GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

o, wijs mij den man....

„De Wekker", redacteur d. B., oonstateert, dat Ds Kersten supralapsariër is, handelt voorts over gevallen, waarin iemand overkomt tot de Chr. Geref. Kerk, en maant tot voorzichtigheid in dezen. Het supralapsarisme, kortheidshalve door „De Wekker" „het supra" geheeten, is speciaal een punt van onderzoek (ik wensch den broeders sterkte, en wou wel eens luisteren hoe 't toegaat in de consistorie). We lezen dan:

Daarby heeft de Chr. Geref. Kerk altijd leeraars van het supra in haar midden geduld en dat doet zij nog, al erkent zij', dat deze afwijken van de leer der Dordsche leerregelen. Als ik de supra niet toelaatbaar achtte, zou ik reeds lang een gravamen bij de Synode ingediend hebben. Maar ik bedoelde alleen in mün „kerkregeering", dat de kerkeraad moet onderzoeken of iemand uit het supra consequenties trekt, welke gevaarlijk zijn. en tot miskenning van het verbond der beloften (zie doopsformulier) leiden.

O, wijs mijl den man, die uit „het supra" HEUSGH consequenties trekt. Ik heb hem nog nergens gezien. Ik heb er wel gekend, die er mee omsprongen als een va.kenssnuit met een gouden bagge, om met den Spreukendichter te spreken. Maar die trokken dus geen consequenties en hadden trouwens van „het supra" heelemzial geen verstand.

En diegenen, d i e er verstand van hadden, — d.w.z. die wisten, wat „het supra" was, heb ik nog nooit consequenties er „uit" hoeren trekken.

Wijg mij' den man, die, overkomende tot de Ghr. Geref. Kerk, consequenties (maar dan echte) uit (en dus niet naast) „het supra" (en dus niet uit een karicatuur) er van trekt. En wijb miji den kerkeraad, die 't geval dan heusch beo-ordeelen kan.

Dan maken we dien man professor en die kerkeraadsleden curatoren.

Ach, onze ruzies om niets. En ons gedommel biji kwesties van den dag!

Over isolement.

In het „Kerkblad van de Geref. Kerken in Ned.- Indië" schrijft J. H. B.—D. het volgende:

De eerste opmerking die wij maken moeten, is ovex de geestelük geïsoleerde positie van ons Gereformeerde leven. Onze Gereformeerde Kerken nemen in het geheel van de Kerken in dezen tijid een zeer merkwaardige plaats in, ze zijn min of meer geestelijk ommuurd. De meeste leden van onze Kerken) worden geestelijk alleen gevoed met werken van Gereformeerde schrijlvers, en zij hebben maar uiterst weinig vermoeden van wat er buiten in de groote wereld omgaat. Wat zij' lezen over geesteliike bewegingen in dezen tiid, wordt hun altijd zoo toegediend, dat zü tegelijk de critiek erop krijgen, en dus telkens worden aangespoord om zich niet te laten meesleepen. Alles is erop gericht om hen sterker te maken in hun eigen, Gereformeerd denken en voelen, en elke beschouwing over andere richtingen eindigt dan ook altijd in een afwijzing vanuit Gereformeerd beginsel ei^ in een krachtige vermaning om zich schrap te zetten. Ik geloof dat er bijna geen enkele andere Kerk is, die zóó sterk zijn isolement heeft kunnen handhaven, ook zelfs in dezen fel bewogen tijid. Ons Gereformeerd geestelijk leven ondergaat slechts in zeer geringe mate den invloied van allerlei bewegingen, die buiten onze Kerken een machtige werking uitoefenen.

Om maar een enkel voorbeeld te noemen: zoodra men zijn neus buiten onze Kerken steekt, bemerkt men al spoedig dat de zoogenaamde Zwitsersche theologie van Barth, Brunner en anderen, van machtige uitwerking is geweest op vele denkers en zoekers va, n onzen tijd. Hun krachtige roep heeft overal weerklank gevonden, heeft aangedreven tot nieuwe bezinning en heeft poorten geopend die langen tijd gesloten waren. Welnu, heel die beweging is als het ware langs onze Kerken heengegaan, in ons Gereformeerde leven is maar zeer weinig doorgedrongen van wat daarbuiten gebeurde. Wel hebben sommige van onze voormannen belangrijke studies 'Over de Zwitsersche theologie in het licht gegeven, maar dat was voor verreweg de meeste leden (ook de zoogen. „intelleotueelen") niet eens noodig, want zij stonden daar toch al buiten en ondergingen de inwerking van die bewegingen niet.

Als men vraagt: hoe komt dat, dat ons Gereformeerd geestelijk leven zoo'n sterk geïsoJeerde positie lieoft ingenomen, dan is het niet makkelijk daarop te antwoorden. Allerlei factoren hebben daarin meegewerkt. Diep wantrouwen tegen de humanistische neigingen die men in de buitenwereld wist en vermoedde, sterke overtuiging dat onze voormannen het goede beginsel gegrepen hadden, krachtige 'ontwikkeling van eigen theologisch denken, uitnemende organisatie van het Gereformeerd uitgevers- en boekhandelbedrijf, krachtige jeugdorganisatie, en vele andere factoren meer hebben daarin meegewerkt. Hoofdzaak is, dat men ook nu nog duidelijk bemerken kan, dat de doorsnee Gereformeerde jonge man of jonge dochter slechts zeer weinig boeken leest (behalve romans) .die niet door Gereformeerde schrijrvers geschreven ziin, meestal ook slechts zeer weinig kennis neemt van wat er buiten gebeurt, en elke richting die hij ontmoet tegemoet treedt met een uitgebreid arsenaal van wapenen, ontleend aan de gereformeerde beginselen. Elke uiteenzetting lOver een of andere richting in onzen tijd, gehouden op Jongelingsvereeniging of welke andere Gereformeerde vereeniging ook, pleegt te beginnen met welwillende waardeering en te eindigen met principieele, critisohe afwijzing, met behulp van argumenten, ontleend aan de werken van onze groote theol'Ogen.

Het is aanstonds duidelijk, dat deze geïsoleerde positie een buitengewoon groot voordeel beteekent in alle opzichten. Ons Gereformeerd leven is een gesloten formatie en daarom zoo door en door sterk. Er is een zekere rust en stabiliteit in, die gunstig afsteekt tegen de verscheurdheid en gedeeldheid, die wijl overal buiten onze Kerken aantreffen. Er is ook wezenlijke overtuiging in en beslistheid dat het goede standpunt gekozen is. Onze geleerde en hoog-geleerde heeren mogen in verschillende periodieken al wel eens over allerlei punten redetwisten, maar de kern van lons volk wordt daardoor niet geschokt, omdat hij weet, dat die heeren alle, als het er werkelijk op aankomt, staan op denzelfden grondslag en daarom schouder aan schouder front maken tegen de machtige beweging van het ongeloof.

Ik zie de zaak nog een weinig anders. M.i. staat het zóó: diegenen, die de twaalf artikelen(!) en, a fortiori, de Nederlandsche Geloofsbelijdenis nog w è r k e 1 ii k belijden, en dus ook willen handhaven, staan feite- 1 ij k geïsoleerd in heel de tegenwoordige wereld. Want er is- maar een heel klein getal, dat bovendien nog jaarlijks slinkt, van zulken, die in-der-daad de twaalf

artikelen aanvsiardeii; om nu van de Ned. Geloofsbelijdenis, en de Canones, maar heelemaal te zwijgen.

Was nu iedereen, die de twaalf artikelen (en wat daai* verder volgt) niet meer werkelijk belijdt, maar aanstcmds bereid, om dit duidelijk, en zonder omiwegen te zéggen, dan zou de wereld ha.ar gang kunnen gaan, zonder door valsche probleemstellingen opgehouden te worden. Maar bet ongeluk is, dat velen die aan het christelijk geloof, gelijk het historisch kenbaar is, ontzonken zijn, dit noch aan zichzelf, noch aan aaderen bekennen willen. Zij blijVen dus praetendeeren, het oecumenische christendom toegedaan te zijn. En intusscben i s het toch zoo niet.

Daarom komen er onder hen, die nog wèl de twaalf artikelen (etc.) kunnen aanvaarden, twee groepen.

De ééne groep heeft nog niet begrepen, dat die buitenstaanders als 't erop aankomt, aan het christelijk geloof leeds ontzonken zijn. Zij' meenen dus (ten onrechte) dat zijiielf niet geïsoleerd zijn; en nu roepen zij om de saambinding met degenen, die ziji nog voor christenen houden, maar die het, (objectief gesproken), niet meer zijn. Dat vinden ziji dan „breed".

De anderen, die misschien geen haar beter zijn dan de eerstgenoemden, maar theologisch scherper zien, en ontleden, hebben werkelijk begrepen, dat ziji, instee van ZICHIZELF te ISOLEEREN (wat altijd een groot kwaad is voor God) feitelijk door de anderen, die nietmeer-geloovenden (in objectieven zin) geïsoleerd ZIJN, losgelaten ZIJN, met die twaalf artikelen (onverknOeid) en die belijidenis (niet-„ver"-interpreteerd) alleen gelaten ZIJN. Zonder dit isolement bunnerzijrds te begeeren, constateeren zij het feit, en trekken er hun conclusies uit, en noemen de dingen nuchter bij hun naam.

Hadden de lieden van de eerste groep hetzelfde theologisch inzicht, of hadden zij den wil en de kracht, met argumenten aan te toonen, dat de lieden van de tweede groep zich in bun waardeering van de eerste vergisten, er zou geen misverstand ontstaan. Hoogstens een leerzaam en ontdekkend debat.

Maar nu de lieden van de eerste groep nóch het één hebben, nóch het ander praesteeren, komt er verwijdering, misverstand; een ietwat hoogmoedig-zelfvoldane houding bij' de eerste groep, die zich oecumenisch waant, en vergeet, dat ziji slechts met CHRISTENEN oecumenisch kan omgeian; en een ietwat bedroefde, critische. soms koppige, maar vóór alles nuchtere houding bij de tweede groep, die er vo'or bedankt, in een sprookjeswereld te leven. Want zoo'n wereld lijkt hun niet christelijik. Ondergeteekende neigt tot de meening, dat dit laatste zinnetje een zweem van wa, arheid bevat, om het nu maar eens heel ootmoedig te zeggen.

We lezen verder:

Anderzijds is het 'Ook doorzichtig dat in dit isolement ook groote bezwaren liggen, al was het alleen maar dit bezwaar, dat wij zoo weinig geleerd hebben werkelijk en met bewogenheid mee te leven de machtige spanningen en worstelingen van onzen tijd, en daarom vaak zoo weinig in staat zijn het bevrijdende woord te spreken als wij in aanraking komen met hen die midden in de branding staman. Wij hebben ons al te gemakzuchtig verschanst achter het wei-sluitend pantser van onze beginselen en beschouwingen.

„Bewogen", —• tja, dat is ook al zoo'n mooi woord. Sikkel riep eens uit, naar verhaald wordt: Heere, verlos ons van de „mooie preeken".

En ik zou willen hopen, dat de Heere ons bewaart voor de „mooie woorden".

Is soms nuchterheid geen bewogenheid?

De hemel, en de engelen zeggen: ja.

Is so'ms de uitroep, dat wie de twaalf artikelen niet gelooft, geen christen is, geen bewogen uitrO'ep?

Ik meen: ja.

Is het critiekloos heenloopen over totaal nieuwe probleemstellingen, die de vóór-onderstellingen der twaalf artikelen (etc.) ondermijnen, wèl bewogen? Ik vind het nog al onbewogen, slap. Hebben we ons al te gemakzuchtig verschanst achter een pantser? Maar hoevelen verschansen zich achter een mom? Een mom van oecumenisch „christendom", dat evenwel in feite niet christelijk is, en dus ook niet oecumenisch christendom kennen, laat staan, bevorderen kan?

We lezen verder:

Een tweede loipmerking die wij maken moeten, is deze: geestelijke bewegingen worden niet door logische, maar door geestelijjke (wil men: psychologische) wetten geregeerd. Om maar weer een enkel voorbeeld te noemen: men kan vragen hoe het komt dat in onzen tijd, ook binnen onze Gereformeerde Kerken, de gedachte aan de hel, de vrees voor de verdoemenis, zoo absoluut op den achtergrond getreden is, vergeleken bij wat vorige generaties daarin gevoeld en gedacht hebben. Als men die vraag stelt, kan men nooit een antwoord vinden door een logische redeneering oip te bouwen, in dien zin alsof een dergelijke verschuiving gevolg is van logische argumentatie. Geestelijke accent-verleggingen worden niet door argumenten tot stand gebracht, maar zy groeien, en het probes van hun groei wordt bepaald door eigen wetmatigheden, die wij met onze argumenten slechts zeer gebrekkig benaderen kunnen.

Met andere woorden: er is iets uitermate geheimzinnigs in de golvingen van het geestelijk leven. Als men er zelf in leeft, merkt men haast niet dat die golvingen er zijn, zoo onmerkbaar deint men als het ware mee op de branding van het leven. De Heilige Geest') leidt °) het innerlijk leven van zijn Kerk op een zoo uiterst fijne en subtiele wijze, dat men eigenlijk alleen bij het terugschouwen naar wat vroeger was, in staat is zich rekenschap te geven van wat Hij nu „tot de gemeenten zegt".

Geestelijk, en psychologisch, — maar dat verschilt nog al wat, dunkt me zOo. Wat er onder verstaan wordt, kan men intusschen niet scheiden. Ook in het onderhavige punt niet.

K. S.

K. S.


1) De duivel ook. K. S. En ons „eigen vleesch".

2) Verleiden is dan in het geval van noot 1) te lezen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 augustus 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 augustus 1935

De Reformatie | 8 Pagina's