GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

28 minuten leestijd Arcering uitzetten

In memoriam Prof. Dr T. Hoekstra.

De rouvi' komt wéér over Kampen; Prof. Hoekstra is heengegaan. Met het sterven van zijn schoonvader, Prof. Lindeboom, is de reeks van sterfgevallen in den Kamper kring begonnen; daarna ging Prof. Dr H. Bouwman heen; thans ook de hoogleeraar Hoekstra. Het is een smartelijke weg geweest, die hem tot dat mysterieuze punt op de rechte lijn van de „orde des heils", dat „sterven" heet, heeft moeten leiden. En de bijkomende „omstandigheden", d.w.z. de naastbijliggende punten en vlakken op dien rechten genadeweg van God, zijn voor zijn vleesch en bloed, en voor dat van Mevrouw Hoekstra—Lindeboom, wel uiterst bezwarend geweest. Maar God geeft geen rekenschap van Zijn daden. O neen; waarom zou Hij dat ook? Hij hééft het bij voorbaat al gedaan, in Zijn beloften, in de vaste toezeggingen van Zijn verbond; Hem nu nög eens rekenschap afvragen, dat ware wel zeer ongeloovig, en hoogmoedig. Aan de rekenschap, die Hij van Zijn daden bij vóór-baat gegeven heeft, hebben wij genoeg.

En indien het waar is — en het i s waar! — dat de „hoorende" en de „leerende" kerk dezelfde zijn, en dat evenzoo de „strijdende" en de „triumfeerende" dezelfde zijn, dat deze termen dus alle de ééne, ongedeelde kerk benoemen, dan heeft de Heere God, naar wij gelooven, aan de reeks van triumfeerende worstelingen van dit Zijn kind nu dezer dagen een nieuwe toegevoegd. Zeer chronisch, en zeer acuut. Een slepend lijden; en tóen dat „punt des tijds", dat sterven heet, en waarvan ons niets is aangezegd, schoon er genoeg óver geopenbaard is. Genoeg, om ook daarin dankbaar te zijn, en den Onzienlijke te zien.

Voor de kerken, die Prof. Hoekstra, eerst als predikant in actieven dienst (ook in Den Bosch, waar Helenius de Cocli en Lindeboom gewerkt hebben), en later als hoogleeraar, heeft mogen dienen, stelt dit sterven toch min of meer een mijlpaal. De hoogleeraar Hoekstra toch heeft in Kampen een nieuw geluid gebracht, dat tot vóór hem, althans wat de hem toebetrouwde (de z.g. „ambtelijke") vakken betreft, nieuw was. Was vóór hem — tenzij ik al te karig ben geïnformeerd — het onderwijs in de „ambtelijke vakken" steeds het min of meer traditioneele paadje langs geloopen, wat de aandachtssfeer en de reeks der te behandelen themata betreft — Hoekstra heeft blijkbaar zich aanstonds tot taak gesteld, zijn onderwijs te verbinden met de psychologie, en de gegevens dier nieuwere psychologie te verwerken, of althans In rekening te brengen, in zijn onderwijs. In Heidelberg was hij Windelbands leerling geweest; zijn dissertatie had een immanente critiek op Kants Religionsphilosophie willen leveren. Losse bijdragen , i over filosofisch-psychologische kwesties hadden 3 vóór zijn benoeming de aandacht van het gerefomieetii, volk gevraagd voor kwesties, die, tot op dien tijd tj, althans niet binnen de belangstellings-sfeer van j, publieke tribune van „Wat zegt de Schrift" geblefe waren te liggen. Zijn benoeming te Kampen bood htm nu de gelegenheid, in die lijn door te werken; immjn behalve de zending, waren hem toebetrouwd de liioj, ^ fie (met logica, psychologie e.d.) en de ambtelijke vak. ken. Dat hij een poging wagen zou, deze laatste m de psychologie in verband te zetten, was reeds in 2| inaugureele oratie doorzichtig. Het is later ook eens don hemzelf zoo uitgedrukt.

Op dit punt nu wordt duidelijk, waarom we zooevdl van een m ij 1 p a a 1 spraken. Prof. Hoekstra heeft poging (tot verbandlegging tusschen ambtelijke valihj en psychologie) gewaagd, en heeft daarin inderdaaj baanbrekend werk verricht. Bij zijn heengaan is duidelijker dan ooit, dat met name op dit gebied — der psychologie — de meeningen verder uiteengedreven zijn dan in jaren het geval geweest is. En dit, niet alleen wat betreft de eigenlijke vakwetenschappelijke resu|. taten, die op dit terrein zich trachten vast te laten leggen, doch ook voor wat de wetenschappelijke vóóronderstellingen der psychologie, haar eerste gronj. vragen, haar plaats in het geheel der wetenschappeui haar contact met en haar beteekenis voor de gereformeerde belijdenis en de theologie aangaat. Wie Hoekstra zal hebben op te volgen, zal een uiterst moeilijk werk hebben te aanvaarden. Temeer, omdat de ambtelijli vakken met heel veel meer dan met de psychologie k verband te zetten zullen zijn; b.v. met de ambtsgedachti de openbaringsgeschiedenis, het openbaringsbegi'ip zei Dat Hoekstra het werk moeilijk gemaakt heeft, is zijn groote verdienste geweest. Het !il van de ontwikkeling onzer gereformeerde wetenschap, en van het al of niet intreden onzer voorloopig noj ontbrekende hoognoodige samen-werking, juist in diepste belijdenis vragen, afhangen, inhoeverre wat Hoekstra gewild heeft, verder kan worden gebouwd door anderen. Komt het op dit gebied tot vruchtbare samenwerking niet, en wordt juist op dit terreii niet de tijd uitgewoekerd ten bate van principiêele fundeering, in nauwe samenwerking met in den wortel gelijkgezinden, met uitsluiting van in de wortelvraga andersdenkenden, dan zal een opvolger van Prof. Hoekstra het zwaarder móeten hebben, dan de heengegane hoogleeraar het zal hebben gehad.

Inmiddels heeft Prof. Hoekstra reeds zeer veel mogen doen, waaraan onze kerken voor lange jaren iets hebben kunnen. Hier denk ik met name aan zijn „Gereformeerde Homiletiek". Hoe herinneren wij, studenten van vroeger (ondergeteekende heeft nog gedurende een hall jaar de colleges mogen volgen) ons zijn colleges in de homiletiek, de predikkunde. Die colleges waren helder, gelijk alles, wat Hoekstra gaf. Wat mij in dezen, óók in zijn ons nagelaten standaardwerk van daareven, wel het meest heeft geboeid, en ook altijd geholpen, dal waren zijn opmerkingen over thema en verdeeling. Er zijn er, die deze homiletische regelen met een glimlach van de hand plegen te doen; de glimlach maakt een enkelen keer den indruk, niet geheel souverein te zijn. Maar naar mijn stellige meening schaadt elke prediker zichzelf, en zijn preeken, en dus de gemeente, als hij deze homiletische eischen inzake thema en verdeeling in den wind slaat, of ze hoogstens als hulpmiddelen voor wie de kunst nog veroveren moet, kan waardeeren. De preektechniek, gelijk Hoeksti-a ze gaf, doet den tekst in alle deelen recht, voorkomt motto-prediking — dat schandelijke bederf - dwingt tot het laten spreken van den tekst, niet vaii den dominee, verhindert de in den grond oneerbiedige en ongereformeerde kapstokexperimenten, waarbij de dominee iets opmerkt „naar aanleiding" van een ol ander bijbelwoord („aanleidingen" kan hij natuurlijk ook uit den Koran halen), of ook eigen gedachten laat aanleunen tegen een tekst, die gekozen is, om die te voren als preekstof vastgestelde „gedachten" toch maar kwijt te kunnen in een uur, waarin men een tekst pleegt te nemen als „kapstok". Wie zijn leven lang zich aan Hoekstra's regelen met ernst bindt, wordt in zijn preeken beheerscht, en rijk. Vergis ik mij niet, dan lig' juist op dit gebied de speciale waarde van Hoekstra's Homiletiek.

Voor de gerefoi-meerde kerken heeft de heengegane hoogleeraar veel gedaan. Warm was zijn liefde voor zijn werk, en voor de kerken, die hem ertoe geroepen hadden. Die liefde vond het een weelde, te mogen arbeiden; onder meer voor de uitgave van de nieuwe liturgische formulieren, en de „Eenige Gezangen". Nog hoor ik hem spreken over de moeiten, die hij had M de correctie van de drukproeven: de kwestie van * uniformiteit der spelling en der taal. Mevrouw Hoeksti'O heeft bij deze correctie trouw geholpen. Weinigen zulle» trouwens in het algemeen beseffen, wat ook zij beteekena heeft voor het leven der kerken, die Prof. Hoekstra heeft mogen dienen; hoe zij hem gesterkt heeft in verdrietelijkheden, die aan alle leidende functies m kerk en koninkrijk Gods, die met name ook aan het hoogleeraarschap te Kampen in de situaties van de laatste decenniën verbonden zijn, en die men dragen nioet terwille van de eenheid van Gods werk in deze lande»- Over Hoekstra als preeker behoef ik niet te spreken, hij heeft de kerken trouw in dit werk gediend. Ik ''^ hem hooren zeggen — ach, hoe lang is dat al weer g leden — dat zijn eerste preek na herstelling uit ziek zou zijn over den tekst uit Psalm 116: want Hij neig Zijn oor tot mij; daarom zal ik Hem in mijn dag aanroepen. Die preek is niet gekomen, want de krachte zijn niet weergekeerd. Maar men proeft in het verla^

oen naar een preek over dien tekst den emotioneelen Hoekstra zelf. En deze emotioneele mensch heeft op onze preekstoelen gestaan, beheerscht door zijn eigen homiletische schema's. Hoe hebben de kerken hem in deze spanning liefgehad!

En nu — we herinneren ons, dat hij eens een cursus gesloten heeft met een toespraak over het woord uit den Prediker: het einde is beter dan het begin. En dat zeggen we óók nü. We zijn niet achteruittregaan vandaag; we kwamen vooruit. De dagen van God zijn altijd beter, in alles, dan hun voorgangers. Er heeft er één vandaag acuut getriumfeerd; en dat [was in de groote gemeente Tjeerd Hoekstra. I En wij doen het met hem. Er is een diepe neerwaart- Ische beweging geweest in zijn leven van de laatste en; er bleef heel weinig over van dit „vleesch" en I dit „bloed". Toen lichtte God zichzelf, aan ons voorbij- I gaande, bij. Opdat de roem zou zijn voor Hem, en voor jniemand anders. „Het einde is beter dan het (begin": de zaak Gods staat er vandaag beter voor, [dan toen ik Hoekstra hoorde spreken bij gelegenheid I van zijn inaugureele oratie over James, en over Star- I buck, en dergelijken. God is vooruitgegaan, en Christus I heeft weer vijf en vijftig jaren haastig door- en verder I gewerkt, sedert den dag, dat op Urk Tjeerd Hoekstra [ werd geboren. Url: . verdwijnt straks, en het graf van Hoekstra zinkt spoedig weer in (Gezelle). Maar Jezus Christus blijft gisteren en heden en tot in der eeuwig- I heid dezelfde. En Hij regeert, ook over de gereformeerde I kerken en over haar synode, aan welke • Hoekstra — I naar hij me vertelde — nog dit en dat had willen zeggen. Wij gelooven, dat Hij er is, en daarom gelooven OTJ de gemeenschap der heiligen, wij gelooven ook haa I kerkhoftriumfen.

„Koet dat nu zóó? ” (III.)

K. S.

. We zouden dus thans terugzien op wat zich heeft afgespeeld in en om de critiek, óók door ons blad, of alleen door ons blad, uitgebracht op enkele publieke handelingen van aan de V.U. verbonden personen of groepen van personen.

De punten-in-geding zijn overbekend. Er was — en ons blad stond in déze kwesties slechts in de rij met andere „protestanten" — er was ingrijpend meeningsverschil inzake den Calvinistenbond, den wèrkelijken; het Calvinistencongres (het werkelijke), en de Calvijn- I herdenking te Parijs; deze laatste dan als totaalacte genomen. Dit laatste merk ik even op, omdat i één van de misverstanden, waarmee de volksopinie op I doolpaden geleid is, hierin ligt, dat gezegd (en na nadere verklaring niet teruggenomen doch „blauw-blauw ge- I laten") is: „De Reformatie" heeft er bezwaar tegen, dat niet-gereformeerden aan nederlandsche gereformeerden een doctoraat uitreiken. Hoewel dit misverstand slechts I kon blijven voortbestaan tegen mijn duidelijke woorden en nadere verklaring in, bleef het hardnekkig. Laat daarom thans nèg eens gezegd worden, dat naar de meening van onze redactie ook mohammedanen met goed functioneerende en derhalve ook goed gebruikte hersenen kunnen constateeren, dat in Nederland Calvijn nog steeds zijn getrouwste — zijn opvattingen het naast staande — discipelen heeft. Willen die mohammedanen dat constateeren op de in academische kringen gebruikelijke wijze, dan kunnen alle christenen en mohammedanen en anderen zich verblijden over het feit, dat terecht een feit geconstateerd is. Wie zou zich niet verheugen, als iemand naar waarheid constateert, dat het regent b.v.? Neen, dat was de kwestie niet Zij was deze, dat — ik blijf nog even in het misschien verduidelijkende beeld — weliswaar die mohammedanen hunnerzijds zelf moeten weten, of zij als kenners der historie willen verklaren, dat b.v. ik in cle lijn van Calvijn loop, maar dat ik van mijn kant toch niet zal verklaren, dat zij nu óók in het voetspoor van Calvijn gaan. Wil een „Boeddhist" — al heb ik dien nog nooit in mijn leven mogen ontmoeten...^— ver- Waren, dat ik calvinist ben, hij ga zijn g^ngfik ben daarin object. Maar ik ga niet met hem' mee, als hij zijn leer en de mijne met gelijk recht van spreken wil laten samenstemmen in een herdenking, hetzij van Calvijn, hetzij b.v. van den boeddhistjschen patriarch Rjókwai von Tósan, een herdenking, waarbij we dan beide op voet van gelijkheid subject, d.w. hier zeggen: handelende persoon zijn. Ik ga dat niet doen, omdat mijn taak als docent, en als publicist, en als evangelist (ook in de wetenschap evangeliseert men) en als gelovige dat verbiedt. Ik mag n.l. geen verkeerde titels vergeven. Namen zijn van sociale beteelienis; ook de naam calvinist. Als ik iemand in Calvijns voetspoor loopende noem, en het is niet waar, dan schaad ik de wetenschap, en dat is erg. - Maar ik geef tevens verkeerde leiding aan het breede, vaak door niet-wetenschappelijke bestuurderen in een bepaalde richting gestuurde leven, waarin ik opgenomen ben. En dat is -^rger. Men denke maar eens b.v. aan den f unesten invloed, die over heel de linie van lager tot hooger onderwijs ervan uitgaat, als uit den kring van het nooger onderwijs de allernoodzakelijkste onderscheidingen, b.v. inzake Barth, worden verdoezeld in een publieke acte. En op dit laatste belang — daarop aleen _ - ^^^^ j)g Reformatie" inzake die historie van •^arijs. Dat was natuurlijk ook de kwestie inzake con- Sres en bond. Elke andere voorstelling-van-zaken zou, ware ze bewust-vertroebelend, kwaadaardig zijn.

^aast deze en dergelijke kwesties kwam dan voorts ^°g een enkele incidenteele aanwijzing van „ongeluk- ^)i I hegaan op het breede, maar daarom nog niet be- ^ Bende pad der wetenschappelijke samenwerking •««t andersdenkenden.

^ ^6g: „ongelukken"; niet „ongelukjes". Een „ongelukje" kan ieder hebben; hetwém^ëTzëë^ncnnstelijk, dat dan wellustig in de krant uit te meten. Maar „ongelukken", die gevolg zijn van het op den weg ingevoerde verkeers-systeem, ja, dié zet men, geloof ik, sedert overoude tijden in de krant. Als ik me niet vergis, geven de paedagogen zelfs tegenwoordig de jeugd daarin les; opdat zij leere inzien, dat de tot haar waarschuwing haar gegeven voorbeelden van „ongelukken", welke gevoTg zijn van verkeersfouten en van verkeerde verkeersregelen of - gewoonten of - slordigheden, door den leeraar niet worden opgediend bij wijze van chronique scandaleuse.

En misschien — volledigheidshalve noem ik ook dat puntje nog even — dacht een enkele óók nog aan het feit, dat ik, niet in semi-publieke college-uitlatingen, doch in vol-publieke artikelen. Prof. Dr V. Hepp antwoord gegeven heb op diens bl ij kens eigen duidelijke woorden ook tot mij gekeerden aanval inzake de pluriformiteit der kerk.

* Nu is er voor mijn besef haast geen duidelijker symptoom aanwijsbaar van de onzekerheid en onvastheid van ons al meer leidinglooze leven van den laatsten tijd, dan de poging, om van deze dingen met één slag af te komen. Een poging-, die op drieërlei - wijze ondernomen wordt: a. men suggereert, dat het een kwestie van kleinigheden is; b. men suggereert, dat wat in discussie kwam, slechts een incident is, of een incidentenreeks, die dan ook wel gevoegelijk verder kan blijven rusten, en den doofpot, of een intieme conferentiesfeer ingedragen worden kan, om dan verder daarin te blijven; c.) men suggereert, dat het r een kwestie Kampen-Amsterdam is.

Het woord „suggereeren" worde hier niet in ongunstigen zin verstaan, als involveerde het een verwijt van booze bedoeling: men kan immers ook zichzelf iets suggereeren; en dus volkomen te goeder trouw zijn. Bovendien worde het niet als naar één bepaald persoon of blad wijzende opgevat; want ik zie het achter Ds Sikkel aankomende persdebat in zijn algemeenheid, zie dus ook de uitgebrachte bezwaren in verband met de „sfeer", de „stemming", die — bedoeld of onbedoeld — geschapen en nog steeds onderhouden wordt. En met dat alles voor oogen, wil ik op elk van deze drie punten even nader ingaan.

a. Wat het eerste punt betreft: „kleinigheden" zijn het natuurlijk niet, waarover de meeningen uiteengaan. In den grond der zaak is er in onze kerken den laatsten tijd strijd over een werkmethode. Over de methode van naar buiten treden met de waarheid Gods. Het vraagstuk van „kerk en wereld" zie ik wel iets breeder, wat den omvang betreft, dan als een kwestie van een evangelisatietoespraak, een preek, een feerstboodscbap, een week der gebeden. Ik zie het onder meer óók als een vraagstuk van wetenschappelijke beginselbeploiting, en nomenclatuur.

Er zijn er — in de laatste weken verschenen er op dit punt in een bepaald blad nog artikelen over deze zaak — er zijn er, die met hart en ziel de stelling verdedigen, dat de kerk zich niet opsluiten moet. Sluit ze zich op, dan verliest de kerk de waarheid (ik zeg van mijn kant iets anders: niet, dat ze dan de waarheid „verliest", maar dat ze de gehoorzaamheid verlaat en zelf niet uit de waarheid op dit punt leeft; maar de waarheid zelf „verliest" ze niet, evenmin als de nimmer evangeliseerende Satan haar „verliest" of zelfs maar uit het oog verliest).

Derhalve: zoo betoogt men: sluit u niet op. Er komen dan verder artikelen óver en tégen de opgeslotenheid. Er komen artikelen — tot twee maal uit dezelfde pen — die betoogen, dat beginselvastheid en koppigheid op elkaar veel kunnen lijken. En deze circuleeren juist in diezelfde organen, die de polemiek willen staken. Het kan toeval zijn, maar ook iets anders. Kortom: men betoogt, dat de opgeslotenheid een gevaar is, een farizeïstische houding in de hand werkt, en wat dies meer zij.

En ik ben het er — afgedacht van enkele misverstanden bij sommige doorgevers van dergelijke artikelen — volmaakt mee eens (behoudens dan de gegeven restrictie).

Maar ik zie — ik spreek weer globaal — tegelijkertijd een tragisch zichzelf-onder-den-voet-loopen hier op­

treden. Want wie is er nu eigenlijk vóór de opgeslotenheid? Ili ken er geen één. Zoo men hem weet, men wijze hem

aan, en spreke ronduit met en over hem. Maar ik zeg: juist omdat God ons de opgeslotenheid verboden heeft, moeten wij spreken voor de tribune, moeten wij getuigenis geven naar alle kanten, en dit als groep. Maar dan hebben wij getuigenis te geven aan de waarheid. Wie dus — indien mijn taxatie van bijvoorbeeld het barthianisme juist is — met mij inziet, dat dit het einde beteekent van het Calvinisme, die moet zich niet opsluiten met déze waarheid, doch ze uitdragen. Uitdragen naar de andersdenkenden in het binnenland. Uitdragen naar de andersdenkenden in het buitenland. Kan hij ze bereiken, hij danke God voor de evangelisatie-kansen, die hij heeft, en brenge het evangelie aan de anderen. Het evangelie ook in zijn wetenscliappelijlie formule, zijn wetenschappelijlce afgrenzing van waarheid en leugen,

van bouw en braak, van ja en neen. Heb ik dus gelijk in mijn critiek op het barthianisme (zie ik daarin mis, dan vervalt mijn heele betoog), dan

(Zie vervolg pag. 132.)

— men mag roemende onwijs worden — dan heeft „Be Reformatie" geëvangeliseerd door aan ieder, die het blad lezen wil, te zeggen: Gods waarheid lijdt schade, wordt verloochend, in Barths theologie, ca. En dan hebben in enkele bepaalde gevallen naar de open ruimte buiten de „opgeslotenheid" van congreszalen e.d. niét geëvangeliseerd — al bedoelden zij het minstens even hartelijk als ik — zij, die voor binnen- en buitenland hebben gezegd (in de methode en de onderstellingen van b.v. den calvinistenbond en het congres), dat men ook het barthianisme rekenen kon tot de gereformeerde richtingen-in-wij deren-zin. Heb ik in mijn critiek op Barth gelijk, dan is de N.C.S.V, (Ned. Chr. Studenten-Vereeniging) geen evangeliseerende vereeniging, maar een het evangelie verhinderende organisatie. En dan is het wel zeer tragisch, dat juist zij, die min of meer het bekende synodebesluit tégen de N.C.S.V. saboteeren, althans over het hoofd zien, of laten zien, roepen: „weg met de opgeslotenheid; de kerk, het rijk Gods, het leger des heils moet naar buiten". Accoord, accoord; maar wees dan eerst een leger des ook wetenschappelijken héils. Praat met iedereen, dien God u geeft te ontmoeten, praat geduldig, indringend, maar spreek in elk geval het evangelie. De waarheid.

Dit alles is al tientallen malen gezegd in ons blad. Denkt men nu heusch, dat men de kern van ons volk grijpen zal, door te zeggen: het jaar 1935 eindigt met geharrewar over kleinigheden?

Is het een „kleinigheid", als wij wel de opgeslotenheid van onze PERSONEN opheffen, maar de opgeslotenheid van het EVANGELIE (in zijn zooeven aangegeven broeden inhoud en met zijn aangrijpen van óók wetenschappelijke en journalistieke verkondigingsmogelijkheden) pas recht laten beginnen gedurende heel de periode van ons confereeren met anderen onder valsche, d.w.z. onjuiste, nomenclatuur en gedurende heel den tijd, waarin zoo iets doorwerkt onder het volk? Is het vechten over „pietlüttigheden", als de één zegt: de stem van Gods vogelen moet niet verklinken in de opgeslotenheid van onze binnenkamer, breng daarom alle eigenaars van vogels bij elkaar in het bosch!, — en als de ander antwoordt: een conferentie van vogelbezitters brengt het lied der vogelen niet in de open ruimte, indien de confereerende eigenaars der diertjes zóó samenkomen, dat juist het lied der vogels niet meer kan verstaan worden, omdat het gekras van de raven bij voorbaat is aangediend als nachtegalenconcert in wijderen zin, en omdat van deze vooropgestelde meening den ganschen volke binnen en buiten het woud is kond

gedaan bij voorbaat? Is het een „kleinigheid", als het roepen tegen de opgeslotenheid practisch ook hen, die nog nooit den nachtegaal hoorden zingen, straks weer naar huis laat gaan met de gedachte, dat het gekras van hun raven van bevoegde zijde als nachtegalenzang is aangediend? Is het een kleinigheid, als juist zij, die aangesteld zijn tot het maken èn verkondigen van réchte onderscheidingen, in het openbaar juist op dit punt voor een deel hun doel voorbijschieten, en zulks na jarenlange discussie over de te volgen methode van (wetenschappelijke en dus in het vergeven van praedicaten duidelijkprofeteerende) evangelisatie?

„Gij kent" — aldus Dr A. Kuyper, Calvinisme, Kampen, 182'— „gij kent de Aeolusharp, die men in het vensterkozijn legt, opdat de wind er zijn hemelsche accoorden op spele. Zoolang nu de wind uitblijft, geeft ook die harp geen toon"...

Van Aeolusharpen heb ik geen verstand; en wat ik er nog van begrijp, leert mij, dat men ook met deze beeldspraak zeer voorzichtig moet zijn. Maar in elk geval zegt ze mij dit, dat op de harp met haar vele snaren de wind spelen moet; en die wind (van den Geest — zoo vervolgt begrijpelijkerwijze Kuypers beeldspraak) is mij slechts constateerbaar, als ik ergens het Woord hoor spreken. Hen, die over dat Woord, en zijn ken-, en verstaan-, en constateerbaarheid fundamenteel anders denken, dan wij het doen, kunnen vraj niet om beurten als goede mede-harpsnaren, noch als gedrevenen van den éénen Geesteswind aandienen. Noch in hun, noch in des volks tegenwoordigheid.

Om beuzelingen gaat het dus niet. Ware het zóó, waarom dan niet — toen de heele gereformeerde pers in den aanvang tegen den wérkelijken Calvinistenbond opponeerde — aan dat volk tegemoet gekomen? Men kon het doen, vooral toen later formeel congres en bond gescheiden werden. Maar juist toen, toen men zonder eenig verwijt van „geweken te zijn" (geen schande overigens) voor den drang der gereformeerde pers, te moeten beloopen, het roer had kunnen omwerpen, heeft men de fouten van het begin tienmaal erger, en tienmaal noodlottiger gemaakt. Tienmaal erger: de barthianen geïnviteerd... op dien grondslag (!) Tienmaal noodlottiger: want wat eerst nog maar op papier stond, werd nu een spel van grimmigen ernst op de planken, en voor het front der toeziende massa.

Kleinigheden? Ja, als men de titulatuur, die onze officiëele leiders aan anderen geven, van geen beteekenis acht, of... als men meent, dat men deze in de „opgeslotenheid" kon houden, die men overigens juist (terecht) niet wil.

Doch waar in den grond der zaak de strijd loopt over de methode van verbreiding van de waarheid van God, daar kan die worsteling geen zaak-van-beuzelingen zijn.

Want tot den INHOUD van het evangelie behoort ook de aanvrijzing van de METHODE zijner bekendmaking. Over de punten b. en c. spreek ik nader.

K. S.

Rectificatie. Verleden week sloop een zëtïömjë in. Er stond: bl. 123, kolom 1, regel 22 v. b.: „de waarheid, mits puntig uiteengereten, verdedigd". In plaats van de r leze men in het gespatiëerde woord een z; van het ééne woord make men er twee; dan krijgt men: „de waarheid, mits puntig uiteengezet

e n verdedigd".

K. S.

Over „de Algemeene Genade”.

(Antwoord aan Dr O. Nooi-dmans.)

I.

Wanneer ik thans mij er toe zet, de door Dr O. Noordmans, Ned. Herv. predikant te Laren (G.), in „De Reformatie" geschreven artikelen te beantwoorden, begin ik met een woord van dank aan Dr Noordmans voor het aanvaarden van mijn tot hem gerichte uitnoodiging tot het schrijven ervan. Een „gesprek" als waartoe ik Dr Noordmans met zoo — voor wat de duidelijkheid betreft — verblijdend resultaat mocht inviteeren, moet onder christenen — juist bij ingrijpend meeningsverschil — mogelijk zijn. Dat ergens de wegen uiteengaan mag nimmer reden zijn, om juist dat geografischbelangrijke plekje grond, waar elke weg zich van den anderen begint af te scheiden, in den nevel te laten. De plaatsen, waar de waterscheidingen beginnen, zijn van elk continent de belangrijkste; een geograaf, die juist déze plaatsen aan het onderzoek zou willen onttrekken, zou het voornaamste van zijn werk voorbijgaan.

Dat het hier bedoelde onderzoek zich heeft bezige te houden, inzake wat historisch geworden is, geeft ieder toe. Maar als het gaat over het heden, over de nog levenden, de in den maalstroom nog opgenomenen, dan geven we, ook op theologisch en kerkhistorisch gebied, er de voorkeur aan, de plaatsen, waar de wegen, de waterscheidingen uiteengaan, aan het onderzoek van zichzelf of anderen te onttrekken. Voor wie leeft uit antwoord 2 van Zondag 12 beteekent dit evenwel, dat zij ten aanzien van deze bepaalde ambtelijke opdracht van God-in-Christus wanhopen, zelfs aan de mogelijkheid van het beginnen aan het werk dezer gehoorzaamheid, ö f aan de uitkeering van het loon, dat de genade ook voor dézen moeizamen arbeid aan de arbeiders zelf, en niet maar aan hun epigonen, toegezegd heeft. Maar die wanhoop ware ongeloof.

Om nog even in de beeldspraak te blijven: het zal bij alle onderzoek van het plekje, waar de wegen scheiden, onvermijdelijk zijn, scherp te spreken. Scherp — dat wil zeggen: duidelijk en concreet. Ik wist, toen ik Dr Noordmans uitnoodigde, dat er zulke „scherpe" woorden zouden vallen; „ontheiliging der Schrift" was dan ook Dr Noordmans' laatste woord. Juist daarin is althans op één punt de mogelijkheid van een beteekenende discussie geschapen; ik mijnerzijds zal ook het „scherpe" woord moeten bezigen. Ik herhaal hier, in precies denzelfden zin, als waarin ik het eens in een andere discussie gezegd heb: al hebben Dr Noordmans en ik elkaar nooit ontmoet, „\vij kennen elkaar". Dr Noordmans heeft gelijk als hij rondweg spreekt van „ontheiliging der Schrift", nu hij eenmaal zoo meent te z i e n. Is zijn opvatting inzake feit, wijze en (mogelijken) „inhoud" der openbaring juist, dan is d i t zijn vonnis nog... zachtmoedig. Is daarentegen de mijne goed, d a n zal mijn conclusie ten aanzien van Dr Noordmans' „theologie" moeten zijn: ongehoorzaamheid aan de Schrift, en daardoor fundamenteel© verloochening van ons algemeen ongetwijfeld christelijk geloof in een theorie, die dit tot eiken prijs voorkomen wil.

Dat we dat elkander kunnen zeggen, zonder „boos" te worden, dat we beiderzijds op het directe woord vsdllen rekenen, dat is een oase in de woestijn. In zoo'n oase groet men elkander met de vreugde van den man, die pas zijn dorst gelescht heeft, en sterkt zich tot den „polemos" als Jonathan, die pas wat honig heeft geproefd.

K. S.

Naschrift. Mijn artikel inzake Dr Noordmans is ditmaal korter, dan ik wilde. Deze week vroeg evenwel een „In Memoriam" allereerste plaats. Dat dwingt mij thans tot beperking; anders komen andere artikelen

in gedrang.

Red. ^

„De Rotterdammer”".

Van het dagblad „De Rotterdammer" verscheen het 10.000ste nummer. Begrijpelijkerwijze jubelt het blad; en wij willen het hartelijk gelukwenschen, evenals „De Standaard" indertijd door „De Reformatie" is gefeliciteerd met een jubileum. We verblijden ons er over, dat deze onze gelukwensch, om waar en dus tevens duidelijk te wezen, minder reserves noodig heeft, dan enkele maanden geleden het geval zou geweest zijn. Al hebben we met dit blad wel eens den degen moeten kruisen, vdjl we het meenden te zien gaan in de richting van een „waardeering" ook van hen, die de christelijke pers grondig helpen vermoorden, j u i s t a 1 s CHRISTELIJKE pers, dit neemt niet weg, dat we het van harte kunnen feliciteeren. Want onze polemiek met „De Rotterdammer" geschiedde juist daarom, wijl we de christelijke pers als zoodanig wilden helpen behouden; degenen, met wie het blad wilde samengewerkt zien, wilden voor een groot deel juist de christelijke pers haar schoonste praedicaat (christelijk) betvidsten, grondig en — definitief.

Moge de voorzichtigheid, die in de laatste maanden het blad siert ten aanzien van kerkelij k-theologische kwesties, het blijven kenmerken. Politiek en theologie zijn onder scheiden. Waar ze echter niet g e scheiden zijn (in de beginselen) en waar voorts de problemen, die „De Reformatie" behandelt, kwesties niet alleen van theologen, doch van alle christelijke actie zijn daar moge ook „De Rotterdammer" van een soms L wat zwijgzame voorzichtigheidshouding in deze ooi; haar werk rakende beglnselvragen naar die van een krachtige en bewuste medewerking overgaan. Dan zji onze nu reeds welgemeende gelukwensch nog warniet kunnen zijn, laat ons zeggen bij het 15000ste nummet Want de strijd van „De Reformatie" raakt o.m. reclij en mogelijkheid der christelijke cultuur, ook dus de, CHRISTELIJKE pers!

K. S,

„Veldwijk” jubileert.

28 Januari 1936! Een mooie dag: de oudste stichting van de „Vereeniging tot Christelijke verzorging yj, krankzinnigen" zal dan een halve eeuw hebben !(. staan. Al zal deze herdenking niet op breed-feestelijij wijze geschieden, doch zich bepalen tot den intiemen kring van Bestuur en personeel, toch willen wij van harte gelukwenschen. En ons volk wekken we gaanu op, om toch dit van Gods genade blinkende werkstiils van christelijken offerzin, deze eenvoudige gehoorzaamheidsconsequentie, in gedachtenis te blijven houden. Dat gaat des te gemakkelijker, nu in prachtige uit voering een Gedenkboekje verschenen is, uitgave J. f), Donner, Rotterdam, onder den titel „Stichting (Huize) Veldwijk". Het boekje is een combinatie van mooie foto's (met situatie-teekening) en eerlijk-reportagegevendeii, onopgesmukten tekst.

Toen we indertijd ons „In Memoriam" schreven ter herinnering aan Prof. L. Lindeboom, wezen we mei nadruk op diens gehoorzaamheidsverrichting, welke in „Veldwijk" en verwante stichtingen haar concrete vruchten droeg. Thans — 't is weer een polemische tijd - herinneren we ons als vanzelf, niet zonder „humor", dat in vroegere dagen van kerkelijke polemiek iemand uit den gereformeerden kring — de naam is mij onbekend — publiek schreef, dat Lindeboom zich maar bij zijn „philanthropie" moest houden en niel theologische polemieken voeren moest; gelijk trouwens een ander (die thans met Lindeboom in den hemel is] den kerkeraad van Kampen verzocht — het was een dominee — Lindeboom te censureeren wegens zijn polemieken. Thans zijn we — wat de dooden betreft - zoover, te begrijpen, dat dat alles toch eigenlijk voorbijgaande zwakheid was. Thans zijn we wel zoover, dal we verstaan, dat Lindebooms werk geen „philanthropie" was, doch gehoorzame erkenning van Christus' hoogepriesterlijk ambt, hetwelk zijn christenen als mèt Hem gezalfden instigeert en instrueert tot het priesterlijk dienen uit en door en onder Hem. En tevens zijn we zoover, dat we gaan verstaan, dat Lindebooms werk een eenheid was, dat zijn scherpe kijk op Christus' priesterlijk ambt met zijn obligaties niet los te denken was van zijn eerbied voor Christus' profetisch en koninklijk ambt. Omdat beide — het barmhartigheidswerk èn de theologische zuiveringsdrang — „practisch christendom" waren, niet te scheiden in de kerk.

Zij, die op dit punt van Lindeboom verschilden, en dus den „priesterlijken" liefdedienst dachten te kunnen organiseeren, met gelijktijdige nalatigheid inzake de gemeenschappelijke erkenning van Zijn profetisch en koninklijk ambt, en met wie sommigen onzer in den laatsten tijd óók in den voorlichtingsdienst willen samenwerken, hebben, voor een groot gedeelte, een geheel onnoodige scheur in Lindebooms werk getrokken; kerkelijke onderscheidingen (die ze, nota bene, op k e r k e 1 ij k terrein niet eens tot klaarheid brengen konden), brachten ze over op dit barmhartigheidswerk, en zoo riepen ze — toen de eerste offers niet meer noodig waren — speciaal hervormde stichtingen in het leven. De kerkelijke Lindeboom had dit kerkisme niet noodig. En zoo staan de zaken nóg.

Daarom moge ons gereformeerde volk met Lindebooms werk, later met en door anderen voortgezet, na 50 jaren steeds hartelijker leeren meeleven. Onze beste wenschen vergezellen „Veldwijk" en zijn sympathieken geneesheer-directeur. Ook den hoogbejaarden emeritus-geneesheer-directeur, Dr Van Dale.

K. S.

/ Doleantie-herdenking.

Naar wij vernemen heeft het Comité tot Herdenking der Doleantie een verzoek gericht tot de Kerkeraden van de Gereformeerde Kerken, om in de godsdienstoefeningen van den 9en Februari e.k. in het bijzonder de Doleantie te willen herdenken.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 januari 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 januari 1936

De Reformatie | 8 Pagina's