GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geen mensch zit rustig onder een Damocles-zwaard.

Mamix schrijft in „Gron. Kerkbode" (een klein gedeelte laat ik weg):

In onze antirevolutionaire pers wordt telkens weer gewezen op het afschuwelijk gevaar, dat de Christenheid bedreigt, dat al ons gereformeerde werk bedreigt, niet in den aanval van communist en fascist, maar in de ontwapening door lieden, die in sohijn het Woord Gods handhaven, maar in wezen zich lijnrecht daartegenover stellen.

Erger bedreiging is er voor de kerk van Christus en haren arbeid ' voor het koninkrijk Gods, de zaak Gods, die ook haar zaak is, misschien nog nimmer geweest. En daarom ^moeten wij op elk symptoom van dit gevaar wijzen. Omdat het in onze actie op allerlei wijze indringt.

Zelfs in onze prediking. Ik heb meermalen klanken beluisterd die met de Schrift niets, met de Bartbiaansohe wijsbegeerte alles te maken hadden. Maar men deed zulks onbewust. Wij nemen zoo gemakkelijk een ietwat nieuwen term over. Een ieder maakt er zidh wel eens aan schuldig. Wij letten dan alleen op den klank maar niet op het wezen.

Vooral met de woorden van de groote geesten, die het beter meenen te weten dan de Schrift, moeten wij voorzichtig zijn.

Het gelukt hun soms heel hun systeem in een enkelen term neer te leggen, die daarna een populair woord wordt. En dan ontzettend veel kwaad doet.

Wanneer ons de werkelijke beteekenis van zulke termen, die wij gedachteloos overnamen, duidelijk worden, schrikken wij en zeggen allicht: maar zoo bedoelde ik het niet.

Ik denk nu aan den schrik van Ds Sikkel van Am- .sterdam, die na het boekje van Drs Roorda uitroept: „maar zoo bedoelde Ds Both het toch niet? Dat kan niet", zegt hij. Het ie niet •onmogelijk. Maar 'hij zeide het toch maar zoo. En wij 'kunnen in publieken geschrifte alleen maar oordeelen over hetgeen er s t a a t. Niet over hetgeen bedoeld kan zijn.

Welnu •—• er is een gevaarlijk woord van Kierkegaard: bet geloof is een onrustig ding. Het is door Prof. Is. van Dijk naar i'k meen in onze Utteratuui ingedragen. Het lijkt niet kwaad. Want het waarachtig geloof beneemt den mensch de v a 1 s c h e rust. Maar hierop doelde Kierkegaard niet. Hij doelde op de echte rust van het geloof, die hij weg wilde redeneeren.

Zijn heele uitermate gevaarlijke filosofie achter. zat er

Hii - wierp de vastigheid der Schrift en de zékerheid van het schriftuurlijk geloof omver. Dat bedoelde hij te zeggen en hij zeide het ook zoo. Zijn woord leek vroom. Het was goddeloos.

Reeds meer dan eens wees ik op het gevaar van nieuwe termen.

Waarom zouden wij die toch gebruiken? In elk geval moeten wij er ons rekenschap van geven, dat de Satan het gevaarlijkst is, als hij komt als een engel des lichts, als hij komt met een door hem gansch vervalscht Schriftuurlijk woord of Schriftuurlijke gedachte.

Zoo staat het nu ook met de Barthiaansche en Kieitegaardiaansche termen. Wees voorzichtig. Daar zit een 'giftige adder onder het zoo onschuldig lijkend gras.

Gelukkig wordt dit in onze kerken thans 'beter begtepen dan eenigen tijd geleden..

Wij kunnen er onzen God niet te dankbaar voor zijn. Hij behoudt Zijn volk.

HiJ doet ook herkennen den valstrik, die hier werd gelegd. Zoo kunstig en schijnbaar vroom.

Hoe hard het ook is voor dengene wien het treft — het gaat hier niet om personen maar om de zaak Gods, —' ik moet thans wijzen op een treffend voorbeeld van dit gevaar.

En ik neem er den tijd voor. Omdat de zaak van zoo uitermate groot gewicht is. Wij kunnen hier niet te waakzaam ziJn.

Ik doel op de jongste vergadering van den Bond van Christelijke M.U.L.O. scholen en op de rede van den voorzitter, Ds J. C. van Dijk, van Bloemendaal. Ds van Dijk is een zoon van Prof. Is. van Dijk.

Gij weet, hoe groote sympathie ik steeds had voor dezen rijk'begaafden geleerde. Allereerst voor zijn persoon. Maar ook voor zijn werken.

Ik héb ze geloof ik allemaal gelezen. Daar ontging mij nimmer iets.

En als hij iets schreef, dat mij van belang voor het politieke leven scheen, deed ik mijn best het verder te brengen. Ik heb menig hartelijk briefje van den professor ontvangen. Want hij kende geen ijdelheid, maar stelde prijs op waardeering.

Ik wilde aannemen, dat de zoon van dezen fijnen man vele deugden van zijn vader heeft geërfd. Helaas ook datgene, waarin hij dwaalde. Prof. van D'ijk was wat men noemt een socialistische geest. Misschien dal' dit hem er toe bracht van Kierkegaard te houden. Er was verwantschap van geest, en er was ook een scherpe tegenstelling.

'Ik 'blijf er bij, dat Prof. van Dijk dit niet ten volle doorzag, en dat hij Kierkegaard interpreteerde naar eigen wezen.

Tot mijn innige teleurstelling is de zoon verder gegaan.

Die zit blijkbaar heelemaal gevangen in die gevaarlijke filosofie, die thans de Christenheid wil ontwapenen.

Ik wil nu eerst iets van zijn rede zeggen, dat blijk- Ijaar goed is. En door ons kan worden aanvaard. Wij luisteren dan met gereformeerde ooren, d.w.zi. wij duiden alles naar de gehoorzaamheid aan de Schrift.

De voorzitter van den christelijken bond van m.u.l.o.scholen begon met over de crisis te spreken.

Hij bedoelde echter een heel andere crisis, dan do moeilijkheden van onzen tijd. Hij doelde op een crisis, die er voor Gods volk altijd moet zijn.

Maar goed. Ik houd mij eerst aan de oppervlakte van de rede.

Wy moeten eiken dag bedelaars Gods zijn. Ons doen bezien met heiMg scepticisme. Het Damoclesziwaaj-d hangt boven ons werk en ons leven.

Wij weten niet wat God wil doen.

Ons werk moet voor ons het heilig huisje niet zijn. Wij moeten onze zaak niet verwarren met Gods zaeik. Wij moeten arm wezen en alles van God verwachten. Dat is onze rijkdom.

Niet waar? Dat lijkt wat. Een gereformeerde zegt: daar kan ik mij eenigermate mee vereenigen. Zegt de Schrift niet: welgelukzalig hij, die geduriglijk vreest? Wij moeten altöd ons werk critisch bezien. Altijd bezien in het licht van Gods Woord. In ons zelven arm, moeten wij rijk zijn in God. Wat wij hebben dat ontvingen wü uit louter genade.

Wij moeten klein Wijven, gehoorzaam Gods weg gaan, en dan wachten wat het Gode zal believen te doen. Zijn wegen zajn hooger dan onze wegen.

Dat alles is in orde.

Maar zoo bedoelde Ds van Dijk het niet. Hij bedoelde iets geheel anders. En dat zeide hij ook.

Hij zeide: crisis is de volstrekte onzekerheid. Zij beteekent de volstrekte ontoereikendheid van al onze versöhansingen.

Wij zijn nimmer veihg. Wij kunnen nimmer eenige zekerheid hebben.

Al ons werk, d.v/.z. het werk dat wü verrichten in den dienst Gods, ook al is het volkomen naar Gods Woord, moeten wij met heilig scepticisme bezien.

Altijd twijfel. Omdat onze zaak nooit Gods zaak kan zijn.

God kan met Zijn Woord en met Zijn Geest niet met ons meegaan in het leven. Gods werk is altijd anders dan ons werk. Wij weten er niets van, of wü des Heeren werk werken. Wü moeten natuurlük wat doen, maar alle werk kan Gods werk zyn. He', werk van den bolsjewist is dan principieel niet onderscheiden van hfet werk van den Christen.

De crisis is fundamenteel, principieel. Wü zijn altyd door in principieele armoede. In volstrekte armoede.

D.w.z. dat elte gave van Gods genade in den tüd gewrocht principieel door ons gelooclhend onoet worden. Daar is geen enkele houdbare verschansing. Daar is geen vastigiheid in het Ohristelijk leven. Zün karakter is onveistheid. Daar 'kan dus ook geen Ohrisitelük onderwüs zün. Wü moeten er in elk geval maai niet luid van roemen. Niets zeggen is veiliger in onze onveiügheid. Er is ook geen dhristelüke politiek, geen dhristelijke barmhartigiheid.

Het is alles niets', wat God ons volk in Zün gunst, wat hü de gansche chrisitieniheid in Zün genade gaf.

Maar als dat zoo is, hoe kan Ds van Dük dan voorzitter zün van een bond van öhristelüke scholen?

Zie, dat is nu juist het tegenstrijdige in een mensolh.

Al die geleerdheid, die Ds van Dijt verikondigde, istaaib igrootendeels nog 'buiten zün leven. Om'dat 'zü buiten edk mensc'helük leven moet staan.

Een mensch in principieele crisis en in volstreikte armoede is dood of gaat dood.

Kierkegaard wa.s dan ook een volslagen overspannen geest. Evenals Nietzsdhs.

Deze wü'sheid is doodelü'ke kranikiheid voor de ziel.

Menschen, die door Gods 'genade nog iets bezitten, kunnen zoo niet leven. Een Barthiaansch geleerde zei, 'dat ihü was als een jongen, die op een stukgemaakte Üsvlakte al maar van de eene schol op 'de andere sprong. Dat houdt geen mensch heel zün leven vol.

De ongeloovige imensdh is altüd 'beter dan zijn leer. 'En een geloovig Christen als Ds van Dük kan Aait Kierkegaai'ds'che spelletje wel spelen in zün 'gedachten en in een redevoering, maar reeds de plaats, die hü volkomen ter igoeder "trouw en m'et de beste 'bedoelingen inneemt, is er mee in strü'd. Zün tradlKie is er mee in strijd. De feiten zün er mee in etrij'd. Wü 'hebben 'hier niet tevergeefs 'de 'Calvinistische reformatie gehad.

Men kan genoeglük spreken over een Damocleszwaard boven al ons werk. Maar als men werkelük zoo daöht zou men niet zoo rustig een vergadering presideeren. Ik ontmo'et - menschen, 'die, zoo onder het genot van een sigaartje en een 'kopje thee, spreken over den ondergang van alles. Alsof het maar zoo niets is.

Natuurlük geiooven zü er 'zelf wezenlük nieitis van. Geen mensch zit rustig onder een 'Damocles-zwaard. En gelukkig, de Heere hangt dit ook niet boven bet hoofd van Zün kinderen. Wie 'het wel wil doen ds de Satan.

De Heere onze 'God geeft Zü'n 'kinderen de meest volstrekte veiligheid en zekerheid. Als zij die niet hebben is 'het bun eigen schuld. De meest volstrekte zekeriheid en veiligbeid als zü in Zün wegen wandelen.

In een volgenden brief toop ik op 'deze dingen nog eens terug te komen. Want ik 'ben met het genoemd geval nog lang niet klaar.

y/ Wekker-polemiek.

Reeds wee.s ik erop, dat „De Wekker" (red. d. B.) mü dingen had laten zeggen, die ik nergens beweerd had. Ik zou het in mijn hoofd gehaald hebben, de Chr. Geref. Kerk ervan te beschuldigen, dat twee van haar leeraren behoorden tot de N. S. B. Om bewüs gevraagd, moet de redacteur erkennen, zich vergist te hebben. Was dit royaal gebeurd, dan zou ik zelfs de intrekking van allerlei omhaal, die aan zyn fantasie verbonden was, hem geschonken hebben. Helaas, — het is zoo niet. De intrekking - gaat van nieuwe onwaarheden gepaard. Thans schrijft de redacteur d. B.:

Dat niet K. S. de beschuldiging (let wel, dat moet natuurlijk bedoelen: de beschuldiging, die in geding is) heeft uitgesproken, maar de N. S. B. in „Volk en Vaderland", en dat K. S. die uitspraak in „De Bazuin" heeft overgenomen.

Tot zoover de aanhaling.

Het is alweer van a tot z onwaar.

De N. S. B. heeft nergens uitgesproken, wat door dezen redacteur beweerd werd uitgesproken te zün.

En K. S. heeft dus nergens die uitspraak overgenomen.

Hü heeft slechts een bericht doorgegeven, dat geheel en al waar is, en waarvan het bewüs te leveren is (het is den redacteur d. B. aangeboden, het bewüs te leveren).

Waarom wordt er toch zoo gemakkehjk onwaarheid gesproken?

Ds Hilbers schreef onlangs over „De Reformatie" vier klinkklare onwaarheden. Ieder, die het blad las, kon dat zoomaar constateeren. In particulier schrijven werd hij daarop gewezen, en ntiar de bronnen verwezen. Herroepen? Geen sprake van! Laten staan. Ds D. van Dük ondervindt hetzelfde.

Ik laat verder „De Wekker" op dit punt loopen. Met termen als „uitdaging" en dergehjke ontroert men zichzelf voor niets.

Rectificatie, die geen rectificatie is.

In de Kroniek van het „Geref. Theol. Tijdschrift" heeft Ds P. van Dük een vorigen keer iets beweerd, over de redactiewijziging van „De Reformatie", dat niet waar was. Ik heb Ds P. van Dük in particulier schrijven verzocht, inzake „De Reformatie" elk woord te vermüden, dat op fantasie berustte, en —• wilde Mj over de zaak schrijven —• zich te houden aan officiëele mededeelingen, met hun woordkeus. Helaas, heeft Ds v. D. zich toch ook nu nog niet daaraan gehouden. Hü spreekt van het „uittreden" van twee redacteuren. Die term berust weer op fantasie. Het officiëele bericht luidde anders. Overigens raad ik zoowel Ds V. D. als anderen aan, zich inzake de verhouding tusechen de redacteuren van het eene en die van het andere blad ook te spenen aan alle fantasie. Wat Ds v. Dük daaromtrent zegt, is al weer een vergissing. Laat men niet meer zeggen, dan zéker is.

Versplintering.

Ds W. J. Smidt te Waddinxveen schrijft in „Goudsch Kb.":

De vorige week werden proefnummers verzonden van een nieuw blad, onder redactie van Dr Bouma, Prof. Dr Sizoo, Dr Tazelaar, Prof. Dr Waterink.

We willen hier geen beoordeeling geven van het eerste No., alleen nemen we hier met algeheele instemming over, wat „De Reformatie" schreef in haar No. van 3 Juli 1931.

Enkele bizonderheden laten we weg, omdat deze van geen beteekenis zün.

„Versnippering van krachten.

Ons kleine land heeft heel veel kranten en tüdschriften.

Ook de gereformeerde kringen behoeven niet te klagen over gebrek aan persvariatie. Speciaal op kerkehjk en theologisch gebied is er overvloed van leesstof.

Nu lezen onze menschen zeer veel, en het bewust den lust tot onderzoek in onze kringen, dat zooveel kranten en tüdschriften voldoende lezers vinden.

Af en toe duiken er evenwel geruchten op, die de verschüning van nieuwe kranten aankondigen.

Op zichzelf zullen dit wel alle zeer lofwaardige pogingen zün, maar we vragen ons toch af, of er geen gevaar bestaat voor versnippering van krachten. Immers zoo rijk aan schrijverstalent is onze

kring niet, dat we ons op het terrein van de pei's een splitsing tot in hot oneindige zouden kunnen veroorloven.

wordt dat dan niet van het goede teveel? Zouden we niet beter doen onze krachten te wijden aan het goede, dat er reeds is? "

Tot zoover „De Reformatie".

En — wat „De Reformatie" schreef in 1931 — geldt eigenlijk dubbel voor 1935.

Alleen... loop ik dan met de onderteekening vast. Want het artikeltje in „De Reformatie" is van de hand van... Prof. Waterink, een der redacteuren van „het Calvinistisch Weekblad"!!!

Tot zoover Ds Smidt.

Ds Smidt is één der weinigen, die op dit punt niet fantaseert. Moge zijn voorbeeld navolging vinden. Sommige schrijvers weten niet waar de klepel hangt van de luidende bel. Dat is ook niet erg. Maar ze doen toch alsof. En dat is wat vreemd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juni 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juni 1935

De Reformatie | 8 Pagina's