GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

POPULAIR-WETEN-SCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

POPULAIR-WETEN-SCHAPPELIJKE SCHETSEN

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Obligatie'leenlngen.')

I.

Tot de verschijnselen van den nieuwen tijd, zooals die op 26 Sept. j.l. door het besluit der Regeering om den gouden standaard los te laten, is ingeluid, behoort ook dat van de groote geldruimte. Velen schijnen uit overweging, dat, nu de slag eenmaal gevallen is, er geen reden meer bestaat voor de terughouding die jarenlang is betracht, hun gelden weer in beweging te hebben gezet. Reeds het feit alleen van het goud-embargo en de wetenschap, krachtens Regeeringsverklaring, dat dit ook wel zal moeten leiden tot devaluatie, is voor velen reden _genoeg om nu maar niet langer te wachten. Al moge de toestand dan nog volstrekt onzeker zijn, en al staat nog lanig niet vast op welk peil de gulden zal worden gestabiliseerd en al moge, naar velen beweren, met vrij groote waarschijnlijkheid worden aangenomen, dat, wil de voorgenomen devaluatie eenig effect sorteeren, de aanpassing aan de groote buitenlandsche valuta's noodzakelijk zal zijn, waaruit dus tevens voortvloeit dat een gulden met slechts 20 pet. devaluatie naast pond sterling en dollar met circa 40 pet. (misschien nog meer) devaluatie een dispariteit vormt, waardoor Nederlands economisch leven toch niet tot een behoorlijken opbloei zal kunnen komen, — ik zeg: ondanks al deze neven-factoren hebben velen besloten, hun opgepot geld nu toch weer in het econopiisch leven zijn rol te laten vervullen. Men hoort daarbij, dat, nu de slagboom is weggenomen die velen, terecht of ten onrechte, dan toch zagen als de verhindering van den terugkeer tot nojrmale en ook gezonde verhoudingen, weer meer dan voorheen vertrouwd mag worden dat onze Nederlandsche volkshuishouding het toch nog zal kunnen uithouden en niet in elkaar zal kra, ken, , zooals door velen tot voor kort werd gevreesd.

Deze geldruimte heeft allereerst mogelijk gemaakt, dat de overheid (de staat, provinciën en gemeenten) is gekomen met nieuwe leeningen. Veelal gingen die samen met aflossing van andere, hooger rente dragende leeningen; maar toch niet altijd was dat het geval; er is ook weer „nieuw" geleend voor loopende kasbehoeften.

In de allerlaatste weken neemt men waar, dat die geldruimte ook haar invloed laat gelden in het bedrijfsleven, alsook op het terrein van het kerkelijke- en schoolleven. Over deze beide laatsten willen wij thans hier een enkel woord zeggen.

* Voor zoover dooï mij waargenomen, zijn de leeningen, den laatsten tijd door kerken en scholen aangekondigd, in verband gesteld met aflossing van andere leeningen. Men noemt dib dan conversie. Ik denk niet, dat iemand er eeni bezwaar tegen zal malcen, dat onze kerken en schoolbesturen trachten te profiteeren van de mogelijkheid, welke thans zich voordoet, om tegen lageren rentevoet hun schuldenpositie te regelen. Door de nu bestaande gelegenheid waar te nemen, kunnen onze kerken en scholen gedurende al de jaren, waarin die leeningen nog zullen moeten loopen, zich een beduidend voordeel bezorgen in den vorm van een vermindering van den rentelast. Ik zeg: niemand zal daar bezwaar tegen hebben, mits... Er schijnt hier de noodzaak op te komen van ©en zeer nadrukkelijk MITS. Met den meesten ernst moet er tegen gewaarschuwd worden, dat onze kerken en scholen dat voordeel zouden trachten te bereiken in strijd met eenige voorwaarde door haar in het verleden, toen zij haar tegenwoordige schulden aangingen, aanvaard. Elke daad, welke ook maar in het geringst zou beteekenen strijd tegen de bestaande overeenkomst met de tegenwoordige geldschieteirs, moet tiitgesloten blijven, ook al zou dat met zich brengen, dat men het rente-voordeel, hetwelk vandaag bereikt kan worden, moet prijs geven.

Ik acht het alleszins waarschijnlijk, dat vele lezers hier zullen interrumpeeren, dal; het toch geheel en al overbodig is een dergelijke waarschuwing te doen uitgaan. Met hen wenschte ik, dat dit zooi was, doch ik ben er ruet van over^ tuigd. Sterker nog, ik heb de wetenschap, dat hier en daar plannen zijn overwogen, die niets anders beteekenen dan misbruik maken van een machtspositie en schending van het recht. Grif neem ik aan, dat dit karakter der voorgenomen handeling niet duidelijk voor oogen heeft 'gestaan.

Ik zou in de vragen, die mij den laatsten tjjd gesteld zijn met verzoek om advies, geen aanleiding zien in het publiek over dit onderwerpi te schrijven, ware het niet, dat ik nu onlangs een aankondiging zag welke gereed© aanleiding mag geven tot een even publieke bespreking als die aankondiging publiek was.

Het is niet noodig hierbij eenigen naam te noemen; het heeft niet den minsten zin den indruk te vestigen alsof het nu zou gaan tegen ©en of andere bepaalde kerk, of school of welken kring ook. Met weglating dus van naam ©n zakelijke gegevens citeer ik het volgende bericht uit het , iAmsterdamsGh Effectenblad" van 22 Dec. 1936:

K. S.

„Per ... Dec. 1936 zijn alle no_g uitstaande „obligaties der 51/2 "/o leening 19.., oorspr. gr. „f, voorzoover de houders niet hebben „toegestemd in renteverlaging op 41/3 »/o, aflos- „baar gesteld "

Wat hierin nu bijzonder de aandacht trekt, dat zijn de woorden: „voor zoover de houders niet hebben toegestemd in renteverlaging". Deze factor was ook een der onderwerpen in de met mij gevoerde correspondentie. Hier raken we aan bet bovengenoemde „mits". Daarover willen we thans nader spreken.

Zooals reeds gezegd, is het vanzelfsprekend, dat ook onze kerkeraden en schoolbesturen er naar gestreefd hebben, om profijt te trekken van de algemeene daling van den rente-standaard, zooals die in de laatste jaren en maanden is ingetreden. Zxük een poging is gemakkelijk te ondernemen, wanneer men met slechts enkele individueele schuldeischers heeft te doen. Moeilijker echter is het, wanneer het verband tusschen schuldenaar en schuldeischers losser geworden is, zooals dikwijls het geval is bij obligatieleeningen. Wanneer daar dan nog bijkomt de tusschenkomst van een bankinstelling, die zich met de emissie belast, dan is de bekendheid met de werkelijke schuldeischers, dat zijn dus de houders van de uitgegeven obligaties, wel heel gering. 2)

Toch is de rechtspositie niet anders dan in

2) In enkele gevallen heeft men dit bezwaar trachten te ondervangen door aan een obligatieleening een trustee-regeling te verbinden. Ik ga hierop thans niet verder in; slechts merk ik op, dat in zoo'n geval het nemen van een alle obligatiehouders bindend besluit wel gemakkelijker is te nemen dan zonder trustee-verband, maar al moge dan de nieuwe toestand door het geschreven recht gedekt zijn — de moeilijkheden in ethischen zin, welke ons hier voornamelijk zullen voor oogen staan, worden er niet door opgelost. Overigens zou over het huidige trustee-wezen meer gezegd moeten worden dan het bestek van dit artikel toelaat; ik laat het daarom verder rusten.

het gewone verkeer tusschen eiken schuldenaar en schuldeischer; een kerk- of schoolbestuur heeft dan eiken obligatie-houder als schuldeischer te erkennen en deze obligatiehouder kan zijn rechten als schuldeischer doen gelden onafhankelijk van hetgeen de andere obligatiehouders mochten doen. Elk verzoek om te mogen afwijken van de gestelde voorwaarden en dus ook een verzoek om renteverlaging moet worden gericht tot eiken obligatiehouder individueel 3); deze heeft een individueel recht om dat verzoek wel of niet in te willigen. Hij ontleent dat recht aan de voorwaar^ den, die indertijd bij de uitgifte der obligatieleening zijn gesteld. Het is bekend genoeg, dat dit geschiedt in den vorm van het opnemen van enkele voorwaarden in het prospectus, waarin een kerkeraad of schoolbestuur het publiek uitnoodigt om op die voorwaarden in te teekenen op de geldleening. Ieder die onder .verwijzing naar zulk een prospectus zijn inschrijving doet, bindt daarmede zichzelf om niets meer te eischen dan in het prospectus staat. Maar omgekeerd is ook de geldleenende kerk of schoolvereeniging gebonden om getrouwelijk na te leven al hetgeen in het prosr pectus is verklaard: Geen van beide partijen heeft de bevoegdheid om eigenmachtig in die voorwaarden verandering te brengen.

Nu heb ik niet veel woorden noodig om te verklaren, dat elke schuldeischer goed doet zoo volledig als het hem mogelijk is rekening te houden met zich wijzigende omstandigheden. Deze tijd, die zoo snelle en zoo diep ingrijpende evoluties gaf, heeft meer dan eens en meer dan ooit getoond hoe noodzakelijk het is, dat men zijn rechten niet handhaaft tot het bittere einde toe, maar dat een willig oor wordt verleend aan billijke voorstellen en verzoeken van den schuldenaar. Wanneer dan die schuldenaar in dit geval is een kerk of een ^schoolvereeniging, wier moeilijkheden bekend genoeg zijn, dan zal, op dit terrein nog meer dan elders, elke schuldeischer goed doen zich met den meesten ernst af te vragen of hij niet zal meewerken tot al zulke maatregelen, welke het budget van een kerk of schoolvereeniging kunnen verlichten. Op een harteloos handhaven van zijn „rechten" zal niemand zegen kunnen verwachten.

Maar nu ook omgekeerd: hoe moeilijk het ook mag zijn voor allerlei schuldenaren om de eigen huishouding-rekening tot een sluitend geheel te maken, het past toch ook alweer niet o-m harteloos te oordeelen over en te veroordeelen een schuldeischer, die meent niet in het gedane verzoek te moeten treden. Men kan toch niet altijd beoordeelen onder welke omstandigheden elke individueele schuldeischer leeft. Onder hen kunnen er toch ook zeer wel velen zijn, die zelf ook onder groote moeilijkheden gebukt gaan, zoodat ook zij, niet dan met de allergrootste moeilijkheden zich allerlei inkomsten zien ontvallen. Het gaat niet aan om te verlangen, dat ieder te allen tijde len op elke plaats zich de consequenties van de veranderende tijdsomstandig'heden laat welgevallen. Dit klemt temeer, wanneer men in rekening brengt, dat slechts uiterst zelden wordt waargenomen, dat een debiteur in de omstandigheden waarin een schuldeischer verkeert, aanleiding vindt zijn eigen offers te vergrooten. Toen in de achter ons liggende decennia de rentestandaard algemeen omhoog ging, heeft vrijwel geen enkel lichaam het besluit genomen om den rentevoet van de vroeger aangegane geldleeningen te ver'hoogen. Men moet zijn oogen wagenwijd open zetten óók voor deze keerzijde der medaille.

Maar wat zien wij nu gebeuren? In de mij tetr kennis gebrachte gevallen en hoogstwaarschijnlijk is dat ook de situatie achter het boven gegeven citaat, heeft een bestuurscollege van een groot

aantal obligatiehouders een toestemmend antwoord ontvangen op het verzoek tot renteverlaging. Een groep bleef echter onzijdig. Men krijgt dus nu het geval, dat van zeg 100 obligatiehouders er 70 zijn die wel een renteverlaging aanvaarden, terwijl er 30 verklaren die niet te willen goedkeuren. Nu gaat meer dan één college overwegen niet alleen, maar blijkbaar ook besluiten, om de obligaties van die laatste groep, de 30, zoogenaamd „vervroegd" af te lossen. Gewoonlijk heeft men daarvoor niet het geld in de kas; men moet het eerst weer gaan leenen, vanzelfsprekend tegen de voorgestelde lagere rente. Maar het aldus opnieuw geleende geld wordt dan gebruikt om de obligaties die volgens de oude voorwaarden, dus met den hoogeren rentestand, zouden blijven uitstaan, af te lossen. Zulke obligatiehouders krijgen dan hun geld terug; hij herbelegging zullen zij zoo goed als zeker toch ook een lageren rentevoet moeten aanvaarden, nu nergens meer gelegenheid bestaat om dat geld uit te zetten tegen een rentevoet als enkele jaren geleden gebruikelijk was. De niet-vrijwillig aanvaarde rente-derving wordt hun aldus tóch opgedrongen.

Is zulk een maatregel nu oirbaar?

Voor het antwoord op deze vraag zal men in elk geval moeten kennen de voorwaarden die in het vroeger uitgegeven prospectus zijn vermeld. Het is vrijwel regel om in elk prospectus op te nemen de bevoegdheid van de geldleenende kerk of schoolvereeniging om de leening vervroegd af te lossen, hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk. Men bindt zich allereerst aan een meestal geringe j aarlij ksche aflossing; meestal vindt men zoo'n periodieke aflossing gesteld op een veertigste of een vijftigste deel van de totaal geleende som. De geheele geldleening zal, indien er niets bijzonders gebeurt, dus na 40 of 50 jaren zijn afgelost. Doch met het evenbedoelde voorbehoud zal het geldleenend instituut bevoegd zijn om, ook vóór dat die .termijn van 40 of 50 jaren verstreken is, een extra som af te lossen, zelfs de geheele uitstaande schuld vervroegd af te lossen.

Oogenschijnlijk staat dus het recht vast om zoo'n groep van obligatiehouders, die weigert om een verzoek tot renteverlaging in te willigen, te tracteeren op zulk een vervroegde, extra aflossing. Maar hier komt weer een andere, zeer gebruikelijke bepaling uit de meeste prospect! in het geding. Men mag aannemen, dat in vrijwel elk prospectus de bepaling voorkomt, dat de voor aflossing in aanmerking komende obligaties zullen worden aangewezen door een loting. Men heeft daarmede een waarborg willen geven voor een volstrekt objectieve, eerlijke behandeling van èlken obligatiehouder. Boven zei ik reeds, dat men veelal onbekend is met de personen der obligatiehouders. Reeds uit dien hoofde is men wel genoodzaakt door loting aan te wijzen welke obligaties zuUen worden afgelost; men pleegt dan door advertenties hiervan kennis te geven. Doch ook waar wel bekendheid beslaat met de houders der obligaties, wil men door het loting-voorschrift garandeeren, dat men niet den eenen obligatiehouder zal voortrekken boven den anderen. Het beding van aflosbaarstelling-krachtens-loting is dus te zien als een verzekering, dat er nooit uit particuliere overweging jegens een of meer obligatiehouders bijzondere prestaties zullen worden gedaan, die niet kunnen worden bewezen jegens allen. Het geheele beding van loting is in volstrekten zin te respecteeren en te aanvaarden. Ik schreef hierover eerder in „De Reformatie" van 28 Augustus, 4 en 11 September 1931, nrs 48—50. Ik volsta thans met naar die artikelen te verwijzen.

Deze lotingsusance nu raakt de kern van het vraagstuk in dit opstel bedoeld. Indien in een prospectus is bepaald, dat de aflosbaarsteUing van obligaties zal geschieden bij uitloüng, heeft dan de debiteur het recht om te doen wat sommigen, . naar boven werd omschreven, van plan schijnen te zijn te doen, een DEEL van een obligadeleening anders dan door uitloting af te lossen?

Naar mijn gevoelen moet deze vraag zoo volstrekt mogelijk ontkennend worden beantwoord. Indien in een prospectus niet is opgenomen de bevoegdheid, en dan zeer nadrukkelijk, om ook op andere wijze dan door uitloting een gedeelte van de hoofdsom, al of niet extra, af te lossen, dan is een aflossing buiten loting niet alleen schending van de goede trouw, maar ook van de in rechten aangegane verplichtingen. En daarom is het goed om, nu dit proces van aflossingen allerwege schijnt te worden overwogen, nu eenmaal de kansen daarvoor gunstig zijn, een woord van ernstige waarschuwing en vermaan te laten hooren. Men late zich niet beïnvloeden door een gevoel van wrevel jegens die obligatiehouders, die weigerachlig zijn gebleken tegenover een, (ik behoef het niet meer te herhalen), op zich zelf alleszins begrijpelijk verlangen tot verlaging van lasten. Maar het is een ding van de hoogste orde, dat in ons maatschappelijk leven in het algemeen, maar zeker op het terrein van onze kerken en scholen blijft gelden, dat het eens gegeven woord bindt. De gulden rege-1 van Psalm 15:4 blijve hier richtsnoer: „heeft liij gezworen tot zijn schade, evenwel verandert liij niet". Er zou, naar mijn vaste overtuiging, door maatregelen als boven aangeduid, een schade worden gedaan aan ons kerkelijk- en vereenigingsleven, die in geen enkel opzicht wordt goed gemaakt door het materieel voordeel van zulk een renteverlaging. De goede naam en de eer van onze kerken en vereenigingen staan hier op het spel. En daaroan hebben onze kerkeraden en vereenigingsbesturen wel zeer ernstig toe te zien; zij hebben te staan naar de eerlijke naleving van het eens gegeven woord.

A. S.


1) Dit artikel zou beter in de rubriek: „Valewetenschap en Practijk" of: „Uit het Politieke en Sociale Leven" passen. Waar evenwel beide rubrieken door vervolgartikelen bezet zijn en dit artikel van actueel belang is, geef ik

het een plaats in déze rubriek.

3) Over de z.g. schuldbrieven-wet van 31 Mei 1934, Stbl. No. 279, wil ik, in dit verband, liever niet spreken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

POPULAIR-WETEN-SCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1937

De Reformatie | 8 Pagina's