GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

OPEN BRIEF aan Ds B. A, BOS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OPEN BRIEF aan Ds B. A, BOS

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kampen, 31 Juli 1948.

Amice Bos,

Reeds enkele weken loop ik me af te vragen, wat we toch zouden kunnen doen om de eenvoudige zaken van Goda kerk weer eenvoudig te maken.

Nadat ik van Uw jongste uitlatingen kennis genomen heb, hebben die tobberijtjes een voorloopig slot gevonden. Ik geloof, dat ik U moet inschakelen, om de eenvoudige dingen weer eenvoudig te krijgen, opdat degenen, die in 1944 veie „wijzen" en „edelen" beschaamd hebben in hun eenvoudige stellen van een acte van gehoorzaamheid, weer verlost worden van de . ingewikkelde problematiek, waarmee de s c h ij n-b a r e eenvoud Gods kinderen pleegt te „vermoeien" en te „beladen". Tenminste zoolang, als het duiurt, eer zij weer de stem hooren van Hem, die in duidelijke polemiek (laat ons zeggen: in een openlijke tuchtoefening over geleerde hiërarchen) gezegd heeft: hierheen, Mijn kant uit, allen die vermoeid en beladen zijt, en Ik zal u rust geven; leert niet van die ingewikkelde tactici en lederen dag weer hetero-of neo-tactici, die alles zoo ingewikkeld maken en daardoor zoo heel ver van u af komen staan, terwijl ze u toch verwarren, maar leert van Mij, want Ik ben nederig, Ik sta vlak bij u, en zacht van hart; Ik heb zóómaar contact met een zie: , die in één kreet zich lucht geeft, en weer eens tot de genade der eenvoudigheid wordt verwaardigd.

Om eerlijk te blijven, moet ik U iets opbiechten, eer ik > 'an wal steek. Ik heb er eerst over loopen denken, een open brief te schrijven aan dr J. Ridderbos; en daarna zulks te doen aan ds H. Volten. Pas langs den omweg der prijsgeving van deze plannen kom ik nu tot U.

Wat dr Ridderbos betreft, ik zag er tenslotte van af, hém een open brief te schrijven. Een geslotenbrief komt niet in aanmerking tusschen hem en mij. Niet meer sinds het begin van mijn onderduikperiode in 1942. Toen ik om de toekomst der kerken in '42 het recht van de kerkeraden tegenover de afgevaardigden ter generale synode had te verdedigen, en aan de uitvoering van die taak begonnen was — nog steeds in goed vertrouwen, dat een man als dr J. Ridderbos, die destijds perman'ent met mij placht te bidden (dat vindt hij vandaag ineens een ontzaglijk voordeel, maar destijds hielp het niet de skandala te verhinderen) mij fatsoenlijk behandelen zou — kwam hij mij in een particulieren brief berichten, niet te weten, „hoe dit zou afloopen", tenzij ik mijn strijd voor de rechten van de kerkeraden zou opgeven door verloochening van mijn welgemeende en tot op dezen dag gehandhaafde brieven (U kunt ze nalezen, *ant ze zijn gepubliceerd). Daarop berichtte ik hem, dat ik er niets voor voelde van twee wallen met hem te eten: officieus-particulier en t e g e 1 ij k officieel-publiek. Ik wilde mijn mede-bidder dr J. Ridderbos, mede-bidder tevens van mijn inmiddels in den Heere ontslapen collega Greijdanus, door dr J. Ridderbos tegelijkertijd mishandeld, niet in verzoeking brengen. In welke verzoeking? In deze, dat hij om een persoon te ontzien, de kerken zou vergeten te beschermen tegen een eventueel gevaar. Als hij mij berichtte niet te weten, „hoe dat afloopen moest", dan kon dit natuurlijk niet opgevat worden als dreigement. Alleen als o n zeker h ei ds-uiting („niet weten „hoe"). Ik wilde hem dan helpen komen tot zekerheid, om daarna in deze publieke zaak publiek Gods recht aan mij te bedienen in samenwerking met zijn amsterdamschen collega in de kerkelijke rechtvaardigheidswijsheid, dr H, H. Kuyper. Dr J. Ridderbos heeft blijkbaar dezen broederlijken wenk goed verstaan. Hij heeft nadien mij niet meer ter begeleiding van zijn officieele handelingen officieus geschreven. Hij heeft ook mijn collega Greijdanus, hoewel hij wist, dat deze zich door hem diep gewond voelde, laten sterven in den Heere, zonder hem alsnog particulier te bezoeken. Hij heeft ook de Gewichtige Acte van Beschuldiging zijner om de Geestesleiding biddende Synode niét zelf overhandigd aan één mijner gezinsleden — hoewel de gang van zijn deiu-naar die van mijn gezin enkele mieters besloeg, we woonden destijds n.l. naast elkaar, doch heel officieel haar doen bezorgen door den toenmaligen pedel der Theol. Hoogeschool, destijds den Heer A. de Graaf. Hij zal dus de laatste zijn, opi te beweren, dat onze publieke zaken in een partic ui i e r onderonsje kunnen worden afgehandeld. Waar we dus in dezen precies gelijk denken, en ook dr J. Ridderbos niets voelt voor persoonlijk contact hangende de publieke zaak — zie zijn houding tegenover wijlen uw en mijn broeder en exempel Greijdanus — besloot ik ervan af te zien, uit eigen aandrift hem particulier — zij het open — te schrijven. Ik WIST zijn standpunt: het was het publiek ingenomene. Anders had hij collega Greijdanus wel, vóór deze ontsliep, bericht, gewijzigd te zijn van opinie, en verzocht, dit te bedenken, eer hij in het paradijs zou gekomen zijn. Zijn ééne zoon had de ouderlingen Feenstra en Kouwenhoven geschorst; zijn andere zoon van den inmiddels geschorsten ambtsvoorganger de katheder beklommen, de vader had aUes zoo gelaten tot vóór de poorten van den dood, — ik wist dus, hoe hij over mij als kerkmensch dacht. Temeer, waar ik wat Greijdanus geschreven had, publiek voor mijn rekening genomen had, en dus, behalve aan de door dr Ridderbos geconstateerde openbare grove zonde van mijzelf, óók nog schuldig stond — en dit in verhjarding — aan de (beweerde) openbare grove zonden van mijn collega Greijdanus: zonden tegen het vijfde en negende gebod en van overschrijding der creatuurlijke grenzen. In het Gedenkboek van Koningin Wilhelmina hebben ze de zonden van de beschuldiging tegen Greijdanus wel vergeten. Maar in den hemel niet.

Dies zag ik ervan af, dr J. Ridderbos mijnerzijds een open brief te schrijven. Een ópen brief zou door mijn bezwaren tegen particulier-officieuze correspondentie wel niet gedrukt worden. Maar ik kende zijn standpunt, en wilde „after all" niet doen, alsóf ik het niet kende. Ik ben van Ridderbos' publieke houding ten volle verzekerd. Van zijn particuliere nog des te meer. Hij w e et nu, hoe „dit" (strijden van mij voor de rechten der kerken) naar wat hij voor Gods normen houdt (ik niet) afloopen „moest". Op 8-fzetting n.l. met leedwezen, maar in den Naam des Heeren. En op de — ondanks schriftelijk verbod — openlijke afkondiging, dat ik met woord en daad (evenals collega Greijdanus) had getoond, niet langer te willen behooren tot de Gereformeerde Kerk van Kampen. Ik vond dat een leugen (vandaar het verbod), hij vond het een waarheid (vandaar het afkondigen op zijn instigatie).

Ook aan ds Volten heb ik een oogenblik overwogen te schrijven. Deze man had mij, en duizenden van zijn medebidders, zeer verblijd met de mededeeling in „De Strijdende Kerk", dat hij een acoepteeren van de uitnoodiging onzer deputaten — mede door U w stem, ds Bos, daartoe en daartoe alleen gemachtigd — om ja of neen te zeggen op situatie-teekenende vragen, christelijk achtte: een „twee mijlen" met ons (den „vijand") meegaan immers. Bij nader inzien zag ik evenwel ook van dit plan af. Want ds Volten schreef in 'n orgaan, waaraan ook dr H. N. Ridderbos en dr G. M. den Hartogh meewerken. Stel nu, dat deze collega van beide docenten van Kampen (Oudestraat) werkelijk zou besluiten, twee mijlen met ons mee te gaan, en dus op concrete vragen concreet te antwoorden, dan zou ik hem in strijd brengen met de H.H. Ridderbos (Sr et Jr) en Den Hartogh. Ik wilde hem dezen publieken strijd besparen. Wij moeten niet probeeren den één uit te spelen tegen den ander. Ds Volten kan wel met eenig pathos uitroepen, dat hij (ook) met ondergeteekende - weer communiceeren wil, doch het blijft de vraag, hoe. Hoe hij is, en hoe ik ben. Nu ben ik heel slecht in de oogen van zijn collega's-redacteuren van „De Strijdende Kerk" (zondaar a la Greijdanus, én a la K. S.). We zullen hem dus niet persen, door een mogelijk wat gemoedelijk antwoord op vragen in te gaan tegen zijn medestrijders, tenzij hij mocht blijken het te in é é n e n met zijn „twee mijlen", óók nadat hij „de kosten berekend" zou hebben.

Maar nu is het tot U, ds Bos, dat ik me wend. We hebben samen in de vrijmakingsdagen veel goede uren doorgebracht. En ook daarna. We hebben ook samen gestemd, U als stemhebbend üd, ik als praeadviseerend lid, vóór de besluiten der Groningsche synode, volgens welke met de deputaten ter samenspreking met de „synodocraten" voorshands alleen schriftelijk zou te handelen zijn.

Ik voor mij sta nóg van a tot z vóór dit besluit. En voor zijn motiveering.

Maar U blijkbaar niet meer, U is veranderd sedert 1946. U zegt thans, dat wij „d e minste" maar moeten zijn.

Nu, dat vind ik ook. Dat was mijn standpunt ook in 1946. Wij moeten de minsten zijn. De minsten tegenover de kerken. Want wij zijn maar deputaten, knechten, gezondenen. We moeten dus allereerst aan de kerken denken. Ze moeten, om te kunnen volharden in haar acte van eenvoudigheid, kunnen meeleven. Van a tot z. Vóór 1946. En vooral daar n a. Want het boek van ds H. J. Schilder heeft ten overvloede aangetoond, hoe onmis­ baar schriftelijke handel in tuchtzaken is. Ten overvloede, zeg ik; want tevoren had ook mijn eigen correspondentie met de (toen reeds) synodocratische commissie's der synode het nut van schriftelijke correspondentie ondubbelzinnig bewezen. We konden nu precies weten, wat de synodocraten willen. En de kerken konden weten, hoe de scheidslijn principieel verloopt. Het zou het tegendeel zijn van het „de minste willen wezen", indien wij w e e r de kerken gingen negeeren. Dat doe ik zelf haar niet aan. Dat wil ik ook den uitwerpers niet vergunnen haar aan te doen.

Op dit punt zijn we het dus eens: de minste willen wezen.

Nu schijnen we evenwel te verschillen — sedert eenige maanden — aangaande de methode. Al begrijp ik er niets van — U schijnt iets anders thans methodisch aanvaardbaar te achten, dan anno '46 door de synode, waarvan U scriba was, unaniem besloten is.

Ik vraag niet naar de oorzaken van dit verschillend inzicht in methode.

Maar ik verdoezel het evenmin. En nu U het publiek maakt, neem ik er ook publiek nota van.

Ik wil U daarom wat vragen.

Ik vraag U bij dezen: als U het gewenscht acht, dat er wat gebeurt, schrijf U dan eens aan dr J. Ridderbos. Schrijf hem, dat er nog steeds pedellen zijn. Eén Oudestraat 6, en één Broederweg 15, Kampen. Hij kan dus mij bereiken via den door hem zelf gekozen weg (en dit op korten termijn), en ik hem. Zeg hem eens, dat er binnenkort synode is van ons. En dat de kerkeraden bij ons nog intijds vergaderen. Geef hem nu eens publiek "den raad, dat hij, die dezen open brief aan U zal kunnen lezen, dan maar PARTICU­ LIER openlijk doe wat zijn deputaten officieel geweigerd hebben. Ik ben bereid particulier hetzelfde te doen. Ik zal hem, als hij bereid blijkt, dan vragen stellen (met ja of neen te beantwoorden) over z ij n meening aangaande hetgeen noodig is voor de kerken in de tegenwoordige situatie, en hij mag mij hetzelfde doen. Destijds heeft hij met ds J. C. Brussaard publiek en semi-officieel gecorrespondeerd; waarom zou hij het thans niet particulier met mij officieus kunnen doen? Hij op ZIJN standpunt?

Zeg niet, dat zulke handeling niets zou beteekenen. Ze ware wel niet kerkelijk (hij zegt kerkelijk niet te mogen), maar ze ware toch situatie-teeken e n d voor een deel. Ik beloof U, ds Bos, als het U gelukt, dezen uwen medestander op politiek terrein, dezen — ook langs particulieren weg — U en mij tegen elkander plaatsenden indirecten beïnvloeder van ons kerkelijk leven, ertoe te brengen, eens precies te zeggen, wat ter zake van de uitwerpingen en afzettingen etc. de s c h u 1 d is (U spreekt zelf van wederzijdsche schuld) BIJVOORBEELD van ds H. J. Schilder (door dr Ridderbos mede verhinderd te preeken in Gods Naam), en precies aan te geven wat z.i. gebeuren moet om weer kerkelijk saam te leven (NA 1948, dus na Eindhoven), dan zal ik evenzoo naar mijn beste weten antwoord geven op zijn vragen. En we kunnen door wederzijdsche publicatie de kerkeraden doen meeleven. Zeg hem vooral erbij, dat in onze kerken er menschen zijn, die vinden dat een bericht omtrent de meening van dr J. Ridderbos wel degelijk iets zou kunnen beteekenen voor het verkennen der toestanden in zijn kerken. Zeg hem ook, dat hij door zich mi tot een particuliere situatie-teekening te zetten, de oplossing — die h ij schijnt mogelijk te achten — kan bespoedigen.

Ik hoop, dat U aan de kerken dezen dienst wilt doen. Ik wil niet gelooven, dat U niet de minste zoudt willen zijn tegenover uw broeders. Ik zelf heb mijn opinie inzake dr Ridderbos' reactie. Maar U schijnt een andere meening te zijn toegedaan. Welnu, ik wil U de volle kans geven om uw consciëntie te bevredigen, onder gelijktijdige dienstverrichting aan de kerken, die in synode zullen samenkomen. Opdat degenen, die straks ter synode komen, of daar gehoord willen worden, niet met een mythe opereeren, doch met een nuchter verhaal van „de werkelijke toedracht", d.d. Augustus 1948.

Ik wil U dezen voorslag zoo gemakkelijk mogelijk maken: wat mij betreft, moogt u — indien dr Ridderbos zou weigeren — eenzelfde voorstel tot particuliere publieke correspondentie (vragen als boven) ook richten tot anderen. Tot dr Berkouwer. Tot ds Duursema. Tot ds Meyster. Tot ds Munnik. Zoekt U toch eens een man, die zakelijk wil wezen. U moogt ook het kerklid J. Schouten vragen (qua kerklid). Of den Heer J. Wilschut.

En, ik dring er bij U bepaald op aan, zoolang U spreekt en schrijft als thans, zulk een stap te doen. Ik lees, dat er zijn, die straks ter synode willen komen, om over deze zaak gehoord te worden. Geef dezen broeders (langs den door U gewenschten wég van persoonlijk contact) zooveel mogelijk feitenmateriaal ter beschikking. En laat de kerken hen mogen kunnen stuwen door gebeden. Maar dan zulke, welke naar den Catechismus zijn — gebeden zonder een sprankje van de mythe, met open oog voor de feiten. Waarom zouden we niet de twee maanden, die er nog zijn, gebruiken? Door den hulpdienst der pedellen kunnen dr Ridderbos en ik zeer veel bereiken in Augustus. Er is GEEN synode, die hem ver-. biedt, dezen particulieren weg in te slaan. En als er iets van komt, wel, dan zullen de kerkeraden het resultaat desnoods per afzonderlijk drukwerk kunnen

lezen, eer ze biddend ter synode tijgen. En eindelijk: al geloof ik, dat de methode van Groningen voor de toekomst der kerken beter is, dan de door U met mindere of meerdere duidelijkheid thans voorgedragene, ik wil particulier graag de minste tegenover U zijn, en U de volle kans geven, te toonen, dat Uw methode van persoonlijk contact de kerken (thans zoover mogelijk door mij gevolgd) op sneller termijn doeltreffend helpt dan de mijne.

Inmiddels met hartelijken en aan 1944 indachtigen groet, gaarne Uw broeder,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 augustus 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

OPEN BRIEF aan Ds B. A, BOS

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 augustus 1948

De Reformatie | 8 Pagina's