GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Eilsabethsvloeil en Mnssert.

D3 „Pi'Ovinciale Z^uwsche Middelburgsche Courant" {•26 Nov.) schrijft:

Een der zielsohe — o-m niet, met Bolland, van „zielige" te spreken! — achtergronden van fascisme en. nationaal-sooialisme is de 'heilandsgedaohte, de keiland-aohtige, zeker meer dan mensohelijke vereering die men voor den leider koestert, en die dan door een „knechtenpers" stelselmatig wordt aangewakkerd. Wij zien dat in Italië, waar de koning volkomen bij den Duce in het niet zinkt; wij zien dat in Doiitachland, waar kritiek op den Führer niet als gewone majesteitsschennis, maar bijna als heiligschennis wordt beschouwd, en.. .. nu beginnen we met die dwaasheid hier te lande warempel ook al!

„Het Nationale D'agblad" — aldus „De Vrijheid" —' laat evenmin als „Volk en Vaderland" eenig' middel onbeproefd, dat ir Mussert dieper in de draaikolk van den hoogmoedswaanzin kan dom pelen."

Ten bewijze hiervan haalt „D'e Vr." dan uit het nr van 18 November dezes Nazi-onalen dagblads. ean artikel aan, waarin herinnerd wordt aan den St. Elizabethsvloed van 18 Nov. 1421, waardoor Hcïlandsdiep en Biesbosch ontstonden, als gevolg van een doorbraak van den Merwededijk bij Werkendam. En na wat gejeremieer over dien vloed van meer dan vijf eeuwen geleden vervolgt dat Lüad ir fodslasterlijken waan en verblindheid aldus:

Aan ons om de duiding van Gods wil m dat al te erkennen.

Want werd Werkendam op den ISen van Slachtmaand 1421 door den St. ElisabKthsvloed op onzen Dletscben landschapsbodem dus hel merkteeken van Eietsche gespletenheid, op - ien Hen va.Ti Bloeimaand 1894, bijna vijf eeuwen lütj-, aansct.ouw'i; in datzelfde kleine Werkendam de man het levenslicht, die eenmaal de vlag var. de '.x-^ksche heropstanding van de volksche hereeniging zou planten in alle Dietsche gouwen. Deze man is Mussert!

Waarlijk ligt hierin meer dan 'n simpel toeval. Voor wie de zin van ons volksverleden begrijpt, is dit 'n openbaring, die niet mag worden misverstaan.

De heele spatieering der laatste alinea is van „Het Nationaal Dagblad". Commentaar —- aldus „D*} Vrijheid" — schijnt geheel overbodig. Alleen deze vraag: is Mussert waarlijk zoo hoogmoedswaanzinnig, dat hiji dit slikt? ...

Ons dunkt dit commentaar toch niet overbodig: of zekere heer Mussert dezen waanzin al dan niet slikt, mag ons koud laten maar als het Nederlandsche volk dit slikt dan zouden wij inderdaad zeggen, dat het tijd wordt, gezegd volk wakker te schudden!

Tot zoover de „Prov. Z. en M. Crt." Ik moet maar weer denken aan de Duitsche kiosken, waarin vlak vóór Hitler de macht veroverde, heele bergen van litteratuur werden te koop geboden, waarin uit de sterren Hitlers levensloop werd geprofeteerd. Het stond allemaal in de sterren geschreven. De horoscoop sprak onbedriegelijke taal...

Jammer intusschen, dat het niet precies 5 eeuwen, doch „bijna" 5 eeuwen zijn...

Overigens is 11 Mei de dag van het eerste revolutionaire attentaat op Keizer Wilhelm (1878)...

Leider en lijder.

In „Organist en Eredienst", orgaan v. d. Ver. v. Organisten bij de Geref. Kerken, welk orgaan we reeds herhaaldelijk met instemming begroetten, en belangstellend blijven volgen, troffen we een artikel van Drs Joh. Luykenaar Francken, waaruit een enkele passage hier volge:

Hoe nodig het is, om ook de schijnbaar „pietlutterige" dingen op z'n tijd een fhnke beurt te geven, viel me op, toen ik in de loop van de vorige maand op verzoek van liet studentencorps aan de Theologische Hogeschool te Kampen, „Fides Quaerit Intellectum" een causerie hield als inleiding op een bespreking van het onderwerp „Liturg en Organist". De aanleiding daartoe was op zichzelf ook weer een „kleinigheid".

Met het „kleinigheid]e" is bedoeld gemeld Verder: orgaan,

En zo heb ik die avond allerlei „aangesneden", dat voor een leider van de Eredienst misschien een futilitiet lijkt, en toch gewichtig is, omdat kleine oorzaken en vooral de telkens wederkerende oorzaken zulke grote gevolgen kunnen hebben voor de orde en het karakter van de Eredienst, en er, dank zij het doorwerken van onze Verenigingsarbeid nu eens een gelegenheid was om over die dingen te spreken in een kring, voor wie het betekende: een stuk aanstaande practijk, contact met de organisten in het algemeen, en een kijkje achter de gordijntjes van de orgelgalerij. Contact naar alle kant. Toen was het of ik koppels opentrok: onaanzienlijke trekkers op zichzelf, laten ze de muziekstroom van alle kanten door en dienen zo, in alle houterigheid, een verheven ideaal.

Drs Luykenaar Francken sprak over „Liturg en Organist":

In de Eredienst is de liturg onbetwistbaar leider.

Evenals overal, is ook in de Eredienst de leiding het best, wanneer die zo weinig mogelijk gevoeld wordt. Daarop moet de aanstaande liturg aansturen, dat hij zó leert leiden.

Voor predikanten is dat allerminst gemakkelijk, want de dominee heeft in de Eredienst zeggenschap óók over dingen, waarvan hij in de regel weinig verstand heeft. Daarom moet hij zich op de hoogte laten brengen, en zich op de hoogte willen laten brengen.

De zaken lopen het best, als de geleiden ervan overtuigd zijn, dat de liturg de moeilijkheden kent, er rekening mee houdt en aanstuurt op zo zelfstandig mogelijke mede-werking.

Als ook de organist zijn taak verstaat en haar é.é.n kan, loopt alles op rolletjes.

Het meest van belang voor den liturg is, te weten wanneer hij wèl, en wanneer hij niet moet ingrijpen, en zo dat laatste nodig is, op welke manier dat gewenst is.

Daarbij sta voorop, dat liturg en organist beiden er naar dienen te streven, de Eredienst ordelijk en naar eigen aard te doen verlopen, en zo, dat het ideaal zo dicht mogelijk benaderd wordt.

De liturg kan hiertoe meewerken in en buiten de

Eredienst. En de organist niet minder.

Daar de predikant onbetwist leider is in de Eredienst, dient de organist zonder meer te gehoorzamen, indien de liturg op een bepaald ogenblik meent te moeten ingrijpen. Ook als wat van hem gevraagd wordt, ingaat tegen zijn muzikale (of liturgische) overtuiging.

Maar in dat laatste geval is de organist verplicht, om alles te doen, wat mogelijk is, om buiten de dienst den liturg te overtuigen van het verkeerde in zijn leiding. En omgekeerd is de liturg verplicht, te luisteren naar den man, die, als hij bekwaam is voor zijn taak (let op die ernstige beperking) alle belemmeringen in de vervulling van zijn taak uit de weg moet zien te ruimen, met beroep op het belang van de Eredienst. Geen enkele collega behoeft, neen mag lijder zijn van den leider. Als dat ergens zo is, dan is er wat fout, öf met den liturg öt met den organist, 6f de verhouding tussen die twee deugt niet, óf er zijn andere verhoudingen niet in orde.

Voor een goede verhouding, en voor het juist verrichten van de organistentaak, kan de predikant, juist de predikant, vaak zo veel doen buiten de dienst. Denk alleen eens aan de invloed in de kerkeraad. Wat kan een predikant, die inzicht heeft in de moeilijkheden, waarmee de collega op de orgelbank worstelt, dédr alleen al vaak talloze „misverstanden" uit de weg ruimen. Wat kan hij niet allerlei beslissingen, waarbij ook de organist betrokken is, ten goede beïnvloeden... of ten kwade.

Het leiderschap van den liturg mag niet zo zijn, dat 't vergelijkbaar is met het mennen van een redeloos stuk vee, of het africhten van recruten, wier grootst gebrek is, dat ze wel eens zelf willen denken.

Het kan, wil het goed zijn, eerder vergeleken worden met het dirigeren van een groot koor, waarvan een onderdeel staat onder de leiding van een bekwaam musicus, die zich willig mèt zijn koor, ondergeschikt en toch zelfstandig, dienstbaar stelt ten behoeve van het geheel.

Telegram aan Staliu.

Uit een artikel van Ds Chr. J. W. Teeuwen in „Geldersche Kb.":

> /Dezer dagen verscheen in Parijs een boekje: „Retour de 1' U. R. R. S." (Nouvelle Revue Frangaise — Parijs 1936).

Binnenkort hopen wij op dit zeer markante geschrift nog even terug te komen. Het beschrijft de indrukken van een vriend der Sowjets, de journalist André Gide — van het Russisch communisme. De Franschman is totaal ontgoocheld teruggekomen.

Merkwaardig is wat deze auteur mededeelt over den „krankzinnigen eeredienst aan Stalin gewijd". Wij deelen hiervan het volgende mede.

Hij reisde door het geboortedorp van Stalin en dacht er toen aan, hem een telegram te zenden om hem voor de ontvangst in Rusland te bedanken. Men heeft het telegram niet willen verzenden, zonder aan den persoon van Stalin in den tekst „leider der arbeiders" of „heer en meester der volkeren" toe te voegen. Het telegram is verzonden, maar Gide wees er alle vaderschap van van de hand, evenals alle redevoeringen in Rusland, daar hij den indruk en de ondervinding had, dat men herhaaldelijk vertalingen van dergelijke en andere toevoegingen had voorzien.

De volgorde.

Verleden week hebben zoowel Prof. Greijdanus als ik iets opgemerkt over wat „De Heraut" heeft geschreven naar aanleiding van het publieke feit, dat de volgorde in de synodale uitspraak betreffende zelfonderzoek was: geloof, bekeering, en zelfonderzoek. Daarbij kwam ook de naam van Ds Boeijinga ter sprake. Hierom geven we door wat deze zelf opmerkt in „Geref. Kbl. Haarlem":

Eenige weken geleden heb ik bij een overzicht va» de voornaamste zaken door de Synode van Amsterdam behandeld, ook vermeld het initiatiefvoorstel van Prof. Kuyper inzake het zelfonderzoek, dat Ds J. Douma met groote bereidwilligheid heeft ingediend. Ik maakte daarbij de simpele opmerking, dat er, blijkens het synodaal persverslag, een klein maar niet onbelangrijk verschil bestond tusschen de bewoording van Dg Douma en de uitspraak van de Synode. Had de eerste als volgorde van noodzakelijke kanselvermaningen gesteld: „zelf-onderzoek en geloof en bekeering", in de synode-uitspraak bleek dit zelf-onderzoek achter geloof en bekeering te zijn geplaatst. En ik heb met deze verschikking mijn instemming betuigd. Immers, iemand die niet gelooft, bezit geen geestelijk leven, is geestelijk dood en kan dus in geen enkel opzicht zijn geestelijken staat of toestand onderzoeken. Logisch, doch ook in de werkelijkheid moeten daarom geloof en bekeering vooraf gaan aan het zelf-onderzoek. E» ook in de prediking moet die volgorde betracht. Nu schijnt er over dit puntje in de kerkelijke pers nog verder nagepraat te zijn. En dat wel in een richting, die Prof. Kuyper voelt indruischen tegen zijn oorspronkelijken opzet. Daarop nu. reageert hij in „De Heraut".

Nadat Ds B. dan „De Heraut" heeft geciteerd, en met name heeft gewezen op de beschuldiging van het blad, dat er een onjuiste voorstelling gegeven zou zijn, merkt hij verder op:

Ik weet niet wien hij daarbij op het oog heeft. Maar wel weet ik, dat zijn beschuldiging niet gering is. Er zouden namelijk predikanten zijn, die onderzoek naar den geestelijken staat verboden achten, omdat binnen het verbond die bij allen in orde is. In een ander artikel in hetzelfde nummer schaart hij zulken bij degenen, die door een dergelijke prediking de menschen „met een ingebeelden hemel naat' de hel" laten gaan.

Ik meen nu, dat, om concreet te worden, tegen zulk een predikant onverwijld een aanklacht zou moeten ingediend worden, opdat hij zijn onheilig in slaap sussen der zielen niet ongehinderd voortzette. Dan zouden we ook opschieten.

Maar is er inderdaad één zoo'n predikant aan te wijzen? Als er tegenwoordig nadruk op wordt gelegd, dat het onderzoek naar den staat, binnen het verbond, ook van uit het verbond, verbondmatig moet geschieden, is dat zielen in slaap wiegen?

Is het niet veeleer het scherpste, het vruchtbaarste en meest doeltreffend middel tot geestelijke zelfkennis? En geheel naar de Schrift!

Ik houd het er daarom het liefst voor, dat er rondom de zaak van het zelf-onderzoek nog altijd ontzaglijk veel droef misverstand heerscht.

Vervolgens, in terugslag op wat „De Heraut" heeft opgemerkt inzake opzettelijke misleiding, advocatenslimmigheid, etc, zegt Ds Boeijinga:

Het ligt niet op mijn weg op deze ontboezeming in te gaan. Ik denk echter, dat hij die hier, ongemeen fel, feitelijk van „opzettelijke misleiding" beticht wordt, zelf wel zal komen aankloppen. Als het maar geen oneenigheid geeft.

Zoo ik zelf een tikje ondeugend zou mogen wezen, zou ik willen opmerken, dat ik nu den indruk heb gekregen, dat innerlijke gevoelens zijn geprojecteerd op uiterlijke toestanden en dat dus de stormbal, aan kerkelijke kusten geheschen, wel beschouwd ditmaal heeft gehangen aan eigen zielestrand.

Eindelijk nog dit:

Ten slotte beroept Prof. Kuyper zich op Zondag 31, die spreekt over de hanteering van de sleutels des hemelrijks.

En zeer juist merkt hij op, dat „het zelf-onderzoek, dat bij elke prediking noodig is, niet alleen daarop betrekking heeft, hoe ver men in het geloof en de bekeering gewassen is, maar óf men nu waarlijk de belofte des evangelies aanneemt, dan wel ongeloovig is en zich niet van harte bekeerd heeft". (De Cate-

chismus schrijft tegenwoordige tijd „en die zich niet van harte bekeeren").

Uit dit beroep op Zondag 31 blijkt echter gelukkig, hoe dicht degenen, die Prof Kuyper meent te moeten bestrijden, in dit opzicht bij hem staan.

Want ze zijn het ongetwijfeld met Zondag 31 volmaakt eens. Ze willen juist, dat in elke prediking met aandrang gevraagd wordt of men de belofte des evangelies met een waar geloof aanneemt en zich van harte bekeert.

Want zóó is het juist echt verbondmatige bediening des Woords.

Sprak ik dan ten onrechte van veel droef misverstand?

Zellonderzoek.

Ds J. W. Siertsema schrijft in „Haarl. Kbl.":

Volgens belofte zou ik nog terug komen op den verderflijken invloed, die door een geloofsopvatting, als in de brochure „Zelfonderzoek noodzakelijk" voorgestaan, wordt geoefend op de herderlijke zorg en het geestelijk leven der gemeente. Het heeft mij pijnlijk ' getroffen, dat deze brochure door schrijvers in het „Calvinistisch Weekblad", „De Heraut", het „Geref, Jongelingsblad" en het „Geref. Mannenblad" warm wordt aanbevolen. Ziet men dan niet, hoe veel kwaad hier wordt gedaan? Gelukkig openbaart zich overal een gezonde reactie tegen dezen gevaarlijken geest.

Voor dezen keer wil ik alleen wijzen op enkele uitspraken van Calvijn, die men kan vinden in het derde deel van zijn Institutie (vertaling Dr A. Sizoo), bladzijde 18. Daarom, indien het geloof van dit doelwit, waarop het richten moet, ook m a a r h e t minst afwijkt, behoudt het zijn natuur niet, maar is een onzekere lichtgeloovigheid en een onbestendige dwaling des verstands. Hetzelfde Woord is de grondslag, waardoor het geschraagd en ondersteund wordt: en wanneer het daarvan afwijkt, stort het ineen. Neem dus het Woord weg en er zal geen geloof meer overblijven.

Bladzijde 19. Immers het gaat ons niet slechts aan te weten, wie Hij is in Zichzelf, maar hoe Hij jegens ons wil zijn. Dus wij weten nu reeds, dat het geloof is een kennis van Gods wil jegens ons, die uit Zijn Woord verkregen is. En het fundament daarvan is een vaste overtuiging van de waarheid Gods. E n zoo lang uw hart met zichzelf over die zekerheid in tweestrijd zal zijn zal ook het Woord van een twijfelachtig en zwak of liever van geenerlei gezag zijn.

Bladzijde 21. Nu zal de juiste bepaling van het geloof voor ons vast staan, indien wij zeggen, dat het is een vaste en zekere kennis van Gods welwillendheid jegens ons, welke gegrond op de waarheid van Zijn genadige belofte in Christus, door den Heiligen Geest aan ons verstand wordt geopenbaard en in ons hart wordt verzegeld.

Bladzijde 26. Indien men tegenwerpt, dat dus den geloovigen niets meer over blijft, waaruit zij met zekerheid hun aanneming tot kinderen kunnen opmaken, dan antwoord ik, dat ofschoon er een groote gelijkheid en verwantschap is tusschen Gods uitverkorenen en hen, die met een voorbijgaand geloof voor een tijd begiftigd worden, toch alleen in de uitverkorenen dat vertrouwen krachtig leeft, waarvan Paulus roemt, dat ze met vollen mond roepen: Abba, Vader... zoo verzegelt Hij in hen vastelijk de genade Zijner aanneming tot kinderen, opdat ze standvastig en zeker zij ...

Intusschen wordt den geloovigen geleerd, zichzelven zorgvuldig en nederig te onderzoeken, opdat niet in plaats van de zekerheid des geloofs de zorgeloosheid des vleesches ovei hen kome.

Bladzijde 27. Daar tijdgeloof en waar geloof zoo groote verwantschap en gelijkenis vertoonen, geeft Calvijn het verschil aldus aan: Maar ik ontken, dat de verworpenen zoo ver komen, dat ze tot in die verborgen openbaring doordringen, welke de Schrift alleen aan de uitverkorenen toekent.

Bladzijde 31. Wordt het geloof volkomen terecht herhaaldelijk in de Schrift kennis genoemd en door Johannes een wetenschap, wanneer hij betuigt, dat de geloovigen weten, dat zij kinderen Gods zijn. En ongetwijfeld, dat weten zij zeker; maar meer versterkt door de overtuiging van de Goddel ij ke waarheid, dan onderwezen door een verstandelijk bewijs.

Bladzijde 32. Ongetwijfeld, zoo vaak ons God zoo Zijn Woord aanprijst, verwijt Hij ons zijdelings onze ongeloovigheid: want Hij legt het op niets anders toe, dan om verkeerde twijfelingen uit onze harten uit te roeien. Er zijn ook zeer veel menschen, die Gods barmhartigheid zoo opvatten, dat zij daaruit zoo weinig mogelijk troost ontvangen. Want zij worden tegelijkertijd door een ellendige angstigheid gekweld, doordat zij twijfelen of Hij hun barmhartig zal zijn; want juist die goedertierenheid, waarvan zij m e e n e n volkomen overtuigd te zijn, sluiten zij in binnen al te nauwe grenzen. Immers zij overleggen zoo bij zichzelf, dat zij wel groot en overvloedig, uitgestort over velen en voor allen beschikbaar en bereid is, maar dat het onzeker is, of zij ook tot hen zal komen of liever of zij tot haar zullen komen...

Bladzijde 33. En zoo versterkt zij den geest niet zoo zeer met onbezorgde gerustheid, als wel bekommert zij hem met onrustige twijfeling. Geheel anders is het besef van volledigheid, welke aan het geloof i n de Schrift alt ij d wordt toegekend, namelijk het besef, dat Gods goedheid, wanneer die ons duidelijk voor oogen gesteld wordt, buiten allen twijfel stelt.

En met die woorden toont hij ongetwijfeld aan, dat er geen oprecht geloof is, tenzij wanneer wij met een rustig gemoed ons daarvan stellen voor Gods aangezicht. En die vrij moedigheid komt slechts voort uit een vast vertrouwen op Gods goedgunstigheid en zaligheid.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 december 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 december 1936

De Reformatie | 8 Pagina's