GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„De Reformatie” en de jongeren

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De Reformatie” en de jongeren

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„De Reformatie" In de dagen vóór 1920 kon men 3 groepen in kerkelijk Nederland onderscheiden.

Je. De oude A-groep. Zij werd vertegenwoordigd door Prof. L. Lindeboom, Prof. M. Noordtzij, Prof. H. Bouwman, Ds T. Bos, Ds G. Doekes e.a.

Zij stond een schriftuurlijke theologie voor. Juist in onze dagen blijkt, dat deze broeders nog zoo mis niet waren. In onze dagen bouwen onze voormannen voort op den grondslag, dien zij hebben gelegd. Ik behoef er slechts op te wijzen, hoe de werken van Ds G. Doekes thans door onze predikanten weer worden gevraagd.

In de tweede plaats was er de z.g. B-groep. Ik bedoel daarmede de mannen, die leefden uit de ideeën van Dr Kuyper. Ze namen het op voor de leer der Veronderstelde Wedergeboorte, de Souvereiniteit in eigen kring, de Gemeene Gratie en de Pluriformiteit der Kerk.

Wat de eerste groep bestreed, aanvaardde de tweede. En vrijwel' zonder critiek.

In feite gaven zij den toon in onze kerken aan. Dit kwam uit in de zaak van het promotierecht. De eerste groep wilde dit toekennen aan de school der kerken, aan Kampen. De tweede wist dit te verhoeden. Voor haar gold alleen de V.U. als leerares der waarheid. Zij wist haar zin door te drijven. Op welke manier, daar zullen we maar over zwijgen.

Deze twee groepen zou men onder den naam: de Ouderen kunnen samenvatten. Beiden stonden tegenover de Beweging der Jongeren, omdat zij in deze haar dogmatisch indifferentisme afkeurden. Zij vreesden — en terecht, gelijk de geschiedenis bewezen heeft —, voor een verflauwing der grenzen.

Zoo zijn we gekomen bij de derde groep in onze kerken omstreeks 1920: de Jongeren.

Men kan dezen weer in 2 groepen onderscheiden: de Gereformeerden en de niet-Gereformeerden.

Over de laatsten zal ik weinig zeggen. Zij zijn in den loop der jaren van onze kerken uitgegaan, omdat zij in haar gareel niet gaan konden en zich in haar belijdenis te eng gebonden gevoelden.

Over de eerste groep wil ik wat meer schrijven. Zij eerden Prof. H. Bavinck als hun geestelijken vader. In zeker .opzicht vormt de Beweging der Jongeren een reactie tegen de zelfgenoegzaamheid, die er in onze kerken heerschte. Zij wilden Reformatie. Wanneer zij een preek hoorden, dan kon deze alleen genade in hun oogen vinden, wanneer deze „reformatorisch" was, d. w. z. hun gevoelens vertolkte. Zij meenden strijd tt. voeren tegen confessionalisme en dogmatisme. Doch in werkelijkheid waren zij dogmatisch indifferent. Het was hun te verstandelijk in onze kerken. Men miste de en de jongeren heilige bezieling, de warmte der beleving. Om deze te vinden moest men het Gereformeerde kamp verlaten en bij de Ethischen lafenis zoeken. De Nederlandsche Christelijke • Studentenvereeniging (N.C.S.V.), een in wezen ethische vereeniging, bood volgens hen aan de Gereformeerde studenten wat zij noodig hadden. Do jongeren noemden Gereformeerd hun bijnaam en Christelijk hun hoofdnaam. Ze spraken gaarne van Ethisch-Gereformeerd.

Dr B. Wielenga trad in ons weekblad op als de t o l k d e r J o n g e r e n .

Hij teekende het hervormingsideaal der Jongeren als „niet een gril van malcontenten, noch een voorbijgaand verschijnsel, dat samenhangt met de wildheid of storm-en drangperiode van menschen, die puberteitsjaren doorworstelen, maar dat de reformatorische actie geboren is uit zielen, die zich in den hoogeren zin des woords weten te zijn kinderen huns tijds".

En dan vervolgde Dr Wielenga: „De Reformatie is geboren als een echt kind van dezen tijd, die voor ons belangrijk is om, wat in de harten der Jongeren kiemt en gist, en omgekeerd hebben de leiders van dit blad zich tot ideaal gesteld, ook aan deze geestesgesteldheid der „jongeren" uiting te geven en bestierend en bevruchtend op hun reformatorische stemming in te werken.

Ik mag dus het verschijnen van „De Reformatie" als een bewijsteeken noemen, dat de beweging der „Jongeren" er is en dat ze belangrijk is.

En vooral mag ik uit de wijze, waarop ons blad ontvangen en met verbazende snelheid er bij ons volk in gegaan is, een conclusie trekken voor de beteekenis van de beweging der „Jongeren".

In enkele weken tijds sprong het getal abonné's van honderden op duizenden.

En vooral door de „Jongeren"-is „De Reformatie" met ongeveinsde vreugde ontvangen."

De achtergrond van de beweging der „Jongeren" was het cultuurconflict der 20e eeuw, dat door den eef'sten wereldoorlog nog was verscherpt. Men stond verbaasd over dé wonderen der moderne cultuur. De Christenen waren achter geraakt. En nu zocht men een aanpassing; aan den modernen levensgroei.

Vele Christenen stonden afwijzend tegenover de moderne cultuur. Zij voelden terecht: wij leven niet meer, doch worden geleefd, de rust is uit de gezinnen verdwenen. Veel mag thans wat vroeger voor ongeoorloofd gold. Met huwelijk en moraal neemt men het zoo nauw niet meer. De ouderwetsche degelijkheid en vroomheid gaan teloor.

Anderen daarentegen — en ik denk aan de „Jongeren" — ston.den een andere levenshouding voor. Zij legden den nadruk op een meer positieve roeping van de houding tegenover de moderne cultuur.

Het goede ervan wilden zij aanvaarden en van haar gaven genieten. Ik denk hier nu niet aan hen, die in de moderne cultuur opgingen, ten koste van hun dronken, omdat ze modem was.

Over de z.g. „cultuur-Jongeren" zwijg ik hier.

Neen, ik bedoel hen, die sohriftgeloovig tot de Christen zijn. Ik bedoel niet hen, die b.v. de moderne letterkunde aanvaardden niet alleen, doch haar inmoderne cultuur wilden naderen en naar een synthese

zochten tusschen het Christendom en het moderne leven. Aan hen, die wilden aanpassen. Tegenover hen, die hier niet van wilden weten, voelden zij zich de „Jongeren". Zij zagen slechts één tegenstelling onder de Christenen, die tussclien „Ouderen" en „Jongeren".

En beiden vergaten maar al te zeer, dat we allen Jongeren van Christus moeten zijn.

Beiden zagen te weinig in, dat wij ons in de eerste plaats moeten reformeeren naar de Schrift. De ouderen vergaten de standaardwerlien als „De Gemeene Gratie" e.d. te toetsen aan de Schrift. En de „Jongeren" vergaten, dat men zich in de eerste plaats niet moet oriënteeren aan de cultuur, doch aan de Schrift.

Geen van beide groepen zagen zuiver het wezen der cultuur: bouv/en en bewaren in den dienst van God. En toch deze gedachte was reeds door Prof. Biesterveld gelanceerd, hoewel niet uitgewerltt. Aan Prof. Schilder komt de eer toe, op dit probleem te zijn ingegaan. Lees slechts zijn boeltje „Christus en Cultuur". Dit is een boelcje van enorme beteekenis. Het benadert de problemen niet van uit het gezichtspunt der Gemeene Gratie (een menschelijke constructie), doch beziet de-dingen onder eeuwigheidslicht: gaat uit van Gods mandaat, zijn opdracht aan de menschen, — om de aarde te bouwen en te bewaren.

Nu we achter dé zaken staan en de Vrijmaking hebben meegemaakt, zien we de fouten van 1920; de zwakke plek in ons kerkelijk leven was toen, dat we zekerheid teveel bij menschen zochten en te weinig in de Schrift. De „Ouderen" (de B-richting althans) leefden te veel bij Kuyper en de „Jongeren" bij Bavinck (de Bavinck van „Modemisme en Orthodoxie"). De beweging der „Jongeren" verzandde langzamerhand. Vooral na het conflict Geelkerken. En de aanvankelijke leiding van „De Reformatie" werd steeds meer scholastiek. Prof. Hepp ging de verkeerde richting uit: de pluriformiteit der Kerk werd geleerd en men trachtte haar toe te passen ook door een Calvinistenbond op te richten, waarin ook voor niet-Calvinisten plaats was. Prof. Grosheide ging toen Gereformeerden in ruimeren en engeren zin onderscheiden. Zoo gaat men er toe over om het woord Gereformeerd te vervangen door algemeen-Christelijk en van alles de Grootste Gemeene Deeler te nemen, om te eindigen in een Christendom boven geloofsverdeeldheid. Dan gaan Gereformeerden, Remonstranten en Modernen gezamenlijk „evangeliseeren". Dan gaat men oecumenisch denken en heeft men in zijn nieuwen tempel voor ieder een plaats, behalve voor hen, die schriftgetrouw niet van een doorbraak willen weten. Dan maakt de onverdraagzaamheid der verdraagzamen haar slachtoffers!

Ook in 1920 ging men te veel uit van wat men waarnam: ten eerste van de resultaten der moderne cultuur, en in verband daarmee van de Gemeene Gratie.

Ik wil hier enkele zinnen overnemen uit het Openingswoord der Redactie in het eerste nr van „De Reformatie":

„De kerk, het Christendom, is echter ook geroepen tot een opnieuw zich oriënteeren tegenover de vraagstukken, die deze eeuw haar voorlegt, de wetenschappeUjke, de politieke, de sociale, ook de aesthetische vragen, — en, waar ze uit onzen kring opduiken, uit de zoekende zielen, speciaal van „Jongeren" (die soms ook „ouderen" zijn), daar mag de kerk ze niet doodzwijgen, veel minder ze van te voren brandmerken als verschijnselen van ongeloof. Door zulk een ontkenning en kritiek zou zij juist een oorzaak worden tot vervreemding en ongeloof.

Zelfs waar de buiten-Christelijke wetenschap, de ongeloovige tegenpartij, de moderne staat of ook het pure maatschappelijke leven, ons voor de vraagstukken stelt, — daar mogen we niet volstaan met het afwijzend gebaar, — daar is ook de roeping tot doordenken en bezinning, of God door de vruchten der algemeene genade zijn kerk verrijken, tot ontwikkeling en verdieping aansporen wil.

We hebben te vragen of de wijsbegeerte ons iets te zeggen heeft bij het inleven in het oude dognia en of de wetenschap met haar grootsche ontwikkelingen ons iets kan geven tot zuiverder zien of getrouwer overzetting der Schrift, of de sociale vernieuwing ons ook verplicht tot verandering in het systeem der opvoeding in de zorg van de kerk, van de armen, in de opheffing van de vrouw tot het kerkelijk recht, in het algemeen in de bewaking en voeling der zielen volgens de nooden en gaven van dezen tijd"

Waar was men bang voor?

Dat de kerk te weinig rekening hield met den veranderden tijd, met den opbloei der moderne cultuur, met de resultaten der moderne wetenschap.

Wat vergat men te veel? Dat men het verkregene: hetgeen ons o.a. Kuyper en Bavinck hadden geschonken, moet toetsen aan het Woord.

J. GEELHOED.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 oktober 1950

De Reformatie | 24 Pagina's

„De Reformatie” en de jongeren

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 oktober 1950

De Reformatie | 24 Pagina's