GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

G-roote classes.

Ds J. D. Boerkoel schrijft in „Watergraafsmeersche Kerkbode":

Niet altijid gaan die twee samen : groot en actief, Hoe grooter een vergadering is, temniaste als men bijeento'int, niet om enkel te luisteren, maar om te 'handelen, des te stroever gaan de zaken er gewooniijt. Ieder wii zijn woordje meespreien; men komt er niet uit; de kwesties in geding worden comniissoriaal gemaakt; en als er dan iets van terecht komt, dan teeft de za, aik, waar het over liep, vaak veel van zijn actualiteit verloren.

Het commissoriaal maken van een zaak is in ons gereformeerde leven soms óók wel een zwakheidsteeken. Het ergste zwakheidsteeken is wel, dat men zijn zwakheid verbergen wil. Want deze wil is zelf de groot-

ste zwakheid; en wat het teeken dier zwakheid ditmaal aangaat, — het spreekt alleen den lieden toe, die de zaak dóór-hebben. Soms wordt — ook wel door kleine vergaderingen — een zaak commisoriaal gemaakt, omdat men vreest voor een eerlijke discussie, of omdat men een voorstel onaanvaardbaar acht, doch den voorsteller en het toeziende volk toch nog graag den indruk laat, dat de zaak althans nog wel van eenig gewicht is. Overigens doet dit natuurlijk niets af van de waarheid van wat Ds Boerkoel opmerkte. Hij geeft voor zijn eigen bewering nog volgende illustratie:

Toen onze Classis nog ongedeeld was en odk. de Gooische kerken nog in zioh vereenigde, hoorde men er vaak beweren: we zijn te 'groot; daarom kan er niet vrudhlibaar worden geweckt.

Halde en evangelistiek.

Er zijn al veel theologische vakken — op papier. Maar niet alle worden gedoceerd; hetgeen maar goed is ook.

Soms echter wordt er wel geoefend. En dat op een bijzondere wijze.

Zoo brengen we gaarne hulde aan de Amsterdammers, die de kwesties van methode en doel der evangelisatie zoo prachtig bestudeeren, eer ze aan het werk gaan. Men leze maar eens het studieprogram, gelijk de heer N. Baas het publiceert in „Amsterdamsche Kerkbode":

NOOIT TE OUiD OM TE LEEREN.

(Onze cursus.)

Vrijdag 20 Septemiber, 8 uur, begint onze tweede Evangelisatiecursus, waaraan ditmaal ook de randgemeenten meewerken, die met ons in de commissie van contact vereenigd zijn.

Het programma luidt:

a. Het bijwonen van den Z ondagsschoolcursus', onder leiding van Ds de Graaf. Velen schijnen nog niet te weten welk een onbötaaïbare inleiding in de Heiüge Söhrift ons op dezen «ursiis wordt gegeven, anders zou 'het er storm loopen!

b. Vijif uren gewijd aan 'de bestudeering van Van Andei: Handboek der Gewijde Geschiedenis, eveneens onder leiding van Ds de Graaf.

c. Vijf uren gewijd aan de theorie van de vertelling, onder leiding van Ds de Graaf en Mej. G. Ingwersen. Zoo mogelijk zullen hieraan proefvertellingen op Zondagsscholen worden verbonden.

d. Tien uren te besteden aan de evangelisatietoespraak, door thet houden en bespreken van proeftoespraken, onder leiding van Dr W. G. Hanenstedn en N. Baas.

e. Vijf uren te wijden aan de bespreking van het huisbezoek, onder leiding van dezelfden.

f. Zeven uren gewijd aan de bespreking van het sectarisme, onder leiding van Prof. VoUenhoven.

g. AoM uren gewijd aan confessioneel e boofdpunten in verband met den Evangelisatiearbeid, onder leiding van Ds C J. Sikkel.

De kosten voor den igeheelen cursus, die een jaar zal duren, bedragen 10 gulden. Wij raden aan den geheelen cursus te volgen. Echter bestaat ook de mogelijkheid zioh voor een of meer onderdeelen te doen inschrijven. Dan bedragen de kosten per onderdeel f2.50.

Insobrijvingen moeten vóór 15 September gesöhieden biji belt KerikelSjk Bureau, Keizersgracht 566. Do it now!

Worde de begeerte openbaar om als toegeruste meneohen tot den arbeid in te gaan. Voor Gods zaak in onze stad!

Er is een tijd geweest, waarin velen dachten: wie geen goed figuur zou slaan als predikant, die moet maar zendeling worden. Later begreep men; we moeten daérvoor eerste krachten hebben.

Zoo ook heeft men soms gedacht: aan ongeloovigen iets van het geloof vertellen, dat kan wel door lederen goedwillenden, gemoedelij ken, praat-vluggen broeder geschieden. Soms ook zei men het zoo volstrekt niet, maar had eenvoudig geen geoefende krachten, 't Gevolg was, dat men evangelisatie-toespraken kreeg, waarvan ontwikkelde gereformeerden begrepen, dat ze ontwikkelde ongeloovigen nog verder zouden afvoeren van de kerk. Het door mij reeds eerder hier vermelde raadseltje uit een heusche evangelisatie-toespraak was nog lang niet het ergste in zijn soort:

D'r was 'n graf, 'ndat leifde. En 'ndie der-in zat, 'nbeifde. Et graf 'ndat at, En 'ndie der-in zat, 'nbad, — Ra-ra, 'nwatt is dat?

Als de kerk naar buiten treedt, wete ze, wien ze spreken laat.

Hulde aan Amsterdam.

Oliepijpleiding van Irak.

In „Het Zoeklicht" lezen we volgende vraag van een lezer:

B. te R. sobrijft: „Voor eenige weken boorde ik een iezing over de nieuwe oliepijpleiding van Irak. Een ingenieur, die er geweest wasi, vertelde dat er een kabelbaan was gemaakt over den Eufraat. Deze moest op bevel van de Iraksche regeering heel hoog gemaakt worden, omdat men er op rekent, dat er in de toekomst groote oceaanstoomers onder door moeten, in verband met de te verwachten opleving van bun land. En nu staan daar heel hooge masten en er is noig geen groote boot onder door gegaan. Is het niet opvallend, dat bier al iets gezien wordt van bet berstel van Babel en omgeving? Tenminste, zoo zie ik het. En u?

De redacteur antwoordt er op:

Wij hebben omtrent het toekomstig herstel van Babel als stad nog niet voldoende licht, al scbijnit het Profetieöb Woord er in vele opziöhten op te wijteen. ' Wij willen van. de Profetiscihe Waöbtpoet af de komend© gebeurtenissen gadeslaan, ook in de landen rondom den Eufraat; want al hebben wij nog geen licibt inzake den herbouw van de stad Babel, zeker is bet, dat de Eufraat en de daarom ligigende landen in den eindtijd een geweldige rol zullen spelen op bet wereldtooneel; daarom slaan wij; ook de gebeurtenis^ een in Irak met belangsteïïing gade. Wij verwijzen in 'dit veriband naar bet boek „Het Oositersche Vraagstuk", waarin men dienaangaande meerdere bijzonderheden kan lezen '(te bestellen a 90 et. bij den Zoekücbt- Boeikhandel te Zeist).

Men kan hieruit zien, welke problemen de eschatologie van velen nog steeds stelt. Al is de wijze, waarop men ze stelt, o.i. verkeerd, wijl gevolg van een bijbeluitlegging, die wij niet „uitlegging" noemen, ze is ons toch liever dan de „eschatologie" dergenen, die we besproken hebben in onze hoofdartikelen in dit blad: Iets over: wezen en waarde der geschiedenis (begin van dezen jaargang).

Tnsschen anarchisme en despotisme.

De heer C. Smeenk merkt in een radiorede, opgenomen in „Patrimonium", op:

Men heeft zioh in de 18de eeuw losgemaakt van höt 'gezag der Openbaring. De souvereiniteit Gods werd gelooobend. Maar boe kan men zonder 'baar het gezag nog 'handhaven? Waaxop moet 'zicb dan nO'g de moraal baseeren? Neem 'God weg en staat en maatsobappiji vallen uiteen. Door geen mensohelijk woord kan men aUen binden.

Maar er moet toch een samenleving en dus een 'gezag zijn. En nu 'begint men te 'knutselen. Daar is nu in de eerste plaats het geknutsel van een Rousseau met zijn Contrat Social, waarvan niemand iets weet en dat alleen in de fantasie van den wijsgeer heeft bestaan. De mensoh, de burger is souverein, maar bij dit zoogenaamde „maatschappelijk verdrag" beeft 'hij: al zijn reohten aan den 'Staat overgedragen. Zelf heeft hij, principieel althans, niets meer overgehouden. De revolutionnaire „volkssouvereiniteit", die geen goddelijk geza'g boven zich erkent, leidt tot etaatsabsolu'tisme. Voor geen enkele vrijheid ie plaats. Ook, ja vooral niet voor die van godsdienst. Maar men on'tkomt er toch niet aan: voor de leer der volkssouvereiniteit blijft de staat slechts het maaksel van den volkswil, die ttieim ook elk oogenbUk kan vernietigen. Zoo wordt alle eerbied voor bet geza'g ondermijnd. Zoo staat men zwak tegenover de anarchie; zwak ook tegenover 'het communisme, dat al het bestaande •wil vernietigen, omïdat 'het als God meent te 'zijn, 'die eens uit den dhaos 'den kosmos dee'd verrijzen. Ook het volkenrec'ht verliest op deze wijze alle vast'heid. De 'eene 'generatie mag, wil men consequent zijn, nie't beerschen over de andere, het verleden niet over 'bet tegenwoordige, zelfs niet 'de volksvril van gisteren over dien van 'heden.

Maar zóó 'worden alle vastigheden in staat en maatschappij ondermijad. Zóó slingert men tusschen anarchisme en despotisme, tussohen regeeringloo'sheid en tyrannie.

Staatssouveieiniteit, verbond, zonde.

Uit dezelfde rede van den heer Smeenk:

In 'de 19de eeuw 'zijn velen aüengs tot de overtuiging gekomen, dat de leer van het „Contrat Social" on- 'boudbaar was. Vooral uit Duitschland kwam oritiek. Men 'ging over op de lijn van de „staa'tssouvereiniteit". 'Onder alle verbindingen van mensch tot mensch was de staatsidee de 'hoogste, 'de rijkste, de volkomenste. Zoo werd de staat een mys'tiek be- 'grip, een igodbeid. Dat behoeft weer niemand te verbazen. Wanneer men eenmaal alle autoriteit boven de menschelijke ontkent, wanneer staa't en overheid niet onderworpen zijn aan een 'hoogere macht, dan neigt men vanzelf tot staatsvergoding, tot slaatsalmaoht. Wanneer alle recht zijn oorsprong vindt in den staat, dan moot men tens'lotte wel komen tot 'de uitspraak van een der Duitsche wijsgeeren: „d e staat is de god'delijke wil, 'de staat is de'aanwezige God".

De staat wordt zoo als oppermachtig beschouwd. Voor zijn wil moot alles buigen. Wat de staat doet, is recht. De wet, die 'bij geeft is recht. Niet om'dat 'haar inbond beantwoordt aan de eeuwige beginselen van 'het recht, maar eenvoudig om^dat zij wet is, 'door den s'taat is uitgevaardigd.

Het is 'duidelijk, dat men zoo heel gemakkelijk terecht kan komen bij den „totaal-staat".

In de 18e eeuw loochende men de erfzonde. Men gaf beel de leer der Verbonden prijs. Daarmede in direct verband staat het ex'trême individualisime, dat weldra ook in de maatschappij den toon aangaf en daar vele verwoestingen aanrichtte.

Het moderne socialisme ontkende de zonde. Het zag den mensoh niet, zooals 'hij is en 'gelijk hij 'door de Schrift wordt geteekend. Men rekende niet met hetgeen de Schrift ons openbaart aangaande de volkerensplitsing, noch met de wereldhistorische beteekenis van het Pinksterfeest. Vandaar ai die phantasiën over planmatige wereldproductie, dat oppervlakkige gepraat over de komende eenheid der menschen, buiten den Christus Gods om. De vroegere socialist Koster beeft nog pas in zijn boek Het socialisme in de branding op 'het ongerijmde en phantastische van de socialistische bedenksels de aEindacht gevestigd.

Van God geroepen mede-arbeiders, die de opdracht' niets waard vinden.

Van hervormde zijde zendt men mij een exemplaar van „De Scheveningsche Kerkbode" (28 Juli '35) toe. Het blad staat onder redactie der hervormde predikanten van Scheveningen. Het bevat een artikel (meditatie): „De getrouwe Getuige", geschreven door (Ds) E(venhuis). Tekst is:

Jezus Christus, die de getrouwe Getuige is. Openb. 1 : 5.

367 Blijkbaar is Barth niet zonder „vrucht" (ik noem het: schade) aan den schrijver voorbijgegaan. Men leze maar eens het begin:

De eisch van Christus luidt: gijlieden zult Mijne getuigen zijn. Geen woord van Christus is zoo dikwijls misverstaan als juist dit. Men denkt dan, dat het beteekent, dat wij vele groote woorden voor Christus moeten spreken, of dat wij vele groote daden voor Christus moeten doen. Zoodat als het ware het Ko^ ninkrijk Gods door onze werkzaamheid, zooal niet geheel, dan toch voor een groot deel, op aarde verwerkelijkt wordt. Alsof wij niet reeds meer dan dankbaar zouden moeten zijn, wanneer de doorbraak van het Koninkrijk Gods door ons niet al te zeer in den weg werd gestaan!

En dan is daar Paulus, die zegt: Gods gebouw, Gods akkerwerk zijt gij! En: weest mede mijne navolgers. En, „och, waart gij als ik".

Vervolgens:

Gijlieden zult Mijne getuigen zijn. Men kan deze eisch alleen verstaan tegen den achtergrond van de belijdenis omtrent den Christus zelf: Hij is de getrouwe, tenslotte de eenige Getuige.

Christus de Getuige. Wij moeten dit woord letterlijk nemen. Een getuige is iemand, die voor de rechtbank een verklaring aflegt. Zulk een Getuige is Christus.

Men lette op de verenging van het begrip „getuige". Het „forensische" wordt — mag men Dr Miskotte gelooven — door de dialectische theologie als het ware „op de spits gedreven"; hij vindt dat dan een deugd. Maar het wordt er feitelijk door vernietigd. En intusschen draagt men dit element der rechts- handeling kunstmatig in, zooals hierboven geschiedt: een getuige is hier alleen een getuige voor de rechtbank. Maar Christus bedoelt het veel breeder. Intusschen kan de schrijver nu verder komen waar hij wil:

De mensch daagt in ziJn verblinding God voor zijn rechterstoel. God moet nu maar eens rekenschap afleggen van Zijn daden. Indien Hij er werkelijk is, en indien Hij waarlijk een almachtig en barmhartig God is, dan moet Hij maar eens verklaren, waarom alle dingen zijn, zooals ze zijn. Met goddelijke almacht toegerust zou de mensch het er toch heel wat beter hebben afgebracht. Het is een rechtszaak, die reeds begonnen is in het paradijs. Adam roept God ter verantwoording, wanneer hij zijn: Ik beschuldig, de wereld inslingert. De vrouw, die Gij mij gegeven hebt! D'eze rechtszaak duurt voort tot op den huldigen dag. Als er een God was, dan zou dit of dat mij niet zijn overkomen, dan zou dit of dat wel anders zijn.

In die rechtszaak treedt 'Christus op als Getuige. Tegen alles en allen in verklaart Hij: God heeft alleen gelijk en gij hebt allen ongelijk. God is de Heer, en gij zijt menseben.

Christus heet in onze tekst: de getrouwe Getuige. Getrouw, omdat Zijn getuigenis waarachtig is. Getrouw, omdat het een getuigenis is, door den dood bezegeld.

En nu komt, wat ons het meest verwondert:

En daarom is Christus de eenige Getuige voor Gods zaak op deze wereld. Zelfs al zou der menschen getuigenis verstommen, zelfs al zou de kerk van de aarde verdwijnen, dat zou het getuigenis van Christus niet doen verstommen en het zou God niet verhinderen om te komen, waar Hij komen wil en zal.

Als Christus zelf nu eenmaal verklaard heeft, dat Hij niet zonder ons als Zijn medearbeiders werken wil, waarom fantaseeren wij dan de mogelijkheid van een andere wereld, waarin Christus getuige blijft zonder Zijn mede-arbeiders? Men voelt, dat het begrip: m e d e - arbeider zelf in geding is. Geen wonder ook, bij de dialectische theologie. Tenslotte:

Tegen dezen achtergrond alleen kunnen wij de eisch van Christus versteian: ook gijlieden zult Mijne getuigen ziJn.

D'an weten wij ten eerste hoe onbelangrijk ons getuigenis is. Wy maken daar gewoonlijk te veel ophef van. Wü spreken al te gemakkelijk over: „den bloei van het Godsrijk in het algemeen en van de Nederlansche Hervormde Kerk in het bijzonder!" Het is waarlijk geen kleinigheid! En aan dien bloei van het „Godsrijk in het algemeen" willen wij dan — nog wel volijverig —' medewerken. Onze tekst vernietigt deze hoogmoed in ons. Christus is de getrouwe Getuige, de eenige Getuige.

Maar dan weten we ook ten tweede, waarin ons getuigenis moet bestaan, waar het nu eenmaal gevraagd wordt. Ja, het wordt gevraagd. Waarom? Geen mensch kan het vermoeden. Alleen Christus weet het. Want Hij wil het blijkbaar. Dus zullen wij ons zonder verder redetwisten met Christus aan dien wU onderweriien. Zijn eisch luidt absoluut: Gij zult Mijne getuigen zijn.

Wat wii wel weten is de aard van het getuigenis. Het kan nergens anders in bestaan dan dat ook wij op onze beurt het woord van den getuige afleggen ten overstaan van de rechtbank. Want nog dagelijks oordeelt en veroordeelt de wereld God. En nu roept Christus ons op. Let wel: niemand werpt zichzelf op als getuige. Men wordt daartoe opgeroepen. En zoo worden ook wij opgeroepen om onze verklaring af te leggen. Dat God alleen gelijk heeft, en de wereld alleen ongelijk. Dat God de Heer is, en dat wij menschen zijn. Zoodra wij dat woord hebben gesproken kunnen wij weer terugtreden. God heeft ons niet meer noodig.

Het afleggen van dit getuigenis kan nimmer een geestdriftige arbeid zijn. Zeker, er zijn Christenen, die vol vuur naar voren treden oan te pleiten voor Gods recht en om de wereld te veroordeelen. Alleen, zü vergeten, dat zij, de wereld veroordeelende, ook zichzelf veroordeelen. Tot wien dit recht doordringt, dien vergaat wel de lust om zich kloek op te maken.

Hij zal beter begrijpen, dat de profeet, die tot datzelfde getuigenis geroepen werd, het uitkermde: wee mij, want ik verga, dewijl ik een man van onreine lippen ben.

Desniettemin zal bet getuigenis noodzakelijk zijn. Omdat God het wil hooren. En omdat wiji dan tevens tot onze verbazing zullen bemerken, dat de handhaving van het recht Gods eenerzijds beteekent het oordeel over de wereld en over onszelf. Maar anderzijds tegelijkertijd het heil voor de wereld en het heil voor onszelf. Want het is immers het getuigenis dat op niets en op niemand anders steunt dan op den getrouwen Getuige. Van Wien de tekst verder zegt: Hij heeft ons liefgehad en heeft ons van onze zonden gewassohen in Zijn bloed en 'heeft ons gemaakt tot koningen en priesters Gode en Zijn Vader.

Dan zeggen sommigen nóg, dat het geen zin heeft, te spreken over en tegen de dialectische theologie! Maar zulke redeneeringen nemen alle Christelijke actie weg, en schakelen Nederland gelijk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 augustus 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 augustus 1935

De Reformatie | 8 Pagina's