GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VROUWENVRAGEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VROUWENVRAGEN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van Protest en Manifest.

III.

Een legioen van vrouwen is alzoo den strijd begonnen tegen het voorgestelde wetsontwerp tot beperking van den arbeid buitenshuis van de gehuwde vrouw. O ja, ze strijden haar strijd op zeer vreedzame wijze, met vergaderingen en manifesten en artikelen, maar de felheid is er niet minder om. En de eendracht evenmin. Hebben niet tweeduizend dames tegelijk een protestbriefkaart aan den minister gestuurd? De post moest ze bij pakjes tegelijk bezorgen. Maar het effect zou werkelijk grandiozer geweest zijn, wanneer de kaarten als confetti om des ministers hoofd gedwarreld hadden, bij wijze van papieren kogelregen.

Zijn dan al deze vrouwen zóó gebrand tegen des ministers principe: de getrouwde vrouw vinde haar levenstaak in haar gezin? Ik kan het niet gelooven.

Ten eerste hebben al de ongetrouwde dames, die aan de actie meedoen, niets te verliezen. Bij haar schijnt het meer een soort angstpsychose te zijn, dat er binnen een half jaar nog een tweede wet verschijnen zal, die óók aan alle meisjes het werken op het breede terrein van het maatschappelijke leven zal verbieden, en ze weer terug zal dringen naar enkel huishouding en verpleging. Een echte, ongemotiveerde angstpsychose is dat, want we zouden eerst een nationaal-socialistische dictatuur in Nederland moeten krijgen, voordat zóóiels mogelijk zou kunnen worden. En aan een Mussert-regiem zijn we waarlijk nog niet toe. Niemand. Noch socialist, noch liberaal, noch al, wat zich rechts noemt. Deze vrees is dus werkelijk ongegrond.

En de getrouwde dames? Hebben ze allemaal in stille öf in overdrukke oogenblikken niet stuk voor stuk eens het conflict gevoeld tusschen gezin en werk-buitenshuis ? En hebben ze toen niet allemaal gewenscht, diep in haar hart, om vrij te zijn van bindingen buitenshuis en zich geheel en al te kunnen wijden aan man en kinderen? Ach, diep, héél diep in haar binnenste, zijn ze het wel héélemaal met des ministers principe eens. Maar het is bitter moeilijk een publieke streep door eigen levensopzet te halen. En wordt, wat men los moet laten — ook al heeft men dit soms in stille oogenblikken gewenscht — niet dubbel dierbaar? En daarom geloof ik, dat ook de getrouwde vrouwen in haar diepste innerlijk niet zóó erg met den minister verschillen, maar haar verzet het méést de uitwerking van het wetsvoorstel geldt.

Want naast het principe staat de uitwerking er van. En hoe heeft minister Romme zich die nu gedacht? Wel, heel eenvoudig. Hij is met beide beenen in de volle werkelijkheid van het practische leven gaan staan. „Kijk eens", heeft hij gezegd, „de "Regeering gaat van de gedachte uit, dat de getrouwde vrouw in haar huis behoort. Op welke manier kan de Regeering nu aan de maatschappij laten zien, dat ze er zoo over denkt. Eenvoudig, door voorzoover ze met haar verschillende regeeringslichamen met de gehuwde, werkende vrouwen in aanraking komt, deze naar haar gezinnen terug te doen keeren. De gehuwde onderwijzeressen, etc. werden reeds ontslagen, laten we datzelfde nu ook toepassen op alle andere getrouwde vrouwen". En zoo wil dit wetsontwerp een verbod van arbeid in fabriek, kantoor, winkel, landbouwbedrijf etc. voor alle vrouwen, die als vrouw en moeder een gezin te verzorgen hebben.

Maar aangezien er geen wet zonder uitzonderingen is, zoo is het ook hier. Dit verbod zal, kort gezegd, niet van toepassing zijn:

a. wanneer de vrouw kostwinster is (een weduwe bijv. of wanneer de man ongeneeslijk ziek is, en dergelijke gevallen);

b. bij het verrichten van huiselijke diensten als huisnaaister en werkvrouw, omdat dit slechts ongeregeld gebeurt en dus moeilijk te controleeren valt.

c. Als het werk in de onderneming het vordert, bijvoorbeeld als de werkvrouw 's zomers in den drukken hooitijd de koeien zou gaan melken op de boerderij.

d. wanneer de verdienste van den man zóó gering is (voor de groote steden heeft men hier aan een minimum van f25 gedacht, voor het platteland is dit naar verhouding natuurlijk lager), dat het gezin er in geen geval van. zal kunnen rondkomen.

Zóó zijn in groote trekken de voorstellen van den minister. Wat vindt u er van? Aardig mee eens? Vrij logisch doorgedacht en rekening houdend met het practische leven?

Ja, dat is zoo, maar...

De minister heeft van een principe gesproken, zeggen de protesteerende dames, en een principe — dat is toch iets absoluuts! Dat verstaat zich moeilijk met uitzonderingen en practische aanpassing. Dat vraagt een uitgesproken „ja" of „neen". Waarom geldt het principe dan wel voor de een en niet voor de ander? Waarom is er dan geen verbod voor de vrouwen in de vrije beroepen, voor vrouwelijke advocaten, tandartsen, dokters, en zoo vele meer? Waarom niet voor de vroedvrouw en de baker, voor de bakkersvrouw, die ieder oogenblik door de winkelbel uit de huiskamer naar de toonbank wordt geroepen? Waarom wel voor de werkster, die de kantoren schoonhoudt en waarom niet als diezelfde werkster thuis de studeerkamer van mijnheer doet?

In een heel lang manifest, onderteekend door twintig vereenigingen, waaronder ook de academisch gevormde christenvrouwen zich schaarden, hebben de dames al deze ministeriëele inconse­ quenties bij elkaar gezet. En ze hebben dat blijkbaar met een stil gevoel van welbehagen gedaan. „Zie je wel, het klopt heelemaal niet. Fijn, dat geeft ons zooveel argumenten te meer".

Maar toch zijn die argumenten slechts schijn. Want de minister heeft heelemaal geen algemeen verbod bedoeld. Hij heeft alleen, via de beschermde beroepen, van regeeringswege een principe willen uitdragen in de hoop, dat dit ook de gewetens van de in de vrije beroepen werkende vrouwen zou toespreken en die vi-ij willig zullen navolgen, wat de anderen wettelijk geboden wordt, n.l. bij haar enorm-gewichtvolle gezinstaak geen andere „baan" op zich te nemen. En is er niet een hemelsbreed verschil tusschen de werkster, die voor een dagje in de week een werkhuis heeft, en zij, die eiken avond van vijf tot zeven, half acht of nog langer er uit trekt om de groote kantoren of scholen schoon te maken? En hoeveel gelegenheid is er nog niet voor de bakkersvrouw om tusschen het helpen der klanten door een oogje op de kinderen te houden, al moet het toegestemd, dat de taak van zulke vrouwen wel extra inspanning en extra toewijding vraagt. „Maar", zooals een harer schreef, „het geeft geen ontwrichting van het gezin. Het geeft juist omgekeerd een sterken band tusschen man en vrouw, omdat zij samen op déze manier dagelijks het belang van hun zaak op het hart dragen en dienen. Ze hebben zooveel samen te praten aan het eind van den dag, hij over de klanten buiten, zij over die van binnen, en onwillekeurig wordt zóó „de zaak" het groote saambindend element tusschen man en vrouw, ouders en opgroeiende kinderen".

Of er dan heel geen bezwaren zijn tegen de uitwerking van den minister? Ik meen, in alle bescheidenheid, van wel.

Persoonlijk lijkt me zoo'n wet, die op principiëele basis gebouwd werd, niet af te zijn, wanneer ze niet verwante terreinen terzelfdertijd principieel behandelt.

Dit springt het meest naar voren bij de onder d. genoemde uitzondering, waar het toegestaan wordt, dat een vrouw mee gaat werken, wanneer de verdienste van den man een bepaald minimum niet bereikt. Heeft zóó'n gezin met minimum-inkomsten de moeder niet noodig, niet nog véél harder noodig dan vele andere gezinnen? En juist daar zal de vrouw er uit moeten loopen, niet maar eens een keertje, als werkvrouw of voor een waschdag, maar èlken dag opnieuw, eiken Maandagmorgen tot Zaterdag toe. Zij zal naar de fabriek moeten met zijn de-regelmaat-van-het-gezin-verstorende drieploegenstelsel, in de vroege ploeg de man, in de middagploeg de vrouw, bijna nooit samen thuis. En wie zorgt er voor de kinderen? Of ze zal moeten wieden op het bouwland, in de brandend-heete zon, uren achtereen. Ze zal moeten werken tusschen allerlei manvolk met hun gore grappen. Ze zal geld thuisbrengen, ja, zeker, maar haar kinderen worden groot op straat en om haar eigen vrouweziel groeit het eelt

Hebben deze vrouwen dan geen recht op wat anderen als plicht moet worden voorgehouden? En zoo vraagt deze prlncipiëele wet om nog een andere wet — véél moeilijker nog en véél ingewikkelder — een wet, die het groote vraagstuk van het gezinsloon, van loon naar bekwaamheid en loon naar behoefte, regelt.

Hetzelfde geldt van de uitzonderingen onder a.: de weduwen en andere kostwinsters. Acli, in onzen Bijbel wordt dit vraagstuk zoo duidelijk uiteengezet. Is er wel één, aan wie zooveel barmhartige aandacht wordt besteed als de weduwe, als aan de gezinsmoeder zonder natuurlijken verzorger? Als dan een regeering positief-christelijke principes het volksleven in wil dragen, vraagt het ééne voorstel onherroepelijk om een volgend.

Een groot bezwaar tegen minister Romme's uitwerking is ook zijn gelijkstelling van huwelijk en concubinaat. Des ministers gedachtengang is hier verklaarbaar. Hoeveel huwelijken van werkende vrouwen worden waarschijnlijk opzettelijk kinderloos gehouden? Zullen zulken nu niet de bezwaren van deze nieuwe wet ontvluchten door een leven in concubinaat? En dit wil de minister stellig voorkomen, door dezelfde wetsbepalingen ook voor zulke vrouwen te laten gelden. Toegegeven, dat het opzettelijk kinderloos gehouden huwelijk weinig anders is dan concubinaat, dan nog late men dezulken met rust. Wie een zoo duidelijk uitgesproken en in het volksleven nog zoO' bewaarde Goddelijke wet als het wettige huwelijk is op zij zet, och, laat die ook maar de klem van menschelijke wetten ontloopen. 01 al weer — naast deze prlncipiëele wet tot bescherming van het gezin kome een andere prineipiëele wet: bescherming an het huwelijk en strafbaarstelling van het concubinaat. Of valt dit buiten de bevoegdeid van de Overheid?

En wat moeten nu de 25 procent gehuwde vrouwen, die géén kinderen of geen kinderen méér te verzorgen hebben? Moeten die dan maar met de handen over elkaar gaan zitten, als het huiswerk aan den kant is? O neen, volstrekt niet. Laten ze allereerst een lieve vrouw voor haar mannen zijn, op gevaar af, dat ze hem gruwelijk verwennen. Laten ze een lieve, meelevende, gezellige grootmoeder worden, die onuitputtelijk is in verrassinkjes voor de kleinkinder-

lies en de getrouwde kinderen. Laten ze, als ze het groote leed der échte kinderloosheid moeten dragen, zich geven aan zooveel werk, dat er wacht. Waarvoor men geen geld krijgt, maar dat het hart vervult met liefdevolle gedachten en hoofd en handen werk geeft, dat z'n voldoening in zichzelf heeft.

Het vrouwenleven is rijk, overal en ten allen tijde als men het uitleeft naar zijn aard. En wie het offer van haar „baan" daar niet voor over heeft, wel, die trouwe niet, maar sluite een platonisch huwelijk met die beminde, buitenshuische baan. Die is al het moois, dat tusschen de vier muren van het eigen huis te vinden is. zelfs niet eens waard. Maar die spreke ook nooit of te nimmer op dezen zelfgewilden weg over „de moderne vrouw en haar tekort".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 maart 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

VROUWENVRAGEN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 maart 1938

De Reformatie | 8 Pagina's