GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

MUZIKALE KRONIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MUZIKALE KRONIEK

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zonder Luther geen Bach, Zonder Calvijn geen Sweelinck.

door JAN ZWART.

Twee lijnen. Eén heel lange; Luther—Bach, Eén betrekkelijk korte: Calvijn—Sweelinck. Lijnen die parallel loopen gedurende een korten tijd, om dan op een zeker tijdstip elkander te raken. Zonder twijfel behoef ik U geen teekening te geven van wat zich op de lijn Luther—Bach voltrok aan liturglschen muzikalen groei en ontwikkeling van kerkkoraal, oraalmotetten, cantate en passionenmuziek. Echter wel ben ik verplicht U voor oogen te stellen hoe het met ons instrument gesteld was, het orgel, zijn staat en toestand, in den eersten tijd waarop deze lijn zijn afteekening begon, in eigen geschiedenis en die der kerk.

Als Luther in 1526 zijn eerste orde uitgeeft van de kerkmuziek ligt daarin geen enkele verplichting voor het orgel. Enkel koor en gemeentegezang komen daarbij ter sprake. Wie in het kort daarvan de oorzaak wil weten, zal die moeten vinden in het aloude kerkbegrip van roomsche en niet-roomsche reformatoren van alle eeuwen; dat het orgel achtte als niet behoorend tot den kerkdijken eeredienst.

Het orgel moge in de middeleeuwen en tot ver in de eeuw der Hervorming zijn plaats verworven hebben in de kerk als technisch wonder, omdat het, wat blazers op diverse instrumenten tezamen vermochten, geheel alleen kon doen, door lichte druk Van enkele vingers en een weinig wind, geen enkele liturgisch-muzikale noodzaak of wenschelijkheid heeft zijn invoering in de kerk beïnvloed of gerechtvaardigd. Dat het dus in Luthers dagen als een soort wormstekig aanhangsel, als een snorkerig pronksel van Roomschwereldsche verwildering werd geacht, blijkt uit de negatie die het allerwegen in kerkorden en kerkelijke muziekregelingen ondervond.

Weliswaar werd zijn plaats en werk geduld. Niet één onzer moet dan ook in gedachten héél hoog aanslaan de beteekenis en de positie van het orgel in de kerk, bij welke gezindte ook. Vond nergens nog in genoemden tijd één of ander blaas, strijk of slagtuig genade in de oogen van het 'algemeen gevoelen, dat als muziek uiting den menschelijken stem het non plus ultra, het primaire, het conditioneele zag, daar elk ander geluid, dat zich niet van woorden bediende maar louter klanken, dood en dom voor het hooren geacht werd. Het orgel heeft daarvan wel het meest de gevoelige bewijzen ondervonden, doordat het zich tegen wil en dank nestelde.

Legio zijn de veroordeelingen, de verwenschingen die aan zijn adres zijn gericht. Vermeene niemand onzer dat dit karakteristiek Calvijnsch of Gereformeerd was.

En Luther, én de Paus èn zijn concilies en al wat Rome's kerk als kerk in haarzelf wilde verbeteren, achtten het orgel de, vijand van het gezongen alleen verstaanbare en begrijpelijke woord en mitsdien een verstoorder van de aandacht en stichting, een belemmering voor den dienst Gods en het effect daarvan in de harten der menschen. Staat dus in zijn eerste begin en nog lang daarna op de lijn Luther-Bach hei orgel op den index der kerkelijke bij-attributen, die desnoods gemist konden worden, zijn nu eenmaal aanwezig zijn • in Luther's kerk, zijn reeds gezegde prioriteit als vernuftig en bewonderd maaksel, bestendigden zijn gedoogd verblijf temidden der kerk en haar cultus. Ook in dé behandeling geen stijl en geen vorm Meen echter niet dat^dit aanvankelijk yan invloed of beteekenis was voor zijn inwendige aangelegenheid van bouw en bespeling of voor het hem omringende kooren gemeentezang.

Gevangen in den ban van het zoogenaamde gecolloreerd, versierd afspelen van zangmuziek, gewijde en profane, was het orgel niet veel meer dan een apparaat, dat aanvullend of in zijn geheel muziek-photografisch getrouw, zangnoten in zijn eigen klanken zag overgezet. Zoodoende was het handwerk van zijn bespeler niet meer dan een bedrijf, dat meer kunde dan werkelijke kunst vorderde. In geen enkel opzicht is in directen zin Luther's her.-

vorming van beteekenis geworden voor het orgel, heeft ook maar iets veranderd aan 'iijn lot en bestemming. Deed het in den nog Roomschen tijd dienst als remplaipant van de voorheen medewerkende blaasmuziek, ter afwisseling en opluistering van kerkelijke handelingen, in Luther's kerk bleef zijn taak even, beperkt en begrensd, respondeerend antwoorden op koor en gemeentegezang, 'prae-, en postludieerend.. . .s^i^ji^iAijp'-Siïtó •

En nu staan blijvend op dat gedeelte der' lijn Luther- Bach, waarbij het orgel tot dusver geteekend werd als een, zuiver mechanisch gebruik, meenen wij het oogenblik gekomen met U de lijn Calvijn-Sweelinck uit te stippelen, aan te toonen hoe zonder ïalvijn geen Sweelinck voor het orgel denkbaar en verklaard kan worden.

Hoe een Sweelinck, onder Luther's hervorming ge- , raakt of in Rome's orgelpractijk gebleven, onmogelijk dié verschijning in het evolutie-proces dat zich öm het orgel heeft afgewikkeld, had kunnen worden. We zullen maar'geen tijd verspillen met al de sagen, sprookjes, legenden en anecdoten te weerleggen als . zou Calvijn en muziek zoo ongeveer gelijk zrjn aan kunst-haat, moord en doodslag.

Ernstig historisch onderzoek moet een ieder wel tot de conclusie brengen waartoe dezer dagen nog openlijk kwam iemand als de heer Caspar Höweler, die het onomwonden tijdens de Conferentie van Muziek en Religie uitsprak „dat men ten onrechte vaak — altijd had hij wel mogen zeggen .— Zwingli en Calvijn als kunstvijandig beschouwt. Met vele argumenten (zegt het verslag) weerlegt Spr. dit en legt den nadruk op het feit, dat Calvijn het allerbeste voor den kerkzang wilde bevorderen en daartoe knappe medewerkers in Goudimel, Bourgeois e.a. heeft gehad". Het is dan dok, deze hooge opvatting van kunst in aanmerking genomen, evenzoo bot om Calvijn's afwijzing van het orgel te zien als kunstvijandigheid en schoonheidsmij ding.

Is het niet de dwaasheid gekroond Calvijn tot grief te rekenen, — waar hij de Paapsche mis eö de bediening daarvan afwees, waar omheen enkel en alleen het geheele corps der Levieten, dienaars van muziek en zang zich bewoog — dat hij dus met deszelfs inhoud ook de emballage, de verpakking, de versierselen zoo ge wilt, inclusief ook het orgel afwees, tot afbraak en opruiming doemde?

•Wat behoefde hem voor het centrale punt in zijn kerkformatie, de bediening van het Woord, iets anders, dan een uit hart en mond gezongen gemeente-psalm m de eigen taal des lands, aangevoerd door de kinderen onder opperleiding van den phonascus, den zangmeester-voorzanger? Wat had daarbij het orgel van noode? Het orgel, waaraan niemand in Luther en Calvijn's tijd eenige waarde toekende, steun of hulp in zag om een of ander gezang, allerminst dat der massa, der gemeente, te begeleiden of te leiden.

Het orgel met zijn nog kleine bezetting van zwakaangeblazen mixturen, grond- en tongstemmen, met zijn beperkte speelmogelijkheden, met zijn nog niet ondergane speelbeginsel, waarbij' homophonie en veeltonigheid de hoofdvoorwaarden zouden worden om met effect aanvoerend gebruikt te worden.

Laat ons toch geen ach en wee roepen over die stoute, stijle, stoere Calvinisten, die zooals Dordrecht in 1574 op den eerste de Orgelen wilden wegdoen* Wat nuttigheid had ten opzichte hunner samenkomsten dat „domme" nietszeggende orgelgepijp vooruit en na afloop, onder het zich verzamelen en het zich verstrooien des volks?

Wat voor verheffing school er in dat Pauselijk aanhangsel, dat met zijn nog kersversch in het geheugen liggende moteHenspel, gewijd aan Mis en Mariavereering, de vroegere bijgeloovigheid, superstitie, in eere hielp houden en weder terug riep? Wat voor stichting ging er uit van dat doode muziektuig, dat zich niet ontzag met zijn wereldlijke deunen de aloude lichtveerdigheden weer in de hand te werken en aan te wakkeren?

Laat ons hen niet al te hard vallen, die oude zuiveraars van zeden en beginselen, naar eisch van Gods Woord, die zoo lang het orgel nog niet, zooals Revius, de bekende dichter-Calvinist het wilde , , tot psalmen en gebeên" werd gebruikt, een zoo onnut, overdadich en periculeus ding op den eerste wilden laten wegnemen.

Maar laat ons liever Calvijn en zijn aanhangers hier te lande dankbaar zijn dat ze, al protesteerden ook zij met heel de kerkelijke eeuw waarin se leefden, tegen een door tuchteloosheid en verslapt kerkbewustzijn ingedrongen kerksieraad, toch niet zoo fanatiek waren om, waar ditzelfde, ook door hen bewonderde technisch bedenksel, zich afzonderlijk liet hooren, buiten hunne onderlinge samenkomsten, den nek toe te keeren of uit den

weg te gaan. Want, dit is wel het opvallende in onze Nederlandsche orgelgeschiedenis, het zijn diez'elfde Calvinisten, die in Burgemeesteren en Regentenkameren over het wel en wee van het orgel hadden te beslissen, die eensdeels volmaakt onderschreven het verfoeilijke orgelspel bij den kerkdienst, juaar aan den anderen kant er geen bezwaar in zagen om de bewaarders en verzorgers van deze tot onder hen behoorende, stedelijk bezit geworden in- > -strumenten, per instructie aan te stellen op zoovele tijden! als hen lustte te ordineeren, de orgelen te bespelen tot veraangenaming en vermaak van de burgerlijke ge­

meente. Tot dit ter verpoozing en afleiding- dienende orgelge schal kwamen dagelijks zoowel Gereformeerden als niethervormden, libertijnen en pausgezinden. Om méér van die uurbespelin'gen petitionneerden Haarlemsche Gereformeerde Predikanten met tal van andere leden hunner gemeente. In het geven van advies, met welke registeren het orgel van Heusden te voorzien, was evenzoo goed bereid Gijsbertus Voetius, pas afgestudeerd aan Leiden's Universiteit, ook al zou hij later als Hoogleeraar te Utrecht met kracht erü klem opkomen tegen het orgelgebruik als toevoegsel bij den kerkendienst.

En nu, zie eens wat die Calvijnsche, die Gereformeerde Kerkvorm uitwerkte voor den Orgeldienst en Orgel­

kunst. Niet een noodeloos laten meehinken van een op zich zelf bewonderd kiankstuk zooals in Roomsch en Luthersch verband, waardoor het, de schiedenis heeft het geleerd, in zijn eigen ontwikkeling werd tegengehouden. in zijn bespeling werd geremd. Neen, maar een in de vrijheid stellen — éérste voorwaarde voor kunstontginning —, van een instrument, dat een anderen voedingsbodem noodig had, dan dien waarin het was opgegroeid. Zooals reeds gezegd, het orgelspel lag in de klem der vocale wetten en - regels, waaruit het zich niet kon verheffen. Jaar en dag was het zijn taak, ook al poogde het in eigen vormen nieuwe gestalten aan te nemen, zuivere zangmuziek na te spelen.

Nergens ter wereld nog had het zich aan dien greep kunnen ontwringen, geheel en volkomen.

Alleen hier in Nederland, waar kerkelijke bemoeiing het orgelspel geen oude of nieuwe verplichtingen meer oplegde, zou het die stuwing krijgen, die vrijmakende beweging, die het noodig had" om te komen tot een waarlijk koningschap in het rijk der instrumenten, tot een eigen taalvoering en vormgeving. Zoo hebben wij te verstaan: Zonder Calvijn geen Sweelinck! ^

Want met Rome of Wittenberg had Sweelinck nooit Sweelinck kunnen worden. Ontstellend is het dan ook in een kort geleden uitgegeven boek over Sweelinck te moeten lezen: „En men vraagt zich wel eens in verwondering, af, waarom Sweelinck niet betere oorden is gaan opzoeken voor zijn Kunst. In het buitenland waren Nederl. musici zeer in trek en gemakkelijk had hij daar een plaats kunnen vinden waar zijn werk in maatschappelijk verband zou hebben gestaan" •'-).

Maar, eilieve, begrijpt zulk^een dan niet, dat alleen met Geneve en Dordt Sweelinck geworden is, wat hij geworden is: de Uytghenomen kunstenaar in het Orgelspelen, de Expert en befaemd meester, de Orgelistenmaker van heel Noord-Duitschland, de uitredder, de helper van het Luthersch orgelistendom uit deszelfs knechtschap en slavernij, tot den zelfstandigen vrijer orgelmeestersstaat van den orgelkunstenaar? Bergt zulk een boek niet een gesloten boek in zich, dat Sweelinck had willen dirigeeren naar het buitenland, waar geen loffelijke verordening was waarover ge gehoord hebt, waar geen zoo maatschappelijk verband bestond als in het Nederland van Sweelinck's dagen tusschen werknemers en werkgevers, de stadsorgelisten en hun magistraten? 'Is zulk een niet ziende blind, om niet eens te bemerken, dat juist in dat maatschappelijk werk, dat dagelijksch orgelspelen, Sweelinck's orgelistisch brein aan het werk gezet is om in aansluiting aan aangesponne.n voorbeelden van elders Fuga, Fantasia en Toccata uit te breiden tot vormstukken van nog niét in zijn tijd bereikte diepte en breedte?

Dat nergens anders dan door dat stedelijk orgelistenambt Sweelinck's kunst van , , dan sus, dan soo", naar Engelschen trant, het psalm- en wereldlijk lied in alle. vaten van de kunst te vergieten, zóó kon opbloeien dat het Duitsche orgelkoraal van Scheidt tot Bach er nog het m.erk teeken van draagt?

Dat op geen enkele plek ter wereld, dan. «aan dat Oude Kerkorgel te Amsterdam, tijdens die rondwandelende Amsterdamsche burgerij, dat ongehoorde spelen ontstond met „tal van registeren", die registratiekunst fonkelnieuw toegeschreven aan'Sam. Scheidt, den Duitschen discipel, die ze openbaar maakte in zijn. Tabulatura Nova, maar inderdaad door Sweelinck medegegeven aan allen die van zijn disch kwaimen nuttigen de kostelijke spijs?

Zonder Luther geen Bach, het is waar, we zouden als. we geen Luther gehad hadden, geen Bach gekend hebben, geen Bach-cantaten, Passionen, geen orgelkoralen en Partita's, msar ook is niet minder waar: zonder Calvijn geen Sweelinck.

Sweelinck had geen Gereformeerd Psalmboek gehad, waaruit hij voor Gereformeerde vereerders en Philomuses, kunstgezinden volle twintig jaar van zijn leven gegeven heeft en waaruit hij dien eedlen zwier verkreeg, in het breken dier vooisen op veelderlei manier, dat keurige ooren verbaasd stonden.

Zonder Calvijn zou Sweelinck geen orgelist der Stede zijn geworden, maar gebleven wat zijn vader in het oude kerkbegrip was en allen voordien ook in dat van Luther: kerkedienaars met alleen den orgelblazer onder zich.

Zonder Calvijn zou Svreelinck's orgel niet dien wonderlijken wasdom bekomen hebbenl zijn geruchten niet tot zoo verre plaatsen gevloden, zijn zon niet met die glorie zijn ondergegaan waarin zij thans nog voor ons schittert aan het einde van dezen 's-Gravenhaagschen orgelmiddag.

P.S. Met , de publicatie van dit referaat kwamen wij een belofte na. In „De Reformatie van Februari 1940 schreven wij over „Calvijn en het orgel". Toen werd beloofd: „in een volgende Muzikale Kroniek hopen wij Jan Zwart's rede „Zonder Luther geen Bach-zonder Calvijn geen Sweelinck" te brengen. Hierin valt het licht scherp op den directen en indirecten invloed die zijn reformatorischen geest had in de Nederlanden".

Terwijl dat werd meegedeeld waren wij reeds „te velde". De oorlog en alle daaraan verbonden consequenties deed de rest. De publicatie werd niet 1940 maar 1945.

Wat ook veranderde en tuimelde „De Reformatie" verscheen in oud formaat, daar de redacteur het Calvinisme trouw bleef. Daarom stuurden wij graag deze copie naar het juiste adres op den Kamper Vloeddijk.

s. SWART Jr.


¹) B. V. d. Sigtenhorst Meyer: „Jan P. Sweelinck en ijn instrumentale Muziek”, blz. 13.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 december 1945

De Reformatie | 8 Pagina's

MUZIKALE KRONIEK

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 december 1945

De Reformatie | 8 Pagina's