen „Calvinisten-Bond". In dat bericht trof mij, dat alleen de namen van de vertegenwoordigers van de Geref., van de Chr. Geref., van den ., Geref. Bond in de Herv. Kerk", en van de „Confessioneelen" genoemd werden. Niet die van de richting van het „Hersteld Verband". Hetwelk immers als richting (let daar op, want daarom gaat liet) in dien Bond gehandhaafd werd. Maar geen dezer „H.V."leden van den Bond werd in het openlijk voor het front tredend comité geplaatst. De tactiek is doorzichtig. Men noemt dit: boeren-bedrog. En ik denk, dat nog wel anderen dan boeren in deze fuik zullen zwemmen. Maar — en dat is ook opmerkelijk — er ligt toch de bekentenis in, dat wij niet zoo'n ongelijk hadden. Want waarom anders die andere richting achterbaks gehouden? Maar helaas, er ligt ook in, dat men niet openlijk zijn ongelijk wil bekennen. — Jammer.

Ik verklaar hiertegenover het volgende:

1. Als ik dit stukje doorgeef, beteekent dat geen betuiging van instemming, zie hieronder. Het beteekent wél, dat ik meen, dat de kwestie, waarover het gaat, niet moet worden doodgezwegen.

2. Ik ben het met deze passage niet eens, omdat ik het niet geoorloofd acht, zonder dwingende noodzaak van boerenbedrog te spreken. Ik reken met de m o g e-1 ij k h e i d, dat de vroegere „H.V."-leden, die indertijd de eerste publicatie mede moesten helpen verbreiden, en die daartoe ze onderteekenden, allen, hoofd voor hoofd, bedankt hebben. Dr Ubblnk publiceerde het feit van zijn vrijwillig bedanken. Zoo kunnen er anderen zich hebben teruggetrokken.

3. Indien de vroegere „H.V."-onderteekenaars nog wel lid zijn, kan men hun niet-genoemd zijn, of worden, verklaren uit de omstandigheid, dat de eerste onderteekenaars een voorloopig bestuur vormden, terwijl thans de zaak misschien eenigszins in kannen en kruiken is.

4. Indien er onder de leden van dezen leiding en voorlichting geven willenden Bond nóg wèl zulke apert ongereformeerden zijn, als er in het begin helaas in gehaald zijn, is de principiëele fout, die bijna heel de gereformeerde pers aanwees, nog aanwezig en constateerbaar — als men opening van zaken geeft.

5. Zijn ze er niet in, maar is dit ontbreken een „toevalligheid", d.w.z. is het niet een gevolg van een principieel besluit, hetwelk de aangewezen fout voortaan onmogelijk maakt en open veroordeelt, dan is de fout allerminst weggenomen, en blijft het plicht, den Bond te beoordeelen naar zijn eerste beginselverklaring en groeps-vorming; het blijft dan plicht, hem ten principiëele als niet-gewijzigd te beschouwen en te bejegenen,

6. Zijn er principiëele verbeteringen als onder 5. bedoeld, aangebracht, en wordt dit, opzettelijk of onopzettelijk, niet duidelijk gepubliceerd, dan verzuimt men de mogelijkheid van versterking van den Bond op normale wijze, dan blijft men zelf verantwoordelijk voor de afwijzende houding van velen, inzooverre immers een publieke verklaring van gedragswijziging afkeer in steun zou kunnen doen veranderen, en zou men — in het geval der opzettelijkheid van het zwijgen — weigeren te erkennen, dat de critiek, waarvoor men toch bukte, recht had gehad, zoover men dat recht zou hebben toegegeven in zijn practijk (ik onderstel). In verband hiermede valt te constateeren, dat het uitblijven van nadere verklaringen, zelfs al zijn die beloofd, geen bewijs van kracht is.

De „Messias" van de heidenen in de „volheid des tijds".

In de classicale „Leeuwarder Kerkbode" schrijft Dr (D. J. A.) W(esterhuis) te A(mhem) over de volheid des tijds:

Wat voor 'n Messias zocht „de wijsheid der wijzen dezer wereld; de onderzoeker dezer eeuw; het verstand der verstandigen? "

stand der verstandigen? " Velen hebben in Augustus' dagen een Messias verwacht, velen hem zelf als zoodanig beschouwd!

Augustus bracht den wereldvrede.

'n Klein-Aziatische inscriptie zegt van hem: „De voorzienigheid, die ons leven bestuurt, bracht aan dit leven de hoogste voltooiing, door ons Augustus te schenken, dien zij tot heil der menschheid vervulde van kracht, en door hem als redder te zenden voor ons en ons nageslacht, hem, die den oorlog zou doen eindigen en orde teweegbrengen in de wereld".

En verder.

Evenals zijn voorganger Caesar ontving hij goddelijke eer: Omstreeks Christus' geboorte werd aan Augustus een altaar gewijd als „den eeuwigen god", en de hofdichter Vergilius verzocht hem in een zijner gedichten: „Gewen u er aan, in gebeden aangeroepen te worden".

Caesar had zich laten betitelen "als: „op aarde afgedaald god, heiland van het menschelijk geslacht", en in een tempel zijn standbeeld doen plaatsen met het opschrift: „aan den onoverwinnelijken god". Augustus, als Caesar's aangenomen zoon, was dus een zoon van een god, en heet dan ook: „zoon van den onder de goden opgenomene".

Men voelt wel, zoo'n heiland, zoo'n godenzoon, die den wereldvrede bracht, die pakte de groote menigte.

Het meest merkwaardig in dit verband is een gedicht van Vergilius, dat het merkwaardigste product is genoemd uit de geheele Romeinsche literatuur.

Een kind zal als godenzoon geboren worden en een algemeene periode van vrede brengen.

Niet alleen in de oudheid hebben kerkvaders als Lactantius en Augustinus gemeend, dat dit gedicht een duidelijke voorspelling bevat van de geboorte van den Heiland, maar ook nog in onze dagen wordt deze meening door geleerden van naam verdedigd.

Anderen laten het slaan op Augustus.

De profetische lijnen zijn in „vèrvullingstijden" wel zeer scherp afgeteekend en zichtbaar. Daarom zijn het ook zoo beteekenisvolle dagen.

Nog eens: Stanley Jones.

Met den heer H. L. v. Bruggen, voorzitter van de z.g. „Geref. Vereeniging voor Daadwerkelijke Vredesactie" ben ik het niet vaak eens. Ik vind zijn blad niet gereformeerd, zijn actie evenmin. Maar als hij in het „Utrechtsch Dagblad" zich er over verwondert, dat men zoo algemeen aan de bewonderings-acten ter eere van Stanley Jones heeft meegedaan, ook al stond men principieel tegenover hem, dan geef ik hem ten deele (immers, hij ziet ook veel over het hoofd) gelijk:

Dezen man heeft men vriendelijk en hartelijk ontvangen en men heeft geluisterd naar zijn woorden. Deze man is overtuigd Christen-antimilitarist! In zijn boeken spreekt hij dit onomwonden uit; in de samenkomsten gaf hij er mede blijk van. Hij is radicaal antimilitarist, en toch is hij hartelijk ontvangen, warm gehuldigd; men heeft hem handen vol gelds meegegeven! En welke boodschap liet hij ons na (dezelfde die we in zijn boeken beluisteren) ? Ds Buskes drukte die boodschap af in één der laatste nummers van „Kerk en Vrede". Deze boodschap heeft Stanley Jones voor al onze Christenen bestemd en daarom moet die boodschap worden doorgegeven, tot een zegen of tot een oordeel. Hier heb je het woord van Stanley Jones;

„De oorlog is onze voornaamste gemeenschappelijke zonde. Oorlog is niet ramp, oorlog is misdaad. Iedere Christelijke Kerk behoorde zich van het geheele oorlogsstelsel los te maken. Zij behoorde de Regeering er van in kennis te stellen, dat op hare deelneming aan welken toekomstigen oorlog ook, niet kan worden gerekend. Hoewel de kerk haar leden niet kan dwingen en zij hen vrij moet laten hun eigen keuze te doen, kan en moet nochtans de kerk als kerk zich uit het geheele oorlogsstelsel terugtrekken. Deed zij dit, dan zou oorlog onmogelijk zijn geworden en de volken zouden genoodzaakt zijn om te zien naar andere middelen om geschillen te beslechten. Het individu behoorde het van te voren met zichzelf eens te zijn, dat het van den oorlog afziet en daaraan op geen enkele wijze zal deelnemen. Brengt deze houding hem in de gevangenis, hij rekene het zich tot een eer. Gevangenis om beginsel is beter dan moord om politiek."

Dat is Stanley Jones! De radicale anti-militaiist! En, geachte Redactie, ik begrijp er niets meer van. De zelfde Christenen, die Stanley Jones hier huldigden, dezen ongewonen anti-militaristischen Christen, die zelfs aantoont de gevangenis te verkiezen boven, legerdienst, de zelfde kerkelijke pers, die geen kwaad woord over Jones liet hooren, die zelfde Christenen en die zelfde pers veroordeelden, de goede uitzonderingen daar gelaten, fel en meedoogenloos de Gereformeerde Vereeniging voor daadwerkelijke Vredesactie.

Hier is een element van waarheid in. Natuurlijk sluiten wij het oog niet voor het feit, dat wie Stanley Jones prezen, dikwijls aan totaal andere dingen dachten dan aan zijn houding tegenover gewapend verzet. Zelfs aan andere dingen dan het feit, dat de „Christus" van Stanley Jones, en het „christendom", dat hij „brengt" vragen doen rijzen als waarop verleden week het antwoord gegeven werd. Maar het neemt niet weg, dat we juist de belangrijkheid van déze vraag: wie is nu eigenlijk Christus Jezus? en: wat is nu eigenlijk christendom? , — dat we vragen, als deze, zeg ik, weer eens zóó belangrijk moeten gaan vinden, dat we onder het aspect van het daarop gegeven antwoord, neen, van het daarop TE geven antwoord, ook weer zulke vreemdelingenvisites gaan bezien.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 mei 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 mei 1934

De Reformatie | 8 Pagina's