GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zelistandigheid, en nog wat.

We zijn dr W. A. v. Es nog een antwoord schuldig. Hij schrijft in „Geret Kbl. Leeuwarden":

Het komt ons voor. dat het voor de rust en de vreedzame ont-wikkeling van onze kerken heel nuttig zou zijn, zoo er, ook bij' het bes'taan van „meeningsverschillen", wat meer gelet werd, op hetgeen waarin men het onder' ons eens is, dat in veelheid en - waarde, waarovei verschil is, Gode zaj' dank, nog iieel wat overtroft.

Ik kan die uitlating appreciëeren, maar ik vind, dat 6 wat laat komt. Als dr v. Es eerder daaraan gedacht ' 5°^^ '^y prof. Hepp's brochures met die meerdere oorzichtigheid hebben gerecenseerd, welke van dr v. s in zijn dubbele qualiteit van curator der V.U. èn «» Kampen had mogen verwacht worden. Thans heeft hij ietwat al te vlug een hoogleeraar der V.U. tegen een van Kampen geholpen; en ik vind dat, bij zooveel fouten als door eerstgenoemde begaan zijn, een vreemd doen van een curator van Kampen. Als dr v. Es eens evenveel nota genomen had van wat ik tegen prof. Hepp's brochure IV aanvoerde, als hij het ditmaal van mijn opmerkingen over Kampen's zelfstandigheid doet, dan had hij eerder meegeholpen aan „de i"ust en de vreedzame ontwikkeling van onze kerken".

Zijn opschrift boven het door ons met instemming geciteerde artikel „tout comme chez nous" nader verduidelijkende, merkt dr v. Es op:

We «wezen op in Amerika gerezen verschillen omtrent de leer der algemeene genade: „tou'b oomme ohez nous", „geheel als bij ons".

O'ok daar loopt naast de dogmaitische k'wesitie, een Ikerkreohtelüke, omdat meerdere vergaderingen meenden 'de bevoegdheid te hebben niet aJleen predikanten maar ook kerkeraden af te zotten. Een kwestie, die toch waarlijk ook onder ons niet vreemd is: „tout öo-mme ciiez nous", „geheel als bü' ons".

Zelfs waisi het daarom in Amerika in de 'kwestie der algemeene genade reeds tot afzettingen en tot scheuring gekomen, en wij> waarschuwden daarom voerzich'tig te zijn.

Prachtig; daarover zijn we het dus eens. Moge 't zoo blijven in Sneek.

Thans nog iets over de „zelfstandigheid" van het Kamper theologisch onderwijs. Dr v. Es deelt mede, hoe hij destijds mijn desbetreffende uitlating heeft „aangevoeld":

W^e hadden zijn woorden zoo aangevoeld, dat hij bij de zelfsitamdigheid der ontwi'kkeling dacht aan een andere inrichting van Hooger onderwij-s, waar ook de theologie beoefend werd, en in welker beoefening onze kerken ook, en dit niet zoo weinig, belang hebben, en ook belang stellen. Wij zijn namelijli van meening, dat het van het hoogste belang is voor onze kerken, en dat het ooik overeenstemt met walt daarover in onze kerken vriji algemeen wordt - gevoeld, dat onze theolo'gische hoogleeraren 'te Amsterdam en te Kampen niet tegenover of zelfs naast elkander een „zelfstandige", maar in hartelijke eenheid een „ge^ meenschappelijke ontwi'klieling der itheologie" nastreven. Dit sluit dan, hoe ongewenscht ook, nieit altijd meeningisvetr'Söhillen uit. DocJi vooral dat Kampen een „zelfstandige theologie" zou hebben te „b e o O' - g e n", deed ons schrikken, scheen voor de gezonde, en vreedzame on'twi'kkeiling van onze 'kerken en de Goref. theologie niet zonder gevaar.

Prof. S. heeft ons echter in dit opzicht omtrent zijn bedoelen door zijn ophelderingten gerustgesteld.

Laat me, hoe onaangenaam het ook is, dr v. Es' gevoel van gerustgesteld-zijn toch nog even mogen in de crisis brengen; niet opdat het verdwijne, doch opdat het op m.i. betere gronden, en daarop alleen ruste. Als ik spreek van zelfstandigheid van Kampen, denk ik aanvankelijk aan niets bepaalde, dus ook niet aan een of andere bevriende inrichting (de V.U.). Maar als in bepaalde gevallen die bevriende inrichting een verkeerden kant uitgaat, dan kan, niet uit zelfstandigheidsziekte, doch ter wille van kerken en theologie, i n b e- paalde gevallen een zelfstandige ontwikkeling „beoogd" moeten worden. Met precies dezelfde vrijmoedigheid, als waarmee in „Paedagogisch Tijdschrift" de cursisten van prof. Waterink worden gemstrueerd tegen een óók aan de V.U. in twee faculteiten gedoceerde wijsbegeerte! Ik wil dr v. Es niet verhelen, dat dit thans het geval is. Ik meen, dat in kerkrechtelijk opzicht (en de dogmatiek krijgt ten deele daarmee ook te doen) en in dogmatisch opzicht de V.U. thans een verkeerden kant uitgaat. Wat prof. Hepp schrijft over de intuïtie, bestrijd ik. De lijn, die al bewuster doorgetrokken wordt, van zijn dissertatie over het algemeene getuigenis des H. Geestes tot die van dr Prins over het geweten, acht ik onjuist, en zal ik niet mede kunnen helpen trekken. En zoo is er meer. Ook de verbondsleer zal ik in overeenstemming met de theologen uit den bloeitijd, en dus in tegenspraak met prof. Hepp (blijkens diens publicaties) en anderen hebben voor te stellen. Mijn studenten vind ik minstens evenveel respect waard, als prof. Waterink zijn cursisten.

En ik vraag me af, waarom dr v. Es nu zoo „schrikt" als speciaal Kampen zelfstandigheid beoogt. Hij schrijft graag vreedzame samenwerking te willen zien. Goed. Maar het zal hem niet ontgaan kunnen zijn, dat niet ik prof. Hepp aanviel, doch deze mij. Dat is voor wie vreedzame ontwikkeling wil, dan toch allereerst oorzaak van „schrik". In stee van schrikgebaren zagen we evenwel bij dr v. Es applausbewegingen, toen prof. Hepp van wal stak. Ik versta dat niet Evenmin versta ik, waarom hij schrikt, als Kampen zóu opponeeren tegen een deel der professoren aan de V.U., terwijl dr v. Es met geen woord van eenigen schrik gewaagt, nu minstens twee, zoo niet drie hoogleeraren der V.U. (de H.H. Hepp, Waterink, en ook Kuyper) in brochures, krantenartikelen, en een paedagogisch tijdschrift opponeeren tegen andere hoogleeraren der V.U. (wijsbegeerte der wetsidee). Die hoogleeraren werken met één der door hen bestredenen samen aan de opleiding van dominees (de H.H. Hepp, Waterink, maar ook Vollenhoven!) Als dr V. Es samenwerking wil, laat hem dan beginnen bij het begin, en dus vragen, of de aanvallen van prof. Hepp op goede gronden rustten. Zoo ja, hij blijve hem steunen. Zoo neen — en ik bood materiaal genoeg — laat dr v. Es dan royaal zeggen: de harmonie is veelszins onnoodig verstoord. De curator van Amsterdam èn Kampen moet niet Kampen aansprakelijk stellen voor oorzaken van „schrik", als ze zoo apert liggen voor rekening \an Amsterdam. Zóó stond het in de huidige meeningsgeschillen. Als dr v. Es schrikt, dan schrikke hi] voor het minst over het gebrek aan samenwerking aan de V.U. zelf. En spreke nu óók eens daarover in zijn kerkbode.

Dr V. Es vervolgt:

Dooh nu zitten we 'hierbij: toch nog voor een groote moeilijkheid, en daarom ook onze bede om nog meor opheldering, zoo het mogelijk is.

„Zelfstandigheid" kan tooh niets anders beteekenen, 'dan 'door niets buiten zioh bepaald, dus „vrijheid", waarvan dan het „gevoel" te Kampen volgens Prof. S. zoo zelfs anderen overtreffend s'terk is. Goed.

Goed? Neen, niet goed, geloof ik. Ik ken binnen den kosmos geen enkele „zelfstandigheid", die „door niets buiten zich bepaald" is. En ik verwerp elk in die richting uitgewerkt vrijheidsbegrip. Eén van beide: dr v. Es meent, dat de V.U. „zelfstandig" is, of niet. Indien niet, hij zegge het. Indien wel, meent hij dan heusch, dat de zelfstandigheid der V.U. „door niets buiten zich bepaald" is? Ik zou mijn contributie onmiddellijk intrekken, als die meening door de V.U. verdedigd werd. Maar het is zoo niet, bij mijn weten. Dr v. Es vervolgt:

Doch wanneer Prof. S. dan die zelfstandig'heid van de ontwikkeling der theologie te Kampen nader gaat definieeren, dan spreekt hiji juist niet van dit doorniets^buiten^zich bepaald-zijn, van die vrijheid dus, maar juisit van hetgeen, waardoor zij wel bepaald is: het oaderteekeningsformulier der professoren, de ge^ loofsbelijdenis der hoogleeraren als leden der kerk, en dan het niet door ons maar door prof. S van aanhalingsteetensi voorziene, en toch desniettemin voor ons niet bijzonder duidelijke abstracte begrip „studie".

In het licht van mijn voorafgegane opmerking zal het nu wel duidelijk zijn, dat ik mijnerzijds expres niet sprak van een door niets buiten zich bepaalde zelfstandigheid. Ik zou dat zeer bedenkelijk achten, en hoop, dat dr v. Es dat ook zal gaan doen.

We lezen verder:

D'och van de Kerken, wier söhodt Kampen toch is, sprak de hoogleeraar niet.

Hoe nu? Het onderteekeningsformulier, en de geloofsbelijdenis der professoren, en de gereformeerde belijdenis, dat zijn toch kerkelijke zaken?

Dr V. Es vervolgt:

Wel van de CuraJtoren (sprak K. S.), die ten dien aanzien volgens den hooigleeraar, niets' te bepalen hebben, hoewel tooh juist volgens het reglement der Sohool door de Kerken de verzorging der School aan hen is opgedragen en ook zij juist hebben toe te zien, dat alles uit het onderwijs geweerd blijve wat afbreuk zou doen aan de behjdenisi der kerken (Regl. der School, aiifc. 5).

Neen, ook de Curatoren hebben die zelfstandigheid niet te bepalen. Ze hebben alleen maar toe te zien, dat tegen de door de kerken gegeven nadere bepalingen der zelfstandigheid niet gezondigd wordt; niet door professoren b.v. Of niet door bepaalde bladen. Prof. Greijdanus heeft eens als rector zich geroepen gevoeld op te komen tegen „De Heraut", toen dit blad de in 1893 gegeven nadere bepaling van Kampen's zelfstandigheid niet daadwerkelijk erkende. Ook van de curatoren van Kampen qualitate qua zou zulk een handhaving van die nadere bepaling van 1893 tegenover „De Heraut" en zulke samenwerking met den rector van destijds wel te verwachten zijn geweest — in het afgetrokkene. Hoewel, — in de Handelingen lezen we daarvan niets. Wij constateeren, doch accuseeren ook nu niet.

Dr V. Es zegt voorts:

En volgens, prof. S. (hebben) zelfs de hoogleeraren niet (te dien aanzien te bepalen) hoewel de ©ven'tueele „zelfstandige ontwikkeling der' theologie" toch juist van hen verwacht zou moeiten worden.

Neen, natuurlijk niet. Als de hoogleeraren zich vrijwillig binden aan de door de kerken reeds gegeven nadere bepaling der zelfstandigheid van hun werk, hebben zij zelf niets te dien aanzien te bepalen, doch alleen maar het bepaalde, en door hen aanvaarde in goede trouw uit te voeren. Zij in het hunne, de curatoren weer in het hunne. Een hoogleeraar, die niet „zelfstandig" werken zou, zou zondigen tegen de kerkelijke bepaling van 1893 (wetenschappelijke studie der Theologie).

Verder:

Maar dan ook niet de Kerken zelf, ihoewel die het tooh juist zeU zijn, die de Schooi tot een bepaald doel, namelijk de opleiding tot den dienst des Woords onderhouden (art. 2)?

De kei'ken behoeven niet meer te bepalen, want ze hébben al bepaald (1893). Ze hebben alleen nog maar uit haar eigen bepalingen de consequentie te trekken (b.v. practische erkenning van het promotierecht, en daardoor vergemakkelijking van de „wetenschappelijke studie der theologie", overeenkomstig vroegere wenschen van voormalige curatoren).

Verder:

Of is het misschien de bedoeling van den hoogleeraar hiermede ziioh los te maken, of zich los te verklaren van de 'böfcende leuze „voor de Kerk door de Kerk? " Dit zou zeker van geen geringe beteekenis zijn. Dooh het zou o.i. dan toch ook zijn nut kunnen hebben, al wasi het maar om de 'bestaande situatie zuiver te stellen, zoo de hoogleeraar zich dsiarover duidelijk uitsprak. Ook met het oog op hen, die deze leuze nog altijd wel hanteeren.

Ik meen, dat de kerken en haar school zeer veel te danken hebben aan de „hanteerders" der „leuze" hier bedoeld. Anders was veel onrecht straffeloos gepasseerd. En ik zie geen enkele reden, om me los te maken

van wat is afgesproken bij de vereeniging van 1892. Prof. Greijdanus heeft nog kort geleden daaraan herinnerd in ons blad; het betrof de erkenning van „beginselen" ter zake van vrije studie, doch ook van de roeping der kerken ten aanzien van een eigen opleidingsschool.

Verder: OWk' dan echter Mijft altijd nog de vraag bestaan: en de Kerfken dan, die de Sohool tot een bepaald doel (hebben gesticht en onderhoaiden? Hebben die dus niets te zeggen op de ontwikieling 'der theologie te Kampen? De Kerken moeten dan toch maar eens vpeten waaraan zij in de^ze dingen toe zijn. Ook zy die in het bijizonder ijveren voor «en „Schooi der kerken", dus een „kerkelijlke Scbool".

De kerken weten al lang, waar ze aan toe zijn; haar bepalingen liggen er al jaren en jaren. Als ze meenen, dat daartegen gezondigd wordt, laat ze dan zoo gauw mogelijk spreken. Maar van de afspraken, gemaakt bij de vereeniging, hebben ze natuurlijk af te blijven.

Het is voor ditmaal meer dan genoeg, dunkt me. De rest bewaar ik voor volgende week.

Vergif.

Volgend fraais wordt op duitsche scholen den kinderen geleerd:

„Het is dadelijk twaalf uur, " zegt de onderwijzer; „wij ; : ullen dus nog eens kort herhalen, wat wy dit uur geleerd hebben." AUe kinderen steken de vinger op. — „Wij hebben geleerd, hoe men Joden kan herkennen".

En de antwoorden komen dan biji stromen: „Joden herkent men meestal aan de neus — de Jodenneus". — Maar, om vergissingen te voorkomen: „O'ok niet- Joden hebben wel gebogen neuzen, maar ze zijn dan verder boven gekromd. Zo'n neus heet een haakneus, of arendsneus (!). Een Jodenneus is heel wat anders." „Men herkent Joden ook aan hun lippen. Hun lippen zijn meestal dik. Dikwijls hangt de onderlip wat naar beneden." —' „en aan de ogen herkent men de Joden ook. Hun oogleden zijn meestal dikker en vleziger dan de onze. De blik van de Joden is loerend en stekend. Men ziet al aan z'n ogen, dat het een vals, leugenachtig mens is."

En elders in het boekje lezen de kinderen nog: „Ze hebben vaak een laag en scheef voorhoofd. Men noemt dat een „wijkend voorhoofd". Veel misdadigers hebben zo'n voorhoofd. Joden zijn ook misdadigers."

Overgenomen uit: „De Bode", via „Kerk en Wereld" 2 Juni '39. Het blad merkt nog op:

Ziedaar een blü op het paedagogisch millieu, waarin een deel van „onze kinderen", een wassende groep in het nu reeds zes en tachtig millioen mensen omvattend Duitse rijk, van staatswege wordt opgevoed. En op de tegenkracht der ouders is niet te bouwen. Gezwegen nog van de moeilijkheid voor vader en moeder van het jonge kind om op te roeien tegen de autoriteit van de „juffrouw" en den „meester", gezwegen ook van het zwaarder werk om bij oudere jongens en meisjes de ban te verbreken van het massa-oordeel van schoolklas en jeugdgroep, — staan deze ouders in de gezinsopvoeding niet vrij' tegenover hun kinderen: ook daar loert de Staat met allerlei spinnenogen, zelfs soms met die van hun eigen kroost....

En ook na de schoolja-en sluit het „apparaat van de Partij" de ouderlijke invloed secuur buiten: onlangs meldde de pers, dat de dienst in de Hitlerjeugd (10—18 jaar) verplicht is gesteld voor alle in Duitsland wonende kinderen behalve die uit de Deense of Poolse volksgroep. „Er zijn strafbepalingen opgenomen, " zo eindigt het krantenbericht, „voor ouders, die geen gevolg geven aan de voorschriften omtrent de aanmelding of die moedwillig jongelieden trachten af te houden van de dienst in de Hitlerjeugd".

Dwang en nog eens dwang. Vaak indirect, zoodat sommige ouders heusch nog gelooven aan hun vrijheid.

Het zwaarste afweergeschat.

Ds E. G. V. Teylingen schrijft in „IJmuider Kerkbode":

Verbond en Belijdenis, door Ds D. van D ij k. Dit is een geschriftje, dat blijkbaar bestemd is voor uitreiking bij het doen van openbare belijdenis. Ik heb er al veel kwaads van gelezen, maar geloof dat het volkomen Schriftuurlijk van inhoud is, zjji het mogelijk wat eenzijdig. Op een dergelijk, dikwijls hoogst noodzakelijk, naar voren brengen van een bepaalde waarheid, wordt tegenwoordig dikwijls het zwaarste afweergeschut gericht, dat venijnige explosies veroorzaakt. Gelukkig dat de gemeente zich daar weinig van aantrekt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 juni 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 juni 1939

De Reformatie | 8 Pagina's