GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ambtelijke samenwerking en persoonlijk geschil.

Ds J. L. Schouten schrijft in „Amst. Kb.":

Daar waren er die, gezien de polemielien in de pers (die soms een sterli persoonlijk; karakter droegen) van oordeel waren, dat er eigenlijk onder zulke omstandigheden geen Synode gehouden kon worden.

Deze vreeze is beschaamd, want vóór of tijdens de Synode zijn deze persoonlijke kwesties, zooals dat onder broeders betaamt, uit den weg geruimd, al bleef men ook zakelijk in menig opzicht van elkaar verschillen.

Er schijnt nog veel meer te hebben „gezeten", dan althans aan mij bekend is. Ds Schouten spreekt tenminste óók van „persoonlijke kwesties" (die reeds vóór de Synode bestonden), die „tijdens de Synode zijn uit den weg geruimd".

Ik ken zulke gevallen niet. Geen enkel. Het moeten dus geschillen zijn, waarvan mij niets bekend was.

Ik'weet wel van persoonlijke geschillen, die gebleven zijn. En ik weet ook, dat de personen, die het gold, natuurlijk ambtelijk konden samenwerken. Hetzelfde onderstel ik van de betrokkenen in andere geschillen. Ook al waren die niet opgeruimd geweest, ook dan nog zouden m.i. de er bij betrokkenen hebben móeten en kunnen samenwerken in ambtelijk verkeer. Daarom dunkt mij de „vrees", waarvan Ds Schouten in de eerste alinea spreekt, en die bij sommigen aanwezig was, ook ongemotiveerd. Men moet persoonlijke zaken van ambtelijke kunnen onderscheiden. Mij verwondert het wel eens, dat de menschen over persoonlijke geschillen zoo druk praten, alsof daarvan alles afhangt. Mijzelf houdt veel meer bezig het verschil in opvattingen. En dat is door de Synode niet weggenomen. Eerder verscherpt, helaas.

Overigens betuig ik gaarne mijn instemming met wat Ds Schouten laat volgen:

De Synode heeft ons niet verder van elkander gebracht, maar juist dichter aan elkander verbonden.

Dat is wel op een treffende wijze aan het licht getreden, toen, na een vergadertijd van vijf weken, de broeders afscheid van elkander moesten nemen.

Dat afscheid toch had plaats op zulk een ongedwongen en hartelijke wijze, dat velen zich hierover met ons van harte hebben verblijd.

Hier betaamt ons dankzegging a a n en aanbidding van den Koning der Kerk, die op zulk een treffende wijze, niettegenstaande onze afwijkingen en zonden, over Zijn erfdeel waakte.

.Onze eenheid in ons verheerlijkt Hoofd, dat altijd leeft om voor ons te bidden, niet het minst als Zijn kerken in Synode vergaderd zijn, is openbaar geworden, tot beschaming van allen, die Sion gram zijn en tot eere van den naam des Heeren, die de trouw van Zijn verbond ook ten opzichte van onze kerken niet vergeet.

Het synodebesluit goed lezen.

Ds Y. K. Vellenga schrijft in „Gerei K.bl. Drente en 0\? erijsel^:

/ Onder 'het opschrift: De slag is gevallen! vinden wij ^'' in het Ootobemummer van het „Gereformeerd Vredesorgaan. Maandblad van de Geref. Vereen, voor Da.adwerkelijke Vredesactie" een artikeltje, gewijd aan het besluit van de generale synode onzer kerken inzaie het lidmaatschap van organisaties uitgaande van onschriftuurlijke dwalingen.

Het orgaan zegt dat in dat besluit „in feite ook een oordeel geveld is over onze vereeniging, al is misschien haar naam niet genoemd".

En dan gaat het verder:

Anti-militairistische verwerping van den oorlog in eiken vorm".

„Geen plaats in de Geref. Kerken voor hen. die belijden dat oorlog en het Evangelie van Jezus- Christus een onverzoenlijke tegenstelling vormen; dat het wezen van 't moderne oorlogsbedrijf identiek is met de verkrachting' van al Gods geboden en de vernietiging van al Gods goede gaven; dat oorlog duiveldienst en dus Godslastering' is! Die geloven en belijden dat wie den naam van Jezus Christus noemt van deze grote zonde heeft af te staan. Uitgestoten zijn ze door deze simpele conclusie, al zal de voltrekking van het vonnis in de hiërarchische weg misschien no'g eenigen tijd vorderen! Er is iets in ons gebroken en we zouden kunnen huilen."

Men lette hier op de simplistische teekening van het eigen standpunt, en de nog simplistischer onderstelling omtrent wat de menschen van den „hiërarchischen weg" denken. En dan spreekt men van „deze simpele conclusie". En men lette op de hoogmoedige en suggestieve overhaasting, die van „uitstooting" spreekt, daar, waar slechts een begin gemaakt is.

Ds Vellenga merkt op:

Hier wordt geschrevien dalt menschen „uitgestoten" eijn, letterlük wordt er gezegd: „geen plaats in •de Gereformeerde Kerten voor hen die belijden dat oorlog en het Evangelie van Jezas Christus een onver'zoenlijte tegenstelling vormen".

Dit is onjuist.

Er wordt door he-t besluit van de Generale Synod»^ onzer Kerken niemand „lutgeetoten".

Er wordt alleen gezegd, dat er vereenigingen zijn waarvan gereformeerde raensohen geen lid behooren te zijn, nameli]"k vereenigingen waarin onsohriftuurlijfce 'beginselen beleden worden.

Er wordt dus gewaarschuwd, vermaand, met te meer Hem naarmate de autoriteit der vergadering, die 'het vermaan uitspreekt, kra^cihtiger is.

Er 'Wordt gezegd, dat men met die vereenigingen moet oppassten, dat ze niet strekken tot Go'ds eer noch tot heil der zielen, omdat ze dwaalwegen bewandelen.

Is het recht om te spreken van „uitstoten'' wanneer er aldus vermaand wordt?

Als iemiand zegt, dat hij zioh niet aan het vermaan fean onderwerpen en toch aan de kring waartegen gewaarschuwd is, vasthoudt dan snij'dt h ij z e 1 f de band door.

Ds Vellenga bracht daarna een andere passage uit het artikel van het vredesorgaan aan. Ze luidt als volgt:

De uitsipraialk is evenwel niet maar negatief. Ze ia odk pO'Sdtief.

Ze betekent óók dat waardig zijn tot de Geref. Ker- •fcen te behoren zij, 'die het militairisme van de oorlog in elke ivorm aanvaarden. In elke vorm. Dat wil zeggen in 'de Geref. Kerken is plaats voor al degenen die bereid zijn de naaste de 'hersenpan te verpletteren of de ingewanden naar 'buiten te stoten; die bereid zijn de naaste te doorzeven met een rikketikkende mitrailleur; die bereid zijn den naaste met een vlammenwerper 'de verbrandingsdood aan te doen; die bereid zijn uit de ludht dood en verderf te storten in de vorm varibrand- en gai^bommien over vrouwen en kinderen, niet tot afweer in staat; die hereid zijn de 'bij deskundigen ernstig overwogen bacteriologische oo'riog toe te passen door toronnen en beken met typhusbacillen te besmetten. Voor de Gereformeerden, die het militairisme vaa de oorlog in elke vorm aanvaarden, werpen de Geref. Kerken hun deuren wijd open. Voor de vervloekten, die zich vermeten in dit alles gruwelijke zonde te zien, is slechts de onthouding van het Heilig Aivondmaal, daarna de openbare vermaning en tenslotte de uitbanning uit de gemeente van Jezus Christus....

O, God zij dank! Dit laatste is onmogeliak.

Jezus Christus gaat met ons mee. Die de versmaad- 'heid dragen van Jezus 'Christus, zullen in die weg Zijn genade. Zijn zegenrijke nabijheid ervaren en ontvangen.

Zijnerzijds stelt Ds Vellenga dit er tegenover:

Hopelijk maakt de schrijver zich onbewust aan zeker woordenspel schuldig en verkeert hij door een warm hoofd in de gedachte dat de gereformeerden oorlog in eiken vorm zouden goedkeuren.

Dian zal hij, tot de zoo noodige kalmte teruggakeerd. beseffen dat hij het wéér net andersom heeft gezegd als de synode 'het uitsprak.

Die heeft niet gezegd: wij keuren den oorlog in eiken vorm goed, maar die heeft gezegd dat de oorlog niet in eiken vorm verworpen mag worden.

Het is mogelijk, dat het verschil tusschen deze beide dingen iemand ontgaat, maar indien dat zoo is moet hij niet de pen opnemen om aan het volk voorlichting te willen geven.

Tenslotte:

Ik beluister daarin geen droefheid over een d'walende kerk, gelijk er zou te beluisteren zijn bij iemand 'die haar werkelijk liefhad.

Ik hoor daarin slechts spreken van een willen „huilen" olv^T „uitgestotenen". En zoo moet de conclusie wel volgen, dat het hart hier aan de verkeerde sdhat verpand is.

Ik hoop, dat de schrijver op zijn artikel terug zal konaen.

Niet op 'het mijne, maar op het zijne.

Opdalt ons moge 'blijken dat er iem'and aan het woord was wiens schat niet is de organisatie met haar onsdhriftuurlijke afdwaling, maar de kerk met 'haar belijdenis n'aar de Schriften.

Ik ontving over dezelfde aangelegenheid een brief van een voorman dezer organisatie. Ook hij teekent personen. De Synode ziet zaken en beginselen, en daar- . na pas personen. En het synodebesluit laat duidelijk zien, dat als de eigenlijke tuchtoefening begint, er niet een „bloot" lidmaatschap van vereeniging A of B, van organisatie züs of organisatie zóó is, maar meer. Geen enkel ding staat „op zichzelf", ook niet het lidmaatschap van organisaties, die de kluts kwijt zijn door valsche probleemstellingen, of door radicale verloochening der Christelijke belijdenis.

Meeningsverschillen en „onrust".

Ds Popma schrijft in „Amersfoortsche Kerkbode:

Wie tracht zidh te oriënteeren in wat de laatste jajpen in onzen kring geschreven is, b.v. over het kerikeliifc vraagstuk, merkt 'al heel spoedig de geringe eenstemmigheid, bij menschen, die van harte buigen Yoor de Schrift - en de belijdenis eerlijk en ten volle aanvaarden. Dat is waarlijk niet iets van de laatste jaren.

Neem b.v. Dr A. Kuyper, Dr H. H. Kuyper, Dr Bavinck, Prof. Lindeboom, de professoren Eabius, Gros- 'heide, Hepp, Sdhilder; Dir Dijk, Ds Jansen, De de Graaf, ze hebhen allen onderlinge meeningsverschillen over de leer der pluriformiteit der Kerk.

Op 'de Synode is door sommigen de indruk gewekt, 'dat er onrust in onze Kerken is over bestaande meeningsiversohilen. ''k Geloof er niet veel van. Onrust is mogelijk wel gewekt door de wijze, waarop ter Synode gesproken is. Daardoor kwam de gedachte: „w: at zou er aan. de hand zijn? "

Dat er een commissie tot onderzoek gekomen is, lijkt mij zeker niet zonder kerkrechtelijke en practische beziwaren. Alleen de s'amenstelling der commissie kan mij met het 'bestaan erlvan verzoenen.

y^ N.S.B.-a'Ctie en kerk.

XSit De Telegraaf citeeren we (6 Nov.):

N. S. B. kringleider voor de Rechtbank. De brochure „Is ook uw kerk een paardenstal" ten toon gesteld.

ƒ-40.— boete geëisoht te Zutfen.

(Van onzen correspondent.)

ZÜTFEN, 6 Nov. — Voor de arrondissementsrechtbank te Zutfen heeft de kringleider van de N. S. B. te Apeldoorn, de heer A. G. KröUer, zich te verantwoorden gehad. Hij zou op 15 September j.l. te Apeldoorn de brochure, getiteld: „Is uw kerk ook een paardenstal? " openlijk ten toon gesteld hebben.

Volgens de dagvaarding is de inhoud van de brochure als smalende godslastering aan te merken en bevat zij afbeeldingen, die voor de godsdienstige gevoelens krenkend zijn. Aan de dagvaarding was een aantal van dergelijke afbeeldingen toegevoegd.

Verdachte bekende het feit. Hij had zelf de brochure niet verspreid, doch was alleen leider van de vergadering. Toen hij er kwam waren de brochures al aanwezig.

De officier van Justitie, Mr Stam, meende, dat ieder geloovig mensch door deze brochure ernstig wordt getroffen in zijn godsdienstige gevoelens.

De afbeeldingen zijn openlijk ten toon gesteld. Deswege vordert de officier een geldboete van veertig gulden, bij niet-betaling te vervangen door veertig dagen hechtenis.

Niet laten „buikspreken".

Uit Haagsche Kb. '(hervormd):

Prof. De Groot heeft in zijn j.l. Maandag te Utrecht gehouden inaugureele rede weer pittige dingen gezegd. Hiji wees o.a. op het gevaar dat sommige exegeten loopen, om een (oudtestamentisohen) tekst iets anders te laten zeggen, dan de tekst eigenlijk bedoelt. Prof. de Groot zeide: „Hij mag den tekst niet laten buiksproken, zooals Van Dijk het uitdrukte, noch het Oude Testament als speelgoed behandelen, waarmee hü doet wat hij wil. Paul de Lagarde heeft eens gezegd, dat elke bijbeltekst 72 uitleggingen heeft, voor elk volk der aarde verschillend. De geschiedenis bewijst de juistheid dier uitspraak; zij is zelfs nog al te 'bescheiden : tot hoeveel exegeten, allen behoorende tot één volk maax van allerlei scholen, heeft men niet het volste recht om te zeggen wat een oude rabbi eens zeide tot een zekeren Eliëzer: Gij' gelijkt op iemand die tot de Schrift zegt: Zwijg, opdat ik spreke...."

Ietwat overdrijving misschien. Maar toch — de overweging waard. .-

^ C.D.U. en Synode.

.--^e heer H. Algra schrijft in Geref. Kb. v. Leeuwarden :

De 'Generale Synode der Gereformeerde Kerken heeft ook een uitspraak gedaan betreffende de C.D.U. Onze Kerken hebben n.l. uitgesproken, dat het antimilitairisme, zooals dat door de C.D.U. wordt gepropageerd, in strijd is met de Gereformeerde beginselen.

Zij die meenen, dat zij dit anti-militairisme moeten verdedigen en propageeren, dwalen dus en misgaan zich in de leer. En de kerkeraden hebben de teedere taak, met wijsheid en voorzichtigheid hierin te handelen.

Nu zou men hopen, dat deze dwalende broeders hun standpunt opnieuw gingen overwegen. Als de kerken, waartoe zij zelf behooren, toch uitspreken, dat hun standpunt in strijd is met de belijdenis, die zij zelf hebben aanvaard, toen zij toegang vroegen tot het avondmaal, dan is er toch reden, om allereerst zich zelf af te vragen : Is er bij mij ook een schadelijke weg ?

Helaas, het schijnt anders te loopen.

Er wordt aan deze broeders alvast leiding gegeven door een dominee, die zelf buiten de Gereformeerde Kerken staat, n.l. Ds Buskes.

Maar wat hij schrijft is nog fatsoenlijk bij wat de heer Van Houten doet. Het is bij de propaganda van de C.D.U. een veel voorkomende tactiek geweest, dat men deze partij aanbeval met de herinnering: de heer Van Houten is lid van de Gereformeerde kerken, en als er iets on-Gereformeerds in zijn actie was, dan zou de kerkeraad van Groningen hem immers wel op zijn vingers tikken. Maar hij is lid in volle rechten en gaat met den heer Zijlstra aan denzelfden Avondmaalsdisch. Zóó was de propaganda. Het i(nog) niet optreden van den kerkeraad van Groningen werd verklaard als een soort van sanctioneeriuT van de C.D.U. Nu hebben de kerken echter wel wat gedaan. Er ligt een uitspraak van de Synode. En nu gooit de heer Van Houten het roer om. Hij begint te vragen, of de Synode hier niet gezwicht is voor enkele anti-revolutionaire fanatici, die de Synode wilden organiseeren als hulpkracht in den strijd tegen de C.D.U.

Als dus de kerken tot den heer Van Houten komen en zeggen: Wij hebben ook met u te spreken over een 'dwaling, die gij propageert en waarmede gij dus ook •anderen tot dwaling brengt, dan zegt de heer Van Houten: ik wil eerst wel eens wat vragen. Is het misschien ook zoo, dat 'gij niet tot mij komt met het profetisch gezag en de priesterlijke ontferming van het ambt, maar als afgezant en handlanger van de antirevolutionaire partij?

Dat is droevig.

En dat hij althans ten opzichte van die priesterlijke ontferming al een opinie heeft gevormd, blijkt uit zijn conclusie, dat de Synode menschen wil uitstoot en. Alsof niet alle kerkelijke tucht bedoelt, te behouden en niet uit te stoeten. En alsof niet juist de richtlijnen, die de Synode voor dit speciale geval 'gaf, bovendien nog eens duidelijk op den voorgrond stellen, dat uitstooten allerminst het doel is van tuchtoefening.

Tuchtoefening bedoelt bekeering en behoud.

Maar tuchtoefening wordt heel moeilijk, als de objecten van tucht reeds vooraf in hun politieke pers den eersten stap der 'kerken disqualificeeren, zoowel in motieven als strekking en reeds van Ds Buskes den raad krijgen tot gezamenlijke actie tot intrekking van de Synodale uitspraken; een actie, die men wil voeren met sommige Gereformeerde hoogleeraren en predikanten als adviseurs.

Wij kunnen het ook korter zeggen: tuchtoefening wordt wel heel moeilijk, als men de tuchtoefening als zoodanig niet erkent.

Schoothondje en Christelijke arbeider.

/^Eea van onze lezers schrijft ons :

In „De Reformatie" van vorige week schreef u (als ik me niet vergis), dat de C.D.U. er niet zulte domme propagandisten op uitstuurt als de N.S.B. Dat ben ik niet geheel met u eens.

Vorig jaar bij de Prov. Statenverkiezingen trad hier in BI. op voor een (overigens mislukte) vergadering der G.D.TJ. de beer Geiz uit Den Haag. In zijn „rede" merkte hij o.a. op, dat de „toon" in Christelijke kringen wel beter is dan in wereldsche, maar „dat een schoothondje van een dame het er beter heeft 'dan een Christelijke arbeider."

'k Was eerst van plan te debatteeren, maar bij deze woorden ben ik uit protest weggeloopen.

Is het „bemoedigend", als de wedergeboorte onderworpen is aan de „wet" der geboorte, en de geest aan die van het vleesch, en de genade aan die der natuur?

Aaxi het slot van mijn bespreking van Prof. Hepps .JDiagnose" word ik herinnerd, als ik lees wat Ds J. M. Spier schrijft in „Geref. Kb. Hoeksche Waard":

Een Geref. predikant bespreekt in een Geref. Kerkbode de bekende brochure, die Prof. Hepp laatst schreef onder de titel: „Dreigende deformatie".

In deze bespreking lezen we de volgende woorden:

„Er is iets bemoedigends in het begin van deze brochure, omdat Prof. Hepp deformatie iets p e r i o- d i e k s noemt, d.w.z. dat het geen groote verwondering behoeft te baren, omdat de geschiedenis haar als vanzelf als 't ware schept."

We gunnen onzen collega z'n bemoediging, doch kunnen die helaas niet met hem delen, omdat ze rust op ondeugdelijke gronden.

Immers, wie deformatie (d.i. kerkverwording) iets periodi*ks noemt, vervalst de geschiedenis door haar te maken tot een natuurgebeuren, zoals bijv. de wisseling der jaargetijden. Als het winter wordt, kunnen we inderdaad zeggen, dat daarin iets bemoedigends ligt, omdat op de winter de lente volgt. Maar de geschiedenis, de kerkgeschiedenis, is wezenlijk iets anders dan het natuurgebeuren. Evenmin als we een toekomstige reformatie-tijd wiskunstig kunnen berekenen, evenmin kunnen we een deformatie-tijd voorspellen. Want de geschiedenis wordt — onder de leiding Gods — gevormd door verantwoordelijke mensen. Treedt deformatie in, dan is dat een bewijs, dat die verantwoordelijke mensen ongehoorzaam zijn geweest aan de wetten, die God voor de geschiedenis gesteld heeft. Daarin ligt niets bemoedigends, alleen maar iets bedroevend s, want dat had niet zo mogen zijn.

Deformatie is geen noodlot, doch een aanklacht.

Is het „bemoedigend", als... enz.?

Och neen.

Want gelukkig i s het niet zoo.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 november 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 november 1936

De Reformatie | 8 Pagina's