GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Junior" over Barth.

In „De Geref. Kerk" (hervormd-confessioneel) schrijft Junior":

Het is bekend, dat in de Gereformeerde Kerken ernstig bezwaar leeft tegen de z.g.n. theologie des kruises, dat is de theologie van Barth, die ook in Nederland liare vertegenwoordigers heeft.

Eén van de bezwaren tegen deze theologie is, dat ze „het kruis gebruikt als een wapen tegen alle positieve werk Gods in deze wereld"; dat ze „er in deze verwarrende tijden niet toe medewerkt, te bewaren, wat God gegeven heeft".

De strekking van die bezwaren is deze: We hebben Christelijke actie, Christelijke politiek, Christelijke scholen, Christelijke radio, zelfs nog Gereformeerde beweging in kerk en onder de jeugd.

En dat alles is gave Gods, positief werk Gods, rechtstreeks werk Gods.

Daar mag je dus niet aan komen, daar mag je geen witiek op uitoefenen.

Waar haalt men nu toch eigenlijk zoo veel dwaasheid vandaan? „Je"' mag natuurlijk critiek oefenen; oat moet „je" zelfs doen.

»Je" mag alleen maar niet beweren dat er geen •.ehristelijke" actie etc. mogelijk is. Nanne Zwiep schrijft onder het opschrift „Het zout oer Aarde" („Omhoog"):

Albert Schweitzer vergelijkt ergens de menschen van onzen tijd met een groep in de bergen verdwaaltoeristen. Sommigen zijn zich van den toestand, waarin zij verkeeren, bewust, de meesten niet: zorgeloos vroolijk gaan zij voort.

^ Ik kan 't niet helpen, dat ik bij het lezen van derge- "} . "°J^der het kruis" geschreven artikelen als van » unior" denken moet aan de menschen, zooals Schweit- ^f ze ziet. Althans — als 't gaat om 't laatste woord.

Persvuil van de N.S.B.

'^s D. Sikkel schrijft ii/„Amst. Kb.":

Jn l'^* weekblad „Volk en Vaderland" komt een Ukel voor onder hot opschrift: „Open brief aan onze «reformeerde volksgenooten". Het is onderteekend door den heer E. J. Roskam Hzn, lid der Gereformeerde Kerk van Amsterdam (Zuid).

Dit artikel is zóó onwaar en zóó onwaardig, dat ik meen daartegen toch een enkel woord van fel verontwaardigd protest te moeten laten hooren.

De aanval, die daarin op Prof. Schilder gedaan wordt, is in zóó flagranten strijd met de feiten en zóó in strijd met de eischen der broederlijke liefde, dat ik er geen oogenblik aan twijfel, of de kerkeraad van Amsterdam (Zuid) zal hiertegen alle maatregelen nemen, die hem ten dienste staan.

Even later:

Reeds lang wordt in dit blad, dat niets en niemand ontziet en dat op tallooze wijzen het vertrouwen in de dienaren des Woords heeft pogen te ondermijnen, de naam van mijn vader misbruikt. Week aan week wordt hij voorgesteld als de martelaar der Gereformeerde en anti-revolutionaire leiders.

Nu, mijn vader is heen gegaan! Al spreekt zijn werk, zijn mond is gesloten en hij kan niet meer tegen deze misleiding proteateeren.

Maar ik leef nog en roep met luider stem: niet zulk een hulp!

De schrijver moge zich diep schamen!

En moge niet één Gereformeerde door deze misleidende voorstelling worden meegevoerd!

Ds A. M. Boeijinga oordeelt in „Haarl. Kbl.":

De N.S.B, keert de laatste weken haar front opzettelijk tegen de Gereformeerden. Eerst deed zij in een pamflet een lawaai-uitval tegen Prof. Schilder. Als ze dien kampvechter maar eens kon vellen, althans buiten gevecht stellen, dan ware reeds veel gewonnen! Bij gebrek aan 'wapenen tegen zijn geharnaste betoogen, is ze daarin met vuil gaan gooien, dat hem echter zelfs niet raken kon.

Nu heeft zij op groote schaal een nummer van Vova verspreid, waarin een „open brief aan onze Gereformeerde volksgenooten" gericht wordt door den heer Roskam, die waarlijk nog ongerept lid is van de Gereformeerde Kerk van Amsterdam (Zuid).

Dr K. Dijk oordeelt in „Kbl. Den Haag" over de zaak als volgt:

Ik zal dezen brief, die overloopt van hatelijke critiek op de anti-revolutionaire partij, op haar leiders en de uit haar midden voortgekomen regeeringspersonen, niet in ons Kerkblad opnemen, — daarvoor is hij veel te lang, — en ik ga met dezen scribent, voor wiens lidmaatschap van een onzer kerken wij ons eigenlijk moeten schamen, ook niet debatteeren.

Even later:

Deze taal is vreeselijk.

Laat ik openlijk mogen uitspreken, dat ik wat de bestrijding van de N.S.B, (en ook van de C.D.U.) aangaat, geheel en al aan de zijde van Prof. Schilder sta, zooals ik ook ten volle zijn bezwaren deelde tegen het Calvinisten-congres, en dat ik hem dankbaar ben, dat hij velen heeft wakker geschud uit hun gérusten slaap, alsof het met die N.S.B, niet zoo'n vaart zou loopen.

Zoo hebben ook anderen gesproken. Prof. Schilder staat niet alleen.

Vervolgens:

Ach, het gfinoemde pamflet beroept zich op D r v. d. Bergh en Hoekstra, op van Schelven en K1 a a r tl a m e r, op Sikkel en zoovelen meer, maar wat zouden deze reformatie-helden toornen tegen de principiëele beschouwing en praktijk van de N.S.B, gelijk wij die hebben leeren kennen. Eindelijk:

En ik acht het droevig, in-droevig, benauwend zelfs, dat een, die onderteekent met lid der Geref. Kerk van Amsterdam-Zuid, zulke gruwelijke dingen kan schrijven. Is zoo iets in onze Kerken mogelijk? Wordt zoo iets geduld? Dan moge God ons genadig zijn.

Ds J. Douma (Arnhem) schrijft in „Geldersche Kb.":

De N.S.B, ontmaskert steeds meer zichzelf. De geesten worden openbaar. Een vat geeft nu eenmaal uit wat het in heeft. En óók door zulke propagandamiddelen gaan de oogen van hen, die in de war waren geraakt, steeds meer open.

En hoe venijniger er op onzen Professor Schilder geschimpt en gescholden wordt, hoe dichter wij ons rondom hem in zijn kloeke bestrijding van het gevaarlijk tijdsverschijnsel, de N.S.B., gaan scharen.

Dat moge deze lage laster-campagne, haars ondanks, tot uitwerking hebben over heel onze linie.

Enkele andere uitingen bewaar ik tot een volgenden keer.

Kerk en tucht.

Dr K. Dijk schrijft in „Kbl. Den Haag":

Reeds vroeger heb ik in ons Kerkblad uiteengezet, dat de tucht der Kerk, omdat zij heel het leven bestrijkt, ook gaat over het lidmaatschap van welke principiëele vereeniging ook, en dat uitdrukkingen als: het lidmaatschap op zichzelf e.d. ons niets baten.

Ik meen ook, dat een verklaring als waarmee men uit Amsterdam-Zuid gekomen is, geen enkelen kerkeraad op een zijweg mag brengen, en tenslotte een dekmantel kan worden voor leeringen en daden, die funest zijn voor ons gereformeerd leven.

De Kerken hebben hier, ook al laten zij een confessioneele beslissing over aan de Generale Synode, een dure roeping, en ik zou het verschrikkelijk vinden, wanneer de kerkeraden deze verschijnselen stillekens lieten begaan.

Reeds dit pamflet uit Amsterdam-Zuid bewijst hoe • zulke lieden in ons midden niet thuishooren.

Heeft dan de Kerk, zoo zal men vragen, zich met de politiek te bemoeien?

Waarom, zoo zou ik willen antwoorden, stelt men die vraag zoo wonderlijk?

De Communistische Partij is ook een politieke organisatie en zouden onze Kerken gedoogen, dat haar leden tot die partij behooren?

175 ' Het gaat toch om de levens- en wereldbeschouwing ^ en over de gedragingen naar buiten, en dan heeft de Kerk op het politieke terrein evenzeer een roeping als op het terrein van het zakenleven (zie Zondag 42).

De slang.

De heer H. J. van Wijlen vertelt in „De School met den Bijbel":

De Bijbelse vertelling eist soberheid in die spelingen. Maar wie zal hier de wetten opsporen? Wie een wijze middenmaat bepalen? Dat is onmogelijk.

Een voorbeeld van uitbundigheid vindt men in het werk van den Bremer onderwijzer, H. Scharrelmann, in zijn „Weg zur Kraft" (Hamburg, 1904). „Ach", zegt hij (p. 9) „ich bin nicht kirchlich in herkömmlichem Sinne, aber fromm in einem rein menschlichen". En dan vertelt hij, „wie der liebe Gott die Erde machte", en dan van Adam en Eva. De wilde en giftige dieren waren buiten het Paradijs gehouden. „Am meisten argerte sich die Schlange darüber, ... sie kroch an der Dornenhecke entlang und suchte nach einem Loche, um hindurchzuschlüpfen... Da fand sie auf einmal ein Mauseloch, das führte unter der Dornenhecke durch bis in den Garten. Sie schlangelte sich hindurch... und sagte: Etsch, nun bin ich doch hineingekommen..."

Over den schrijver van Jesaja 40—66.

Zooals vele onzer lezers zullen weten, wordt door velen beweerd, dat de hoofdstukken 40—66 uit het boek Jesaja van een anderen auteur afkomstig zijn dan de voorafgaande hoofdstukken. Van andere zijde (ook door gereformeerden) wordt tegen deze opvatting scherp geopponeerd.

Over dezen z.g. deutero-Jesaja is inmiddels een roman verschenen. „Kerk en Wereld" (Vrijzinnig) schrijft daarover:

Van dezen tweeden Jesaia is overigens zo goed als niets bekend. Nu is onlangs van den Duitsen schrijver Meissinger een boek uitgekomen, Der Abenteurer Gottes, waarin de schrijver van de stukken van den tweeden Jesaia de hoofdfiguur vormt.

De man heet Sira. We lezen:

Sira de hoofdpersoon is een jonge zeer begaafde Joodse koopman uit Babel, die een bijna fanatiek verlangen met zich omdraagt, er aan mee te werken, dat zijn volk uit de ballingschap verlost wordt en weer in ere en in betrekkelijke vrijheid naar zijn land zal kunnen terugkeren. Dit zal alleen te hereiken zijn, als hij aan koning Cyrus van Perzië zijn hulp verleent om Bahel te veroveren, aan de regering van den onbekwamen Belsasar een einde te maken en een groot Perzisch rijk te stichten. Als hij, naast andere handelszaken, door een geheime handel in edelstenen grote winsten heeft behaald, is hij in staat Cyrus belangrijk te helpen door zijn leger te versterken met een paar duizend kamelen en kameelrijders, terwijl hij door middel van een aanzienlijken Pers ook toegang tot Cyrus zelf vindt, en dezen met ziji. adviezen kan dienen.

Maar in zijn ziel is hij veel meer dan een Jood, die het hartstochtelijk verlangen heeft, zijn volk uit onderdrukking en lijden te verlossen. Naar aanleg is hij een mens, die alleen maar rust kan vinden door het geloof in een geestelijken God, wiens wezen tot den mens als zodanig uitgaat en niet tot het Joodse volk alleen. Op zijn reizen komt hij na een moeizame en gevaarvolle tocht in Indië, waar hij niet alleen met het Hindoïsme in aanraking komt, maar ook eenmaal een ontmoeting heeft met den Buddha, den stichter van een gezuiverde geheel innerlijk gerichte geestesrichting.

Aanvankelijk wordt Sira door de stemmingsvolle geestelijke atmosfeer ten diepste getroffen, en ervaart hij hier de weg tot een innerlijke concentratie, zoals hij die bij zijn eigen volk niet gevonden had. Als hij terugkeert tot het op de practijk gerichte strijdvolle leven in de omgeving van Cyrus, worden twee dingen in hem duidelijk. Ten eerste dit, dat een leven van wisselende staatsmacht en veroveringszucht zonder geestelijke idealen, hem niet bevredigen kan. Hier is geen levenbeheersend doel, dat tot het waarachtig heil der volkeren dient, hier is geen werkelijke opdracht van Godswege. In de tweede plaats wordt liij zich bewTist, dat hij een natuur heeft, die met het leven en de mensheid verbonden moet blijven, dat hij zich een geestelijke verdieping voor zichzelf niet kan denken zonder dat deze tevens hem doet werken aan het geestelijk heil van zijn medemensen. Hij is dankbaar voor zijn geestelijke ervaring in Indië, maar hij gevoelt, het losmaken van alle banden met aarde en mensheid kan mijn weg niet zijn.

Men ziet, dat veel hedendaagsche sentimenten in dezen Sira zich gaan opbergen. Recensent vervolgt:

Een volgende fase van zijn leven speelt zich af in Klein-Azië, waar hij een geheel andere wereld en wereldbeschouwing leert kennen, die der Grieken. En een der gevolgen daarvan is een nieuwe geestelijke bewustwording, die eerst als een schok en een innerlijke omwenteling in hem werkt, maar blijkt te voeren tot een grote bevrijding. De Griekse wijsheid doet hem verstaan, dat God is het licht der waarheid, dat over de wereld straalt, en door ieder mens, die daartoe ontvankelijk is, kan worden opgevangen en weerkaatst. Zijn Godsbewustzijn verliest het persoonlijk karakter, en niet langer kan hij handhaven de idee der uitverkorenheid van een enkel volk. Dit is voor een Joodse geest met zo geprononceerde Joodse idealen een ontstellend feit. Maar tenslotte blijkt het toch zo te zijn, dat hij met zijn geestelijk schip het binnenmeer, waarop hij tot nu toe gekruist had, heeft verlaten, en nu koers zet over de grote onbegrensde oceaan. Dit is het geschenk, dat hij van de Griekse geest ontvangt. Maar tegelijk verzet hij zich tegen iets anders met volle kracht. Niet kan hij aanvaarden het bewustzijn van de moira, het lot dat als een noodlot beschikt is, en in de Griekse mythologie aan de invloed van mensen en goden is onttrokken. Weten

en aanvaarden moet hij, dat zijn leven een opdracht en een taak heeft, die uit het Godsbewustzijn ontsprongen is en het beste en diepste in hemzelf met de mensheid in verbinding brengt. Maar hiermede aanvaardt hij dan oolc een levensvorm, waarbij zijn persoonlijke houding, zijn antwoord op de opdracht, de verbondenheid met God verdiept en verinnigt.

En zo neemt zijn leven tenslotte een eigenaardige wending. Hij legt zich toe op de wetenschap der geneeskunde, zover als die in zijn tijd te beoefenen valt. En hierin ligt dan de vorm, waartoe zijn leven aleindelijk uitgroeit, dat hij op dit terrein wordt de dienende mens, die zijn krachten en gaven stelt in dienst van zijn medemensen.

Hij vestigt zich te Damascus, waar zijn leven rustig verloopt, maar waar hij de veelgezochte beminde dienende mens is. En op de sabbatdagen spreekt hij tot zijn volk, de gemeente der Joden in Damascus, niet om hen aan te sporen tot herstel der oude macht in Palestina, of om de gedachte van het uitverkoren volk te zijn, te verkondigen, maar om hun te betuigen, dat zij ook hier in den vreemde, in de omzwerving van de liefde Gods doordrongen worden en tot het hoogste heil stijgen kunnen.

De schrijver van dit artikel. Ds D. A. Vorster, ziet reeds uit naar een nederlandsche vertaling. Ik zie liever, dat onze menschen door lectuur van een gereformeerden kommentaar op Jesaja (b.v. Korte Verklaring, Kok, Kampen) zich tegen deze fantasieën wapenen.

Wat de „Calvinisten van 1886" met Calvijn gedaan hebben? Ze hebben het „zóó" niet in den donker gelaten.

In „Amsterdamsdh Preekbeurtenblad" spreekt (Dr G.) O(ortliuys) over de doleantie. Jongsleden Woensdag heuft hij ook gesproken in een openbare aamenkomst, de doleantie gewijd. In een artikel wordt een gedeelte van Galvijns Institutie geciteerd, maar de passages, waar het op aankomt. Wijven juist weg. We lezen:

„Zoo houden wij vast aan de eenheid van de algemeene Kerk, welke duivelsohe geesten altijd gepoogd hebben te verscheuren, en wij berooven aan den anderen kant de wettige vergaderingen, die verspreid zijn naar gelegenheid der plaatsen, niet van hun gezag".

Dit is citaat van Calvijn. Men lette op het woordje „z o o". Ieder is natuurlijk nieuwsgierig te weten „h o e"? Hij vraagt dus: „wat gaat eraan vooraf? " Maar juist die passage laat Dr Oorthuys weg; hij geeft een eigen korte samenvatting:

(Calvijn wijst dan op de ondersaheiding tussohen „de algemeene kerk" en „de kerken afzonderlijk", de plaatselijke gemeenten.

Voorts maakt hij onderscheid tussc'hen het beoordeelen van aparte personen en het beoordeelen van i; ; ..ken.) . .

Daarna volgt onder deze niet verhelderende aanhaling met g'roote letters te vraag:

WAT HEBBEN DE „CALVINISTEN" VAN 1886 MET DEZE LEEBING VAN CALVIJN GEDAAN, ALLEREERST IN DE GEMEENTE VAN JEZUS CHRISTUS TE AMSTEBDAM ?

Antwoord: Zij hebben het „zoo" niet in den nevel gelaten. En daarom konden ze weer bereiken wat Calvijn wilde.

Wij höWben zelf indertijd in ons blad, in ons antwoord op Prof. Hepp's artikel inzake de pluriformiteit der kerk, breed deze passage besproken, ook dit „zóó". Belangstellende lezers mogen we daarnaar verwijzen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 februari 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 februari 1936

De Reformatie | 8 Pagina's