GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wat ons te doen staat.

De verbijstering, die over ons kwam, heeft veler blik verduisterd. Prof. Mr V. Rutgers schreef in , , De Standaard":

In onze harten schrijnt de vernedering, — niet omdat voor. eten overmachtigen tegenstander de wapens zijn gestreken, maar omdat ons volk in zijn grootsten nood niet vrij is geweest van innerlijke verdeeldheid. In welke vormen die innerlijke verdeeldheid zich heeft geopenbaard en in welke mate zij onzen weerstand heeft verzwakt, daarover zal eerst later het volle licht kunnen schijnen.

Daarnaast is er de teleurstelling over de houding onzer Overheid. Ook daarover moet de historie oordeelen. Ik geloof, dat haar oordeel milder zal zijn dan dat, hetwelk velen thans uiten. Ik ben overtuigd, dat veel meer de wijze waarop de besluiten werden uitgevoerd en toegelicht dan die besluiten zelf de gevoelens hebben gekrenkt.

Het zou echter in hooge mate verontrustend zijn, indien vrij ons zouden begeven in een stemming van moedelooze en thans vruchtelooze critiek. Van wege de bezettende macht is te kennen gegeven, dat wij worden vrij gelaten ons eigen huis te bestieren, natuurlijk met inachtneming van de beperkingen, welke de situatie oplegt. Het zou een eeuwige schande zijn, indien wij van deze vrijheid geen ander gebruik wisten te maken dan tot ontevredenheid en murmureering.

Uit onze nationale vernedering en teleurstelling moet ons opheffen de moed, dien onze soldaten aan den dag hebben gelegd. Zij zijn niet gevallen opdat wij —- bui^ers — bij de pakken zouden blijven neerzitten en het hoofd zouden laten hangen. En voorts: onze beginselen gelden niet alleen in tijden van voorspoed. Die beginselen hebben ons in onzen tegenspoed niet verlaten. Onze voormannen zijn gespaard. Zij er dan bij ons geen verwarring, maar bewaren wij onze eendracht, niet ziende op wat achter ons ligt, maar ziende op wat vóór is.

In deze regelen waardeeren we het allermeest de herinnering, dat onze beginselen van kracht blijven, ook in dagen van tegenspoed. Was daarvoor de strijd krachtiger gevoerd en gewaardeerd, de verdeeldheid zou althans van onzen kring verder weg gebleven zijn.

In „Leeuwarder Kerkbode" (classicaal) merkt de de heer H. Algra op:

Energie ontplooiden we door arbeid op alle terrein des levens. Dat is de term. En het is goed, dat we dat hebben gedaan en hebben begrepen, dat er op al die levensterreinen plaats was voor Christelijke actie. Op velerlei gebied hebben de kerkelijk Gereformeerden pioniersarbeid verricht.

Wij weten nog niet, welke takken van arbeid in de toekomst op dezelfde wijze kunnen worden voortgezet.

Maar dit weten we wel, dal we onze energie allereerst zullen moeten concentreeren op kerkelijk terrein. Wij hebben nu predikanten noodig, die zich met hun gansche ziel gaan wijden aan hun werk. Er zijn Goddank altijd zulken geweest. Maar daarnaast waren er ook, die het rustig deden. Al te rustig.

Anderen waren wel verbazend actief, maar teveel voor werk, dat niet allereerst op hun teirein lag. Er waren er helaas ook, die het heilige vuur misten. Die predikant waren geworden en het zoo nu en dan betreurden, mede, omdat er blijkbaar zoo weinig perspectief in zit.

Ook onze predikanten hebben de dagelijksche bekeering van noode. Opdat zij bereid zijn, altijd te werken, bij dag en bij nacht. Paulus deed dat ook. Hun werk moet vooral bestaan in arbeid in de gemeente. Huisbezoek en nog eens huisbezoek. Voortdurend contact. Men kan er op aan, dat er geweldige krachten gaan werken onder ons volk. En te midden van den strijd hebben wij het Gereformeerde geloofsleven te versterken.

Dan de ouderlingen. Op dat gebied heerscht in de steden een ernstig kwaad.

Br zijn tal van menschen, die om hun positie en opleiding geschikt zijn, om mede leiding te geven in de gemeente. Maar men vraagt ontheffing. Men vindt, dat er renteniers genoeg zijn en gepensionneerden, voor wie het ouderlingen-ambt een aardige tijdpasseering is. Men vergeet, dat in een kerkeraad ook mannen moeten zitten in de kracht van hun leven, die den nieuwen tijd verstaan en die het initiatief kunnen nemen voor nieuwe dingen.

Ook deze opmerking vraagt de a.andacht:

Ons werk komt nu in het vuur. En dan nog de jeugd. '

Het is een verschrikkelijk schandaal, dat in een stad als Leeuwarden, met een groot aantal Gereformeerde onderwijzers, die hun vrije middagen hebben en hun vacanties, het zoo moeilijk is, om een knapenleider te vinden, dat de jeugdouderlingen hun schaamte moeten overwinnen en iemand, die slechts tijdelijk in de stad verblijft, moeten vragen, of hij het dan maar wil doen.

Dat zijn zoo een paar dingen, waar we in dezen tijd maar eens aan moeten denken.

De dagen van rust en overvloed zijn voorbij. Er komen tijden van offers en strijd.

En — van intensieven geestelijken arbeid.

Vrije godsdienstoefening.

Ds v. Strien merkt in „Groninger Kerkbode" op:

Er schuilt in die vraag naar de toekomst van ons kerkelijk leven, nu Nederland bezet gebied geworden is, waarschijnlijk ook wel eenig misverstand ten aanzien van de positie, waarin wij als bezet gebied verkeeren.

Men ducht blijkbaar, dat de bezettende mogendheid de vrijheid van het kerkelijk leven wel eens zou kunnen beknotten.

Daarom moge herinnerd worden aan een bepaling uit het volkenrecht, waaraan ook de mogendheid, wier militaire macht thans ons grondgebied bezet houdt, zich vrijwillig gebonden heeft.

Immers, een militaire bezetting brengt een land niet in een volslagen recht-loozen toestand.

Er ontstaat een nieuwe rechtstoestand, die door het volkenrecht geregeld is en die de staten in Europa door onderteekening van de desbetreffende verdragen, beloofd hebben te zullen eerbiedigen.

Op die eerbiediging mogen we dus ook nu rekenen.

De bepaling waarop wij het oog hebben en die vrucht is van den arbeid van een in 1907 in Den Haag gehouden vredescongres, houdt in dat door de bezettende mogendheid de eer, de familierechten, het leven, de privaat-eigendom der bewoners, evenals hun godsdienstige overtuiging en vrije godsdienstoefening v/orden geëerbiedigd.

Dat is volkomen duidelijk.

Er vloeit uit voort dat we recht hebben om te venvachten, dat aan de vrije ontplooiing van ons kerkelijk leven niets in den weg zal worden gelegd.

De kerken behouden de vrijheid, die haar door de Nederlandsche wetgeving (die niet terzijde gesteld wordt in een tijd van bezetting), gewaarborgd is.

Tegen voorbarige bezorgdheid mogen we elkander dus wel waarschuwen.

Het is goed, hieraan te herinneren.

Ons zelf blijven.

In „Westlandsche Kerkbode" wordt een artikel (niet nderteekend) op de voorpagina geplaatst, waarin gelaagd wordt over één onzer bladen, dat volgens het ordeel van schrijver te zeer het eigen principieel geuid thans achterwege laat. We lezen:

Bij wien ligt nu de schuld dat onze „christelijke" dagbladen dreigen te verwateren. Bij de nieuwe overheid misschien?

Op deze vraag die wellicht in stilte gesteld wordt, durf ik momenteel zoo beslist mogelijk te zeggen: NEEN, ABSOLUUT NIET! Daar er éen zekere persvrijheid is, ligt het louter en alleen aan de directie. Ik geloof dat men de uitdrukking „beperkte persvrijheid" ten eenenmale onjuist verstaat.

„Beperkt" wil m.i. zeggen dat men niet gaat schrijven tegen het thans geldende gezag in (dat zich naar aller meening overigens zeer loyaal gedraagt) en dat men geen artikelen in de pers lanceert, waardoor de positie van Duitschland als oorlogvoerende mogendheid in gevaar komt en tenslotte dit, dat men geen onnoodige onrust onder de burgerbevolking zaait.

274 Dat is alles! Trouwens ieder weldenkend mensch, die het goed met zijn vaderland meent zou het wel uit zijn hoofd laten om in bovengenoemden afkeurenswaardigen zin, de menschen op te ruien. Ik ben het dan ook volkomen eens met hetgeen Dr Colijn (gelukkig nog één die principieel nuchter de voldongen feiten beziet) schrijft in „De Standaard" van 18 Mei, wanneer hij zegt: „Ondergaan wij de bezetting van ons grondgebied, met waardige berusting, onthouden wij ons van" eiken vorm van verzet, óók van wat men lijdelijk verzet pleegt te noemen. Door ARBEID alleen kan een deel der verliezen worden goedgemaakt en de middelen tot leven op soberen voet worden verkregen".

Het spreken van „nieuwe overheid" lijkt me niet juist: we zijn de Staat der Nederlanden onder Koningin Wilhelmina. En we verzetten ons niet, omdat de daartoe gemachtigde en deswege bevoegde nederlandsche autoriteit beslist heeft, de wapens neer te leggen.

Overigens kan ik niet beoordeelen, inhoeverre de pers zich al of niet vrij voelt in de mededeeling van feiten. Indien een christelijk nieuwsblad zou meenen, de feiten niet te mogen publiceeren (voorzoover ze n.l. voor publicatie in aanmerking komen) zou nietverschijning beter zijn dan uitkomen met berichten, die onjuist zijn. Laat ons ook in dezen voorzichtig zijn met beoordeeling; maar dan voorzichtig van en naar twéé kanten.

Een ziekenbezoek.

Via „Geref. Kbl. Drente en Overijsel" citeeren we uit „Ons Kerkblad" (Rotterdam-Zuid) wat dr Brillenburg Wurth daarin schreef:

Het valt mij nog niet gemakkelijk de indrukken van deze onvergeteUjke dagen weer te geven.

Het was mij door den Duitschen Oberstabarzt toegestaan om in het Zuider-Ziekenhuis de gewonden te bezoeken. Wat ik daar in die enkele dagen gehoord, gezien, beleefd heb, is om het levenslang niet meer te vergeten. Maar het onder woorden brengen, wat daar in je omging, het is een onmogelijkheid.

Dan ziet en tast men het; wat is de oorlog onzegbaar vreeselijk! 'k Denk b.v. aan Maandagmiddag, toen de stroom van gewonden van de Moerdijk aankwam.

Allemaal jonge kerels, de een al erbarmelijker verminkt dan de ander. Een jonge vaandrig, de schedel gespleten, met laatste stervende lippen nog zijn groeten aan zijn vrouw dicteerend; een vliegenier, het hoofd en de voeten verbrand, brandend uit een vliegmachine neergestort, toch nog in leven, en zoo maar door, eindelooze verwondingen; de stumperds in wanhoop, zoodra zij zich realiseerden voor hun leven ongelukkig te zijn.

Een hel van angst en pijn en benauwdheid! En dan dat tragische, die vier massagraven naast het ziekenhuis, waar je degenen, die bezweken waren, uit zag dragen en zoo maar naast elkaar in de aarde zag neerleggen. Rechts de Duitschers, links de Hollanders!

En toch, daar was ook iets anders. 'k Heb deze dagen gezien, wat het is: Christen te zijn en in Christus vrede te hebben. Wat heb ik een roerende getuigenissen gehoord van jongens, die, temidden van de helsche benauwing van het spervuur van de mitrailleurs, Vrijdagmorgen op Waalhaven, toen als nooit tevoren, het zich realiseerden, wat het is in Christus geborgen te zijn en iets te bezitten, dat ook de dood hen niet ontnemen kon.

'kHeb daar ook iets beleefd van de eenheid in Christus bij alle verschillen.

'kHeb hartelijk samen mogen bidden met een R. K. geestelijke, in de rug getroffen en levenslang verlamd en die toch getuigde in Christus even bUj te zijn als altijd.

Een oogenblik, dat me heel lang bij zal blijven: Vrijdagavond sprak ik een jonge Duitscher, gevaarlijk in de buik gewond — 's nachts is hij eraan bezweken — die me nog vroeg zijn laatste groeten aan zijn eenige zuster over te brengen en met hem te bidden. Toen wij gebeden hadden, sloeg hij zijn armen om m'n hals. Dan voel je even: wat is de oorlog ontzettend! maar wat is het toch rijk in Christus verbonden te zijn door alle tegenstellingen heen!

Is Christus' wederkomst aanstaande?

„Ons Kerkblad", orgaan van de Geref. Kerk van Exloërmond schrijft:

In wereldschokkende tijden, als we thans beleven, komt altijd weer de vraag naar voren: „Zou Christus' wederkomst aanstaande zijn? " We weten, dat we met het beantwoorden van deze vraag uiterst voorzichtig moeten zijn. Maar daarom is het niet ongeoorloofd zich met deze vraag bezig te houden. Een van de uitspraken van de Bijbel, die daarbij onze aandacht vragen, is dit woord van Jezus:

„En dit Evangelie des Koninkrijks zal in de geheele wereld gepredikt worden, tot een getuigenis allen volkeren; en dan zal het einde komen" (Matth. 24:14). Is het Evangelie reeds gepredikt in de geheele wereld tot een getuigenis allen volkeren?

Ik vond ergens de volgende gegevens: Van de 1608 landen van het geweldige Chineesche rijk zijn 293 landen op tamelijk bevredigende wijze door de Zending bezet, 206 landen onbevredigend en overigens is China nog onbezet!

In Mantsjoerije is de helft van de 33 millioen inwoners nog niet aangeraakt door het Evangelie. In Nederlandsch Indië is een vierde deel van de archipel nog onbezet. Gebieden met tezamen 12 millioen inwoners zijn door de regeering nog gesloten voor Zendingsarbeid. Andere gebieden (vooral op Sumatra) liggen nog geheel braak. Bijna 500 staten van Britsch-Indië hebben de stem der Christelijke prediking nog niet vernomen. In het Noorden van Afrika zijn er geheele gebieden, die thans Mohammedaansch zijn en in hun historische ontwikkeling het Evangelie nog nimmer vernomen hebben. In midden Afrika en zuidelijke gebieden zijn wel de randgebieden geplaatst voor de boodschap van Christus, maar de binnenlanden zijn nog zéér sporadisch voorzien van Zendingsposten. In Brazilië zijn er slechts 5700 Christen per millioen (er wonen 42 millioen menschen in dit reusachtige land). En zoo zouden er meer gebieden te noemen zijn, die roepen om bearbeiding in dit werelddeel.

Nogmaals: bij de beantwoording van de vraag: „Is Christus' wederkomst aanstaande? " past ons de uiterste voorzichtigheid en bescheidenheid. Als Jezus zegt, dat het Evangelie eerst in de geheele wereld zal gepredikt worden tot een getuigenis allen volkeren, dan valt daar uit niet af te leiden, dat eerst al de 1600 landen en volkeren, waarin blijkbaar het Chineesche rijk te verdeelen valt, het Evangelie gehoord moeten hebben, voor Christus' wederkomst. We kunnen het „volkeren" in Jezus' uitspraak ook in ruimere zin opvatten. Aan de andere kant — we zijn wel eens geneigd te denken: het Evangelie is nu wel ongeveer over heel de aarde verspreid; wat dat betreft zou Christus' komst wel eens dicht bij kunnen zijn; maar blijkens bovenstaande gegevens is ook op die redeneering nog wel wat af te dingen. Hoe dit zij, in elk geval is het wel eens goed kennis te nemen van bovenstaande gegevens: ze laten ons zien, welk een groote Zendingstaak de Christelijke kerk nog heeft: ze bewaren ons er voor veel te klagen over hooge Zendingsquota

Van dien dag en ure weet niemand, maar waakt; dit zegt ons Gods Woord.

Voorts we weten: er is een Goddelijk haasten in de hemelsche werkkamers naar de wederoprichting aller dingen, en de Kerk wordt door den Geest het gebed om dien haast op de lippen gelegd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 juni 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 juni 1940

De Reformatie | 8 Pagina's