GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

^'' Nationaal-socialisme.

„De Waarheidsvriend" schrijft:

In het „Algemeen Weekblad voor Ohristendom en Cultuur" zagen we afgedrukt een gedeelte van een strooibiljet of vlugschrift, dat in Rijnland door de Belijdeniskerk verspreid wordt. Daarin wordt op de meest eenvoudige wijze naast elkaar gezet wat de z.g.n. Duitsohe Christenen en de Kerk van Christus 'belijdt te gelooven. En dan is het vreeselijk, te lezen •hoe brutaal men durft te loochenen wat God in Zijn Woord geopenbaard heeft en de Kerk van Christus alle eeuwen door geloofd en beleden heeft. Het Christendom wordt dan zelfs genoemd een vergiftiging van 'het volk met „lijkengift".

Leest eens, hoe de dingen gezegd worden door de Duitsohe 'Christenen:

1. Christus is niet 'Gods Zoon in strak Bijbelschen zin; in hem heeft 'God zich op dezelfde wijze geopenbaard als in Adolf Hitler. (Aldus D. Engelke, Rijksvicar.)

De Christelijke Kerk belijdt: „Ik geloof in Jezus Christus, Gods ééniggeboien Zoon, on-'.^n Heere".

2. Het Christendom belijdt: „Zie h^t Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt" (Joh. 1 : 29).

De Duitsohe Christenen zeggen: „Met een „lamme-425 tjes"-Christendom hebben wij thans niets meer te maken". (Thüringer Kerkblad, 1936, no. 145, 'blz. 82).

3. In 'de plaats van het lichaam der Kerk treedt het lichaam der Duitschers, dat in den Staat zijn symbool vindt. (Leutheuser.)

In 'Gods Woord lezen we: „Geeft den keizer wat des keizers is en Gode wat Gods is". (Matth. 28 : 21.)

4. Dezelfde man als hierboven (Leutheuser) zegt: „Gods riffc en het Duitsohe Rijk hebhen een verbond gesloten".

'Het IWoord zegt: „Mijn rijk is niet van deze wereld". (Joh. 18 : 36.)

5. Prof. Fascher van Jena zegt: „De meening, dat 'het Nieuwe Testament de volstrekte openbaring Gods 'bevat, is valsch en een leeken-oordeel". 'Gods Woord zegt: „Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven".

6. Ds Schneiders, van Stuttgart, zegt: „Wij moeten gedoopt worden in de gemeenschap des volks, gedoopt in 'de wereldbesohouwing des Führers".

Leg daarnaast nu eens wat 'Gods Woord zegt: „Weet ge niet, dat zoovelen wij in Jezus Christus gedoopt zijn, wij in Zijn dood gedoopt zijn". (Rom. 6 : 3.)

7. Dezelfde Dis Schneiders zegt de volgende vreeselijke dingen: „De •wijn is het teeken van het eeuwig in ons stroomende bloed, 'het brood de vrucht van Duitschen bodem. Uit Bloed en Bodem- wordt de Volksgemeenschap ge'bouwd, die in het Avondmaal wijding ontvangt. Is zulk een heilig maal (bet éénschotel-maal!) niet veel wonderlijker als dat wü door de schuld van de scheeve ontwikkeling der Kerk nu nog een middeleeuwsch mirakel zouden hebben? "

In 'Gods Woord lezen we: „Neemt en eet, dat is 'het lichaam van onzen Heere Jezus Christus, Die Zich overgaf in den dood. Neemt en drinkt, dat' ia het 'bloed van onzen Heere Jezus Christus, het bloed des Nieu'Wen Testaments, dat voor onze zonden vergoten is". Amen.

8. En als slot wordt dit verschrikkelijke, beleedigende woord, geciteerd, dat Kirchenrat Lehmann van Thüringen heeft gezegd: „Of het Christendom nog onder den naam „'Christendom" bestaanbaar is, dat hangt daarvan af, of bet gelukt het los te maken van dat, wat zich thans als Christendom aandient. Het herboren leven der natie moet voor verpesting met lijkengift bewaard blijven".

En dan heeft de heer Ds van Duyl, hoewel de N.S.B, verlatende (na eerst een massa kwaad te hebben aangesticht), het nog noodig gevonden, bij zijn heengaan te verzekeren, dat hij den beginselen der N.S.B, nog steeds toegedaan was...

„Veronderstelde wedergeboorte".

In „De Waarheidsvriend" schrijft Ds G. Woelderink:

W o r m s e r is in de vorige eeuw één der eersten en voornaamsten geweest, die weer gewezen hebben op den diepen zin van den doop en op de groote beteekenis van de rechte doopsibeschouwing voor den opbouw van het kerfcelijike leven, en hij deed het op onovertrefbare wifze, zoodat de lof, die Groen van Prinsterer hem in de inleiding toebrengt, niet misplaatst is.

Na hem komt Dr Kuyp er, en hij is het, die in zijn ijver om den doop weer zijn vollen zin terug te geven, tevens teruggaat tot de opvatting van een groot deel der vaderen, n.l. dat de doop in dien zin de wedergeboorte verzegelt, dat als regel genomen de wedergeboorte geacht kan worden aan den doop vooraf te zijn gegaan.

Voor een groot deel van kerkelijk Nederland was deze leer zóó vreemd, dat men er van opschrok en Dr Kuyper een oogeriblifc van bedrog verdacht, toen hij beweerde, dat deze leer geen vinding van hem was, maar reeds door de vaderen was verdedigd. Men stelde zich zoo vast voor, dat de algemeen geijkte voorstelling' die van de vaderen was, dat men de leer van Dr Kuyper voor een van 'de grootste ketterijen 'hield. Het Hervormde kerkvolk stelde zich in zijn geheel te weer len het deed zulksi te gewilliger, wijl deze leer, die de g'eijkte doopsopvatting aangreep, voorgestaan werd door hem, die het hoofd van de doleantie kon worden genoemd.

Dr Kuyper is hierdoor gedrongen geworden tot een nader beroep op diei vaderen, die de wedergeboorte der te doopen 'kinderen geleerd hadden om in dit stuk 'des te sterker te staan tegenover zijn bestrijders. Zijn leerling G. Kramer, doctorandus in de Godgeleerdbeid aan de Vrije Universiteit, wekte hij op een o-u derzoek in t© stellen naar wat de vaderen in dit stuk geleerd hebben. Het resultaat daarvan verscheen in 'het bekende werk van dezen: „Het verband van doop en wedergeboorte", een breede dogmenhistorische studie, na den dood van Kramer versohenen, wijl hij vóór zijn promotie uit het leven werd wegg'erukt. In de inleiding schrijft Dr Kuyper aangaande de beweegreden tot 'deze studie het volgende:

„De sacramentskwestie was ook nu weer in den •boezem der Gereformeerde Kerken hier te lande op 'den voorgrond getreden en had allengs vasteren vorm •aangenomen in de tegenstelling van tweeërlei overtuiging aangaande den kinderdoop. In verreweg den breedsten kring bracht men den kinderdoop schier uitsluitend in verband met zekere, niet nader gedefinieerde Verbondsheiligheid; maar in kleiner kring won allengs de overtuiging veld, dat men biJ deze uitwendige opvatting niet wel kon blijven staan zonder het mysterie in het Sacrament gevaar te doen loopen". Dat D'r Kuyper hoogelijk is ingenomen met deze studie, is te verstEian, want de leerling 'blijkt geheel eensgeestes te zijn met den meester. Wie echter thans na veertig jaren dit werk ter hand neemt, ontkomt niet aan den indruk, ook bij erkenning van de bizondere kwaliteiten, die dit boek bezit, dat dit werk als wetenschappelijk werk toch een groote fout aankleeft, inzo'overre het namelijk te zeer een tendenzwerk is, dat van de vooropgezette bedoeling uitgaat om de bedoelde leer bij de meeste vaderen terug te vinden. Met eenige voorzichtigheid moet daarom dit werk ter band worden genomen. Prof. Bavinck zegt in zijn

Dogmatiek, 2e druk, deel IV, pag. 32, aant. I van dit boek: „Deze studie is zeer belangrijk, maar wordt al te zeer betieersclit door het streven om de Gereformeerde Theologen zooveel mogelijk tot voorstanders van een aan den doop voorafgaande wedergeboorte te maken. Dit gevoelen wordt wel nu en dan op voorzichtige wijze uitgesproken, maar volstrekt niet door allen gedeeld".

Nadat Ds Woelderink voorts heeft afgedrukt wat de Synode van 1905 (Utrecht) ter zake uitsprak, merkt hij op:

De laatste alinea laat zien, hoe de Synode zich gekeerd heeft tegen hen, die in navolging van Dr Kuyper's gevoelen, geleerd wilden zien, dat de wedergeboorte aan den Doop voorafgaat en het beginsel der wedergeboorte in de kinderen door den doop versterkt wordt. Met, dat de Synode ontkend heeft, dat de wedergeboorte veelal aan den doop voorafgaat, maar zij wil hier met voorzichtigheid gesproken zien, wijl God vrij is in Zijn doen en wij Hem niet mogen binden aan een bepaalden weg.

Naast dit halt, dat hier sommige ijveraars wordt toegeroepen, heeft de Synode met klem verklaard, dat al houden de ouders hun kinderen voor geheiligden in Christus Jezus, dit voor die kinderen niet genoegzaam is en him geen voldoenden grond geeft om zichzelf voor ware Christenen te houden, wijl volgens de Schrift het ware geloof noodzakelijk is tot zaligheid. Daarom moet in de prediking op ernstig zelfonderzoek worden aangedrongen, want wie niet gelooft in Christus Jezus met een waar en levend geloof, kan niet zalig worden, ook al is hij gedoopt geworden en al hebben zijn ouders hem bij zijn doop gehouden voor geheiligd in Christus Jezus. De beschuldiging, als zou in de Gereformeerde Kerken de menschen geleerd worden hun hope voor de eeuwigheid te bou- • wen op een veronderstelde wedergeboorte, is dus geheel uit de lucht gegrepen, berust in elk geval niet op de uitspraak der Synode, ja is daarmede in strijd.

Toch is er in deze uitspraak der Synode iets onduidelijte; we stooten hier op enkele vouwen, die niet glad te strijken zijn. Wat verstaat de Synode nu onder het geheiligd zijn in Christus Jezus? Wanneer gezegd wordt, dat volgens de belijdenis onzer Kerken het zaad des verbonds krachtens de bulofte Gods te houden is voor wedergeboren en in Christus geheiligd zijn, lijkt het toch alleszins waarschijnlijk, dat wedergeboorte en heiliging in Christus synonieme uitdrukkingen zijn. Maar indien dat zoo is, moet men evenals in de 18de eeuw, de eerste vraag weer gaan verwringen. Men kan immers van al zijn kinderen niet belijden, dat zij uitverkoren en wedergeboren zijn. Dat geldt hoogstens alleen de uitverkoren kinderen. Men moet dus óf deze vraag alleen toepassen op enkele van die kinderen, die uitverkoren zijn, óf men moet de vraag zóó lezen, dat de ouders antwoorden, dat zij hun kinderen voor geheiligd in Christus houden, zoolang het tegendeel niet is gebleken, m.a.w. men moet de vraag zoo lezen, alsof de ouders gevraagd werd, of zij o n d e r s t © 1 1 e n, dat hun kinderen wedergeboren zijn. Naar ik meen, zijn beide opvattingen in strijd met een gezonde exegese van deze vraag, waar enkel gevraagd wordt, of men b e 1 ij d t, dat onze kinderen —' niet enkele van onze kinderen — in Christus geheiligd zijn — niet verondersteld worden in Christus geheiligd te zijn —•• en daarom als lidmaten van Zijn gemeente gedoopt behooren te wezen.

Informatorische bedoelingen brengen ons tot het citeeren ook van deze passage.

Montessori.

De heer L. v. d. Zweep schrijft in „De School met den Bijbel":

Wanneer Montessori de rechten van het kind ontleent aan een natuurlijke verhouding van gelijkheid tussen volwassene en kind, is dat wel een zeer merkwaardig staal van onverklaarbare geziehtsverblinding bij een kinderpsychologe.

Er is juist in de laatste jaren door kinderpsychologen voortdurend gewezen op de grote verschillen die er zijn tussen de psyche van kind en mens. Vooral op het afhankelijkheidsgevoel en de behoefte aan leiding, die de kinderleeftijd kenmerkt, wordt steeds weer de aandacht gevestigd. Het is revolutionaire onzin, wanneer men van de gelijkheid van volwassene en kind spreekt.

De volwassene heeft te gebieden, het kind te gehoorzamen. De volwassene heeft te jisen, en het kind heeft aan die eis stipt te voldoen.

Nu en onmiddellijk.

Zo en zó alleen kweekt men wilssterke mensen.

Want wilskracht is niet nodig, om eigen zin te volgen. Dat doet de meest ruggegraatloze slappeling wel. Maeur wilskracht is nodig, om tegen eigen begeerte en inzicht in te gehoorzamen aan een hogere norm, die van den andere tot ons komt.

Terwijl het kind aan de bevelen van zijn ouders gehoorzaamt, zonder ze te „bejahen", oefent het zich in gehoorzaamheid aan de zedewet, die in de decaloog tot hem komt.

Van deze decaloog moet Montessori niets hebben. Ze zegt er van: „Mozes heeft zich verplicht gezien, aan de wet van de liefde de decaloog toe te voegen. Jezus daarentegen leert, dat het genoeg is, wanneer wij de liefde niet afmeten en dat men niet langer enige steun van voorschriften behoeft".

De tegenstelling Mozes—Jezus is veelzeggend bij deze hervormster. Zij berust op een onkunde met de Heilige Schrift, die bij Montessori schier onbegrensd is. Zo vaak zij citeert, blijkt dit. Het komt zelfs voor, dat ze van twee uitspraken van den Heiland de ene aan Mozes, de andere aan Christus toeschrijft en dan daarmee de tegenstelling tussen Mozes en Jezus meent te kunnen bewijzen.

Het kan dan ook geen verwondering wekken, dat zij van de rechten van het kind spreekt op een wijze, die alleen kan voorkomen bij hen, die het feit der erfzonde ontkennen. We weten, dat deze dwaling oud is.

Zo moeten we, wat haar beschouwing van het object der opvoeding betreft, Montessori oud, zeer oud noemen.

Hetzelfde geldt van haar hervormingsideaal.

Deze bestaat in een complete sociale revolutie.

Het universele middel daartoe is: onderzoek van de psychische wetten van het kind.

Als het niet zo ernstig was, zou het belachelijk zijn. Haar uitspraken zijn een wonderlijk mengelmoes van een evolutionisme, dat overwonnen is, van een idealisme, dat door de moderne kinderpsychologische onderzoekingen is gelogenstraft, van revolutionaire gezindheid, die uit de tijd is.

Ook haar opvoedingsideaal kunnen we niet anders noemen dan: oud en verouderd.

Rest ons nog haar neutraliteitsverklaring.

Deze overtreft al het voorgaande in zinloosheid. 't Is of Montessori een halve eeuw geslapen heeft, en zonder zich de moeite te geven, even rond te zien, haar oudbakken wijsheid ten beste geeft.

De grote kloof, die de paedagogen scheidt, is die van het „Jenseits"- en Diesseits-ideaal.

Dit dilemma verdraagt zich met geen neutraliteit. De Katholieke paedagogiek kent deze onderscheiding ook. De Katholieke kerk weet dan ook met deze haar vermaarde, doch beginselloze dochter geen weg. Er is zoveel tegenstrijdigs in wat zij voordraagt in haar lezingen en sommige uitspraken, zoals we die o.a. vinden in haar boekje over Liturgie en Katholiek liturgisch leven.

Als didactica behoudt ze ongetwijfeld haar verdiensten, als paedagoge is Montessori mislukt. De term: Christelijke Montessori-school is dan ook een contradictio in terminis.

Want een Montessori-school kan niet Christelijk zijn, evenmin als een Christelijke school ooit door Montessori's beginselen kan worden gedragen.

We zullen deze term dan ook zó moeten lezen: een Christelijke school met meer of mindere toepassing van Montessori-techniek.

Montessori-techniek. We zouden aan een andere naam de voorkeur geven. Want de naam Montessori, die een moderne klank had, herinnert ons te veel aan wat oud en verouderd is, omdat het is anthropocentrisch, humanistisch, heidens.

Het verblijdt ons, dat althans van deze zijde dit principiëele geluid gehoord wordt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 september 1937

De Reformatie | 12 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 september 1937

De Reformatie | 12 Pagina's