GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wederdoopers en Rooiusclien.

De heer T. v. Popta schrijlt in „IJmuider Kerkbode":

Als men die twee namen naast elkaar ziet staan, dan kan al gauw de vraag opkomen Wederdopers en KatholiekeDi, geestdrijvers en Roomsen, - vormen die oen overeenstemming of een tegenstelling?

Marnix wijst op de overeenstemming tussen hen.

Dat mag even vreemd' lijken.

De Wederdopers kenden aan het inwendig licht, aan de openbaring in 'hun hart een groter waarde toe dan aan de H. Schrift.

Maar de mensen zijn alle verschillend.

Het inwendig lic'ht dat men in zijn hart meent te ontdekken, is ook bij alle ntensen verschillend. Er zullen geen twee gelijk denken. De Wederdopers vervielen dan ook tot een rein individiualisme.

Net andersom de Katholieken. Zij onderwerpen zidh met hun denken aan het gezag van de kerk. Bij geen richting is zoveel eenheid van leer, zoveel overeenstemming in denken, dan bij de Katheolieken.

De overeenstemming bestaat hierin dat Dopersen en Roomsen 'beideni leerden, dat de H. Schrift onivolledig is, dat de Bijbel niet de volledige en afgesloten openbaring van God bevat, Katholieken en gcestdrijvers leerden beiden, dat er buiten de Schrift nog Openbaring van God bestaat, die even goed als de Bijbel richtsnoer is voor ons geloof en ons leven.

De Rooms'en leren, dat er naast de n. Schrift nog is de traditie, de overlevering, d'ie door de Kerk is bewaard en door de Kerk ongeschonden tot ons is overgebracht.

Dat leerden ze in Marnix' dagien en dat leren ze nog.

In „Het Katholieke 'Geloof" van Prof. Ignatius King, dit jaar met een voorrede van den Aartsbissdhop van Utrecht uitgegeven, , een soort van populaire Roomse dogmatiek, wordt in het hoofdstuk over „De bronnen der openbaring" geschreven :

„Over de H. Schrift als 'het geïnspireerde boek van d'e goddelijke 'Openbaring hebben we hier niet t-e spreken, maar wel over het feit, dat volgens de Katholieke opvatting naast de H. Schrift otfk nog de Overlevering als geloofsbron moet worden beschouwd."

De verdediging van deze leer, dat er opienbaring bestaat naast de H. Schrift, geschiedt van Roomse zijde vaak op dezelfde manier als door de Dopersen. Er wordt dan op gewezen, 'dat oorspronkelijk de geschreven Openbaring niet bestond. Enos, Methusalem, Lameoh, Noaoh hebben geloofd, zonder dat zij •een geschreven woord van God bevatten.

Zo bestond in Jezus' dag'en 'het N. Testament niet. De apostelen zijn gaan prediken, zonder dat zij de geschreven Evangeliën bezaten. Oorspronkelijk is dus Gods Woord verkondigd 'door middel ivan overlevering en mondelinge mededeeling. Naderhand is daar een deel van opgeschreven. Maar er was ook een opgeiSahreven openbaring. De Wederdopers zeiden: zo goed als er toen een Openbaring bestond buiten het geschreven woord van God om zo is dat ook nu het geval.

De Roomsen zeggen: De overlevering, die er buiten de Schrift om bestond, is ons door de kerk overgebracht zó goed, dat zij hetzelfde gezag voor ons heeft als de Schrift.

In het bovengenoemd apologetisch dogmatisch boek van Prof. Klug wordt gezegd :

„De gronden waarop deze Katholieke steunt zijn de volgende : opvatting

1. In de geschiedenis der Openbaring was het niet Öe H. Schrift, die 'het eerst ontstond, maar de levende mondelinge traditie, welke reeds aangevangen was met de oer-openbaring. De H. Schrift is uit de overlevering ivoortgekomen, doordat een deel van de Overlevering schriftelijk is vastgelegd.

2. Christus heeft zelf niets geschreven en zijn Apostelen evenmin opdracht gegeven om te schrijven. Wel om te onderwijzen. Het Christendom was van den beginne geen boekengodsdienst, maar een godsdienst van het levende woord.

3. De Apostelen beschouwden de prediking niet de schriftelijke vastlegging daarvan als hun eigenlijke taak. Zij hebben eerst gepredikt en daarna geschreven. De geschriften, van het N. Testament dragen alle het karakter van gelegenheidsgeschriften. In hun

göheel genomen geven zij in alle geval geen afgeronde systematische theologie van het Christendom.

4. Wanneer men alle leerredenen van Christus uit de Evangeliën verzamelt, zou het nauwelijks enige uren kosten om ze voor te dragen. Dan is het ook ondenkbaar, dat heel de inhoud van Jezus' leer uitsluitend' in de 'H. Schrift zou zijn vervat.

Maar v? at waarborgt de mensen nu, dat de overlevering de leerstellingen van de openbaring in de loop der tijden niet gewijzigd en langzamerhand, misschien buiten 'haar weten, niet vervalst heeft?

Een voldoende waarborg geeft Christus ons in de uiterst gewichtige woorden: „Ik ben 'met u alle dagen tot aan het uiterste der wereld" en „De Helper (de Trooster) de Heilige Geest, zal u 'alles leren en alles in iherinnering brengen, wat ik u gezegd hob"."

Dit bovenstaande geeft uitvoerig De Roomse leer over dit punt.

Over de beschouwing der Wederdopers haalt Marnix 'het woord van Sebastiaan Frank aan:

„Gelijkerwijs 'veel dingen van Gods wege geschied zijn, welke niet alle, ja niet voor het duizendste deel geschreven zijn, alzo worden er nog heden ten dage veel dingen gedaan en gesproken door God, welke niet worden geschreven, en het zijn nochtans werken en woorden Gods."

Hiertegenover 'plaatst Marnix de Gereformeerde leer, dat de Schrift de enige bron is waaruit wij Gods wil en 'Gods onderricht kunnen leren kennen. Wel is ook de natuur een boek dat ons openbaart Gods eer 'en heerlijkheid, zoals Psalm 19 zegt, maar om de natuur goed te verstaan hebben we de H. Schrift als een bril voor onze ogen nodig. En zo kan ook de geschiedenis der 'Ohr. kerk ons veel leren, maar ook die lessen en ook die van de geschiedenis in het algemeen moeten getoetst worden aan de Schrift.

De Schrift is ons de enige en onfeilbare Openbaring. En de H. Schrift is ook genoegzaam en volledig. Een aanvulling 'van de Schrift hebben wij niet nodig.

Wij weten ook wel, dat Jezus meer gesproken en gedaan heeft dan ons is medegedeeld. Johannes zegt in hoofdstuk 21 : 25, dat als alles zou beschreven worden dat de wereld de geschreven boeken niet zou bevatten. In hoofdstuk 20 : 30 en 31 schreef Johannes: „Jezus heeft nog vele andere tekenen in de tegenwoordigheid Zijner discipelen gedaan, die niet ziJn geschreven in dit boek; maar deze zijn geschreven, opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus de Zone Gods, en opdat gij gelovende het leven hebt in Zijn naam."

Wat Jezus nog gedaan en gesproken heeft buiten hetgeen in de Evangeliën is medegedeeld, dat weten wij niet, dat kan niemand ons mededelen, ook de Roo'mse kerk niet, maar wat ons wel is medegedeeld, dat is voldoende, want daaruit kunnen wij weten, dat Jezus de 'Christus is, de Zoon van God en door dat geloof komen ons de weldaden toe, alle weldaden van Christus, ook het eeuwige leven.

Als Marnix deze woorden van Johannes aangehaald 'heeft, voegt hij er aan toe:

„Indien iemand, hij zij Sebastiaan Frank of David Jorissen of een Pausgezinde, nog iets meer zoekt dan 'het eeuwige leven, dat benijden wij hem niet, maar aangaande ons, wij laten ons 'hiermede ten volle vergenoegen'. Want wü weten, dat wij met dat eeuwige leven God zelven hebben, welke is de springende fontein van alle volheid der goederen."

D'at geloof van Marnix is .ook ons geloof, en daarom hechten we ons aan geen andere openbaring dan die ons in de Bijbel beschreven is.

Verknippen konden we dit artikel niet wel. Het is trouwens de lezing geheel en al waard.

Schaken met zichzelf.

Ds J. G. Feenstra schrijft in „Jong Leven":

Er zijn menscbeE', die schaken met zichzelf. Zij hebben geen medespeler, en willen toch een spelletje doen. Zij vinden het zoo fijn, 'en dan kunnen zij zich meteen goed oefenen in de kunst en straks > hun tegenpartij beter verslaan. Zij stellen de eene zet tegenover de andere, denken ernstig na, hoe zij zichzelf het best kunnen troeven, welke zet ze moeten doen, om •het te winnen, en zoo komen zij tot een oplossing, die zij zelf 'heelemaal in hun eigen hand hebben. Zulk een spel kost heel wat hoofdbrekens, als zij er ernst 'mee maken, en zü meten eigen 'kracht met eigen kracht.

Eén ding is zeker, dat zij het altijd winnen en dat zij het ook altijd verliezen, of het moet remise zijn. Dan moet het spel overgedaan worden.

Er zijn vele menschen, die met ziöhzelf schaken. Die van schaken heelemaal geen verstand hebben en het toch doen. Dat kan hun zelfs slapelooze nac'hten kosten. En dan gaan de hersens woelen en werken, al maar door. Zij zitten met de machtige problemen in hun leven, die moeten worden opgelost. En dan gaan zij aan het werk. Tegenover elke zet stellen zij een andere. Nu schuiven zij deze pion vooruit, dan weer stellen zij den Koning veilig. Nu eens werken zij met het kasteel en dan weer met het paard. Hoe 'Vlugger het eene stuk wordt verplaatst te vlugger krijgt het andere een beurt. En dan gaan zij piekeren en denken en vragen en antwoorden, en draaien als een tol in 'het rond. Zij meenen klaar te zijn, een oplossing gevonden te hebben on zij zijn niet klaar.

Zij hebben het spel gewonnen! Zij hebben het spel ook verloren!

Er zijn mensch'en, die schaken met zichzelf.

Een mooi beeld.

Het is van beteekenis, óók voor het onderkennen van de fout in menige poging tot zelfonderzoek.

„Geref. Jongelingsblad".

Het antwoord, dat ik nog schuldig ben, wilde ik deze week geven. Zooeven het blad zoekende, kon ilv het evenwel niet vinden. De copie moet weg; ik zal dus moeten wachten tot het volgende nummer. Vraag excuus.

Pïof. Hepp contra ds Feenstra.

Ds E. H. Broekstra schrijft in „Leidsche Kerkbode":

Zeker, er wacht nog veel en de respectieve commissies zijn schijnbaar nog niet gereed met haar moeizamen arbeid. Er is tenminste nog niet meegedeeld wanneer de Synode haar vergaderingen zal voortzetten. Dit geeft wel de gedachte, dat het niet zoo gemakkelijk valt tot een gewenschte conclusie te komen. Maar aan den anderen kant doet het ook de hoop versterken, dat geen tijd en moeite wordt gespaard, om datgene te bereiken, wat in onze Kerken zoo hartelijk wordt begeerd: versterking van de eenheid en broederlijke liefde. Wat mij beti-eft, ik zal heel niet verwonderd zijn als het straks blijkt, dat men 'tin verschillende meeningen niet eens is geworden. Ik heb er ook geen behoefte aan, tenzij werd aangewezen, dat èf de eene, óf de andere op schriftuurlijke gronden van ongelijk was overtuigd geworden. Ik verwacht dit — en nu heb ik daarmee voornamelijk de z.g. meeningsverschillen op het oog — niet, gezien de lange historie der Kerk. Ik vind dit ook niet erg. Alleen, men worde overtuigd, dat verschil van meening binnen het raam van onze belijdenis mogelijk is, zonder dat 't nu juist noodig is elkander te verketteren. Laat de discussie over verschillende onderwerpen maar gerust doorgaan, opdat door wrijving der gedachten de waarheid steeds helderder worde gezien. Maar dan op de onmisbare voorwaarde, dat men elkanders standpunt weet te waardeeren, zoodat de broederlijke liefde blijve.

Het mag zeker niet op de wijze zooals „Credo" meende te moeten optreden tegen Ds Feenstra van Scheveningen. Vermoedelijk hebt ge er wel van gelezen, dat het gaat over pluraliteit of pluriformiteit der Kerken. En Ds Feenstra heeft in een leidraad voor onzen Meisjesbond de laatste afgewezen en de eerste als schriftuurlijk aangeprezen. En nu heeft „Credo" gemeend hiertegen te moeten waarschuwen. Dat is haar recht, maar het is niet haar recht dit op die wijze te doen. Daarmee is 't hart van velen bedroefd. Ik meen dit te mogen zeggen, omdat ik het — en Ds Feenstra weet dit niet — met hem eens ben. Het zou Prof. Hepp naar mijn bescheiden meening eeren, als hij zijn woorden, die kwetsen, terugnam.

We zijn ds Broekstra voor deze woorden dankbaar. Zoowel voor de „algemeene", als voor de „bijzondere".

Van de vervulling van den laatsten wensch droom ik overigens niet meer.

Beter, niet te profeteeren.

De „Groene Amsterdammer" schrijft in een met J. onderteekend artikel:

Wanneer iemand U op 1 Januari van het jaar 1939 had gezegd: „Eind van het jaar is er oorlog in Europa" — dan zoudt ge geantwoord hebben: „'tis mogelijk". Hadt ge verder te hooren gekregen: „Vóór dien oorlog zullen de Sowjet-Unie en Duitschland een verbond gesloten hebben, en wanneer Stalin zestig jaar wordt, zal Hitler hem feliciteeren", — dan zoudt ge vermoedelijk, tenzij ge prof. Grondijs waart, gezegd hebben: „In beginsel kan alles, maar dat moet ik toch nog maar eerst zien!" Was Uw alwetend adviseur echter verder gegaan met te beweren, dat de genoemde oorlog in Europa Frankrijk de eerste vier maanden op ruim 1400 slachtoffers te staan zou kunnen komen, dan ware uw reactie geweest: „Man — houd op met dien onzin!"

Door zijn i-ijkdom aan opvallende gebeurtenissen en door de treffende wijzigingen, die zich tijdens zijn duur hebben voorgedaan, is het jaar 1939 bij uitstek het jaar der politieke vergissingen geworden.

De journalisten, die gemeend hebben, dat het hun taak was, met aanvaarding der onvermijdelijke risico's, de breedere lijnen der politiek uit te stippelen, zijn maar al te vaak van een koude kermis thuis gekomen.

En het jaar begon zoo simpel...

In Januari ging Chamberlain op bezoek bij Mussolinie. Dat bezoek, uitgevoerd ondanks het „Corsica! Nice! Tunis! "-geroep in de Italiaansche Kamer, enkele weken daarvoor, deed velen in Frankrijk en Engeland vreezen, dat Chamberlain er naar streefde, ten koste van Frankrijk tot een accoord met Italië te geraken. „De Groene" deelde die vrees. Zij is niet bewaarheid. Evenmin bewaarheid werd de verwachting van hen, die meenden, dat Hitler in Februari een aanval op een van de aan Duitschland grenzende landen zou doen.

In Maart raakten de poppen weer aan het dansen. Hetgeen niemand voorzien had, geschiedde: Hitler trok op 15 Maart Praag binnen. Dlenzelfden dag schreef de hoofdredacteur van het communistische „Volksdagblad":

„Het is te verwachten, dat binnen enkele dagen Duitschland op ultimatieve wijze zijn eischen tot het verkrijgen van koloniën zal stellen, gelijktijdig met een nieuwen aanval van Italië op Frankrijk. Wanneer Duitschland en Italië, Frankrijk en Engeland het mes op de keel zetten, in 't bizonder in 't koloniale vraagstuk, dan zal de punt van het fascistische zwaard, dat op dit oogenblik in het hart van het Tsjecho- Slowaaksche volk wordt geplant, ook op de borst van Nederland worden gericht."

Zoover kwam het niet.

Intusschen moest Chamberlain wel onder den druk van de publieke opinie onderhandelingen openen betreffende een anti-agressiefront, temeer toen Italië op Goeden Vrijdag Albanië had geannexeerd. Deze onderhandelingen verliepen uiterst traag. Toen Litwinow begin Mei plotseling aftrad, werd dat door velen beschouwd als een teeken „dat de Sowjet-Unie West- Europa den rug toekeerde". Aldus „De Groene" in het nummer van 6 Mei.

De onderhandelingen werden echter niet afgebroken, en gedurende de maanden Juni, Juli en Augustus ontbrak het in binnen- en buitenland niet aan stemmen, dat de bedoelde mogendheden het wel met elkaar eens zouden worden. Reeds op 24 Juni schreef „Diplomaticus" in de „Haagsche Post", dat „zelfs met het oog op de Oostzeelanden een principiëele over-

eenstemming tusschen Londen, Parijs en Moslwu tot stand was gekomen". Een week later schreef dezelfde ingewijde:

„In Moskou wenscht men niet minder dringend dan in Londen en Parijs, dat bij de dictatoren in Berlijn— Berchtesgaden en Rome elke twijfel over den afloop der Engelsch—Fransch—Russische onderhandelingen zal verdwijnen."

Op 22 Juli gaf „Diplomaticus" hoog op van den „grooten ernst, waarmee de Sowjet-regeering, Stalin voorop, de onderhandelingen met Engeland en Frankrijk voert", terwijl hij op 5 Augustus, drie weken voor de onderteekening van de Duitsch—Russische overeenkomst, wist mede te deelen, „dat men op het oogenblik zoowel in Moskou als in Parijs en Londen het sluiten van het Fransch—Engelsch—Russisch verdrag als zeker beschouwt".

En toen ging Von Ribbentrop naar Moskou...

Communisten en Nazi's wisten met hun figuur geen raad. Mussert meende het zijne te redden door te constateeren, dat de Sowjet-Unie zich in nationale richting had ontwikkeld. Bewijs: het wegzenden van den „Jood Litwinof". Helaas had „Volk en Vaderland" drie nummers te voren geconstateerd, dat Molotov, Litwinof's opvolger, uitsluitend afging op het advies van Lozowsky, alias „Salomon Abramowitsj Dridzo", „een Jood" — gelijk daaraan wellicht ietwat overbodig was toegevoegd.

De spanning ging stijgen. Hitler meende te kunnen doorzetten. Het is mogelijk, dat hij toch nog geloofd heeft, dat Engeland en Frankrijk op het besUssende moment Polen in den steek zouden laten. Mussolini's vredesoffensief had de bedoeling te leiden tot het „tweede Münchon", dat, zooals „De Groene" herhaaldelijk schreef, in de lucht hing.

„De Groene" was van meoning, dat Polen in elk geval, oorlog of geen oorlog, kind van de rekening zou worden. „De Groene" verwachtte echter stellig, dat er geen oorlog zou uitbreken. Aldus ook „De Telegraaf". Dit blad schreef op 26 Augustus:

„Nu in de geheele wereld de zenuwen van staatslieden en publiek tot het uiterste zijn gespannen, meenen wij er goed aan te doen, er opnieuw op te wijzen, dat alle argumenten, die aan de mcnschelijke logica zijn ontleend, pleiten voor het behoud van den vrede. De geheele situatie biedt alle elementen voor een compromis."

Helaas — de historie stoorde zich niet aan de logica. Zelfs niet aan de logica van „De Groene". Op 2 September concludeerde dit blad:

' „Den toestand als geheel nogmaals overziende, is er voor het eerst na zeer langen tijd eenige reden tot gematigd optimisme. Optimisme in de eerste plaats wat het probleem oorlog-of-vrede betreft. Geen der mogendheden wenscht den algemeenen oorlog. De internationale ontspanning, die in de lucht hangt, kan de basis worden voor een economische opleving, ster- ' ker dan de wereld wellicht ooit heeft gekend."

De lezer van dat blad, die op Zondagmorgen deze woorden tot zich door liet dringen, kon tegelijk vernemen, dat Chamberlain Duitschland den oorlog verklaarde...

Gezien dit overzicht is het stellig dienstig, zich van voorspellingen betreffende het jaar 1940 te onthouden.

Een model van eerlijkheid ook ten aanzien van het eigen blad. Overigens niet daarom, doch vanwege de „toepassing" hier overgenomen.

Nederlandsche lelicitaties voor Stalin.

Naast Hitler c.s. hebben ook enkele nederlandsche communisten Stalin gefeliciteerd met zijn verjaardag, via het communistische „Volksdagblad". „De Groene" las enkele der ontboezemingen:

Een andere advertentie luidde: „Het kapitalisme speelt op zijn laatste snaren. Daarom wens ik U een leeftijd van 100 jaren". „Kameraad Stalin", heette het uit Oudkarspel, „dat je nog vele jaren de kapitalistische varkens uit de Sowj et-moestuinen moogt houden". („Kool" groeit in die tuinen althans in overvloed!). J. M. te Groningen zond in: „Het zijn niet de slechte leiders waaraan de kapitalistische wormen knagen". Naast dit lugubere vonden wij ook poëzie. „Pachter Lamberts bij Meppel schreef: „Lieve Stalm, weest gegroet. Gij zonlicht voor de goeden, en nachtmerrie voor de kwaden". J. B. te Uithuizermeeden noemde hem „de geliefdste mens van de wereld".

De pagina's met deze advertenties zullen naar Moskou gezonden worden. Wat jammer, dat Stalin geen Nederlandsch kan lezen! Hij heeft misschien wel behoefte aan een opvroolijking.

Vi'anneer komt Mussert? Voor Hitler hield Stalin op, „nachtmerrie" te zijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 januari 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 januari 1940

De Reformatie | 8 Pagina's