GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Christelijk.

I.

J Htet woord dat boven deze aanteekeningen staat llaatst ons door beurtelings zich uitzettende en (ikrimpiende beteekenisgrenzen voor eigenaardige loeilijkheden.

Oorspronkelijk en wezenlijk schoon en scherpe mlijnend, „eindeutig", wordt deze benaming een iron van misvatting en verwarring der geesten. )eels door natuurlijke beteekenisontwikkeling, eels door wangebruik en door misleiding.

De grove symptomen liggen voor het grijpen: de Christelijke en maatschappelijke deugden", de ich Christelijk noemende N. S. B; ., de C. D. U., te „Christelijk-pacitistiscbe" strekking van zeker «rucht tooneelstuk, de Kerstmis-profanatie der éér velen. Dan slaat de beteekenis om in haar egendeel. Om met Vinet te spreken: „Ie sub- ^tantif dévore son adjectif'.

In den eigenlijken zin van het woord kan alleen latgene recht doen gelden op dien naam wat gerijpt is aan den wijnstok Christus en dus conform i-s aan Zijn Woord.

Hieraan doet niets af de omstandigheid, dat in it woord twee afleidingen samenvallen, zooals het root Woordenboek der Nederlandsche Taal opnerkt. Op den Christus richt zich ons „algeaeen en ongetwijfeld Christelijk geloof'. Zijn ichaam vormt de „heilige, algemeene, Christelijke ierk". Maar daarnevens spreken wij ook van Christelijk waar de gedachte aan den Christen > verh©erscht, zooals Vondel b.v. nog het adjectief , Cliristensch" kent: een Christelijke vereeniging, > en Christelijke roman. We gaan verder: bet is o.i. mmogelijk en overbodig in alle gevallen uit te aaken waar in eerste instantie aan den hristus, waar aan den Christen is gedacht. Imwrs 's Christens goede werken, vruchten die de i"ank mag torsen maar niet voortbrengt uit zichzelf, al wat den Christen qua talis ei^en is, is Wrk van den Christus zelven: "„Christus leeft in mij". Op dezen onverbrekelijken samenhang (geen identiteit) wijzen we met nadruk, daar alleen bet klaar besef hiervan de devaluatie van dezen kostelijken naam kan stuiten.

Christelijk is, zoo zeiden we, wat conform is aan Christus' Woord. Te spreken van Christelijke (in den zin van: bij Christenen aangetroffen) leugen of Wraakgierigheid is dus een absurditeit of een blasfphemie. Slechts de geest van den anti-Christ kan het ontkennen. Maar even zinloos is het tejewagen vaa Christelijke wetenschap indien men bedoelt < ten wetenschappelijken arbeid van Christenen. We 'hebben hier te letten op wat den Christen gualitat'6 qua eigen is, wijl uit den Christus gevloeid. We komen hierop terug.

I Doch als dit, juist is, kunnen we hier niet blijven staan. Heeft in het Calvinisme het Christendom ^0• zuiverste uitdrukking gevonden, dan is met het Christendom strijdig, dan is on-Christelijk, wat tegen het Calvinisme str^dt; inzooverre het dat doet. In zooverre!

B, eteekent dit ©en faiüzeeuwsch opeischen van bet monopolie der „Christelijkheid" voor „ons. Calvinisten"? (Hoe hoogmoedig klinkt velen deze term needs in de ooren!) Het is er zeer ver vandaan. Hoe scherper eigen positie wordt afgebakend om Christus' wil, hoe dieper het verlangen zal zijn naar echte eenheid met allen die van Christus zijn. Al zal dit verlangen en deze liefde niet haar kracht zoeken in een zoetvoerig, zoetgevooisd eenheidskweelen, dat alle strijdvraag en strijdvoeren mijdt als ware het on-Cbristelijk. Den waarljjk Gereformeerde is het een weelde buiten den kring zijner geestverwanten in engeren zin medeleden van Christus' lichaam te mogen erkennen en lief te hebben. Ook: met hen samen te werken, waar dit maar kan.

Nu hebben we ons in acht te nemen voor deze fout dat we het „Gereformeerde" of „Calvinistische" verwarren zouden met het specifiek Calvinistische. De Apostolische Geloofsbelijdenis is vóórCalvijnsch-Calvinistisch. Niet alleen wat ons onderscheidt van andere Christenen is Gereformeerd in onze belijdenis, maar cvsmeer wat ons met hen vereenigt. Of die anderen dit ook al weigeren te beamen, doet aan deze levensovertuiging geenerlei afbreuk. Zoo kan het ook volkomen zuiver zijn, wanneer een Antirevolutionair blad zich ook als Christelijk aandient. Zoo verscheen destijds een werk over Christendom en Opvoeding, dat, blijkens de inleiding, zeer bepaaldelijk bet Gereformeerde Christendom op het oog had. Een werkje waarin hij „den hoofdinboud van onze Christelijke, Gereformeerde (blijkbaar voor hem synoniemen) geloofsbelijdenis" uiteenzette, noemde Bavinck: 'Handleiding bij bet Onderwijs in den Chrisbelijken Godsdienst. Zeer terecht. Als wij, dit gebruik navolgende, maar de overtuiging handhaven dat in deze en soortgelijke samenvoegingen bet .praedicaat „Christelijk" niet iets vagers, iets minder gedifferentiëerds of strijdvaai-digs beduiden moet dan de woorden „Gereformeerd" en „Calvinistisch". Als maar geen valsche schaamte (hier Cbristusverloochening!) ons tegenover het „cognomen Reformatus" schuw doet staan. Als we maar tegen prostitueering en uitholling van den naam „Christelijk" waken met alle zorg.

Thorbecke wilde met zijn leuze „boven geloofsverdeeldheid" een Christendom laten voortleven, waaruit hij eerst bet hart bad weggesneden. Het zou onjuist zijn het antwoord op zijn vraag „Wat is het Christendom? "!) te zoeken bij de gemeenschappelijke belijdenis van allen die in den Christus zich ver beugen „met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde". Al is het waar dat in die allen het Christendom, ja de Christus zélf, leeft.

Wil men een parallel: het echt nationale is rijker dan wat allen die bun nationaliteit liefhebben gemeen is en hen samenbindt.

In 1891 schreef Kuyper (Calvinisme en Revisie, p. 23): „Lutheriaan of Baptist, Methodist of Griek, aller gebed is goed Calvinistisch". Dit is een stout© uitspraak, die men in het breede verband moet bezien om baar strekking recht te beoordeelen. Nu kan men heel wat afdingen op het stellige van 'deze these, zonder te ontkennen dat hierin zekere waai-beid schuilt. Er is in wijden kring echt Christelijk, dus Calvinistisch, "leven buiten het Calvinistisch domein. Er is veel mogelijkheid tot samenspreken en samenbandelen in waarlijk Christelijken, zin met hen die onze belijdenis en beginselen niet voor hun rekening zouden nemen, op bepaalde gebieden, binnen zekere grenzen, op vast accoord. Kuyper waagde in de Kamer eens de uitspraak: „(ik) zou de formule acoepteeren van een Christendom onder geloofsverdeeldbeid". 2)

Tegen Christus bezondigen zich gelijkelijk zij die Zijn werk in de anderen miskennen en wie Zijn arbeid in het specifieke van bet Calvinisme voorbijzien of onderschatten. Nu dagen de moeUijkheden op! Wie den naam van Christus noemen, zullen zich moeten onderscheiden door een Christelijken levenstoon en wandel. Hunner (moeten) zijn, in beginsel, de Christelijke deugden. Ze geven boeken uit en schrijven in periodieken, ze richten bonden op, vereenigingen, unies, genootschappen. Ze voeren velerlei actie en verrichten ©en zich vfijd vertakkenden arbeid. En dit alles noemen ze Christelijk, wanneer ze daarin zich willen onderscheiden van of stellen tegenover bet ongeloof. Mogen we nu alleen dien naam erkennen, voor zoover in dien arbeid het Calvinistisch merk staat afgedrukt, voor zoover hij strict© sensu Christelijk is? Natuurlijk niet. Al zien we het principieel verschil niet voorbij: ook het Christelijk cachet van veel terecht Calvinistisch beetenden arbeid is niet gaaf en ongeschonden. In zulke gevallen geldt: „A potiori fit denominatio"; naar „de hoofdzaak", naar bet karakteristieke, richt zich de benoeming.

Ziehier een in het taalgebruik gewoon en te aanvaarden verschiinsel. Temand wordt gezegd een gelukkig leven te leiden, wanneer het geluk in zijn leven naar onze meening voldoende overwicht heeft; als het levensgebeel een gelukkigen indruk maakt. Het spreken van een edel karakter impliceert geenszins de ontstentenis van eiken onedelen trek. Zei de dan Christus niet: „Eén is goed? " Zeker, met een zeer bepaalde bedoeling. Doch van Barnabas zegt de Schrift: „hij was een goed man" (Hand. 11:24). God ijkt, om onzer gebrekkigheid wil, -deze wijze van spreken. En daarom aarzelen we geen oogenbUk den Christelijken wandel te prijzen van wie in het groote geheel huns levens leesbare brieven zijn van Christus.

Doch hiermede is een mogelijkheid tot ernstig misverstand gegeven. Als n.l. bet betrekkelijke van deze beteekenis aan de aandacht ontsnapt. Als voor integraal Christelijk wordt geaccepteerd wat bet in hoofdlijnen is. Wiaarom dan ook voor ieder geval nadere preciseering en onderscheiding geboden is, voorzoover we geroepen worden tot het vormen van een oordeel. De God des Verbonds is niet tevreden met een Christelijke kern, maar vordert volstrekte gehoorzaamheid aan Christus' Woord. Aldus gebruikt en gewaardeerd, is de term volkomen aanvaardbaar.

Dit sluit dus in dat we de zich Christelijk noemende stroomingen, bladen, kunstwerken, en wat dies meer zij, beproeven of ze uit God zijn, met name of Cbristus' Etuis en Woord er heerscht. Soms zal dit evident het geval zijn. Zooals aan den anderen kant 'Satans dienaren zich maar al te gaarne hullen in bet stralend kleed van Cbristus' naam. Dan is bet tegendeel evident. IZoo b.v. de boven vermelde „Christelijke deugden" of de „Christelijkheid" van Communisme en Fascisme en wat daarvan meer of minder verdimd aftreksel is. Hier en ginds bggen de moeilijkheden der naamgeving niet in de eerste plaats. Veeleer op het breede terrein daartusschen. En nu zouden we wel een criterium wülen hebben, dat ons met feillooze zekerheid de grens wees tusschen wat nog juist len wat niet meer Christelijk mag beeten. Zulk öen criterium is er niet Tusschen de uiterste posities van rechts en links, die we zooeven noemden, zijn de gradaüën en overgangen vele. Hier past zoo scherp mogelijke onderscheiding tusschen wat in een concrete zaak of richting naar Christus' wetten luistert en wat die schendt. Dan voegt voorzichtig© reserve in bet aanvaarden en overnemen van een woord dat immers onderwerping aan den Christus inhoudt.

De naam Christen wordt in den zeer ruimen zin

wel gegeven ter onderscheiding van Heiden, Mohammedaan en Jood. Op zichzelf ligt daarin iets dat den Heiland verheerlijkt, Wiens majestueuze invloed buiten den lu-ing Zijner belijders wordt erkend. Als slechts de zin van het woord in dit verband wordt doorzien. Het adjectief volgt en overspant al wijder kring: de Christelijke volkeren van Europa! Hel behoeft niet als een bespotting te klinken, mits men zich den zin van het woord realiseert. Kuyper onderscheidt in De Gemeene Gratie (II 668 vlg.) tweeërlei gebruik van ons woord en mei-kt op: „(Ge kunt^ het zoo uitdrukken, dat ge sprekende van een Christelijken staat, van een Christelijke maatschappij, van Christelijke beschaving enz., uitsluitend bet oog hebt op de Gemeene Gratie, gelijk die bezwangerd is door het Evangelie; en dat in het andere geval, als ge gewaagt van Christelijke school. Christelijke pers, Christehjke zangers en van zooveel nieer, ge doelt op de Particuliere genade, gelijk die zich de dingen van het gewone leven tot instrument kiest".

Doch daaruit volgt tevens hoe nutteloos in vele gevallen het is te strijden over toekenning van dit praedicaat zonder nadere verklaring en preciseering. Groen van Prinsterer hechtte sterk aan de betiteling van Nederland als een Christelijke natie. En we verstaan het. Doch Minister Van Reenen vond: ja en neen. Hij beaamde het ten aanzien van den zin, de geschiedenis en hel zielental der natie, maar ontkende het even stellig in staatsrechtelijk opzidit. 3)

Naar onze meening had Van Reenen ongelijk in zijn beroep op hel staatsrecht, waar de natie in het geding was. Later zal Kuyper in Ons Program aan dat Cliristelijk karakter der natie met kracht en Idem vasthouden en over den Staat handelen onder het motto: „geen état athée", wat wel iets anders is dan „een Christelijke staat". Gelijk hij in 1917 constateert dat „onze Staat eeniglijk nog in de Zon- en vierdagen zijn Christelijk karakter doet uitkomen." *) Toch hoort men wel eens dat alle rechtsche partijen het Christelijk karakter van den Nederlandschen staat „belijden". Voor we dit toegeven zal hel noodig zijn om duidelijk aan te geven wat men daaronder eigenlijk verstaat. Misschien blijkt dan de inhoud van het begrip ., , Christelijk" derwijs te slinken dat het geen scheidingslijn helpt trekken tusschen rechtsch en hnksch.

Op spaarzaam gebruik en zoo scherp mogelijke begripsbepaling komt 't steeds weer aan, opdal een gestolen naam niet de oogen voor gevaren sluiten doe noch misleide als ladingdiekkende vlag.

Zoo is er niets tegen de verbinding „Christelijke kunst" en „Christelijke litteratuur" in toepassing op Maria-verlieerlijkende, beeidendienstplegendie plastiek, resp. op geschriften van Patres, welke van Heidensch-wijsgeerigen zum-deesem zijn doortrokken. Mits men zich de waarde van het woord bewust bhjft en in de zaken het on-Christelijke onderkent. Veel meer gevaar voor misverstaan en onjuiste waardeering bergt diezelfde samenkoppeling „Christelijke litteratuur" in zich, waar ze wordt toegepast op hedendaagsche litteraire productie. Daarover, en over Christelijk onderwijs, willen we nog een korte beschouwing laten volgen.


1) Zie Diepenhorst, Onze Strijd in de Staten-Generaal, I, 260.

2) Parlementaire Redevoeringen, II, 77.

3) Diepenhorst, a.w. 191. 4) Starrenflonkering, 123.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 januari 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 januari 1936

De Reformatie | 8 Pagina's