GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GODS WAARACHTIGHEID IN GEDING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GODS WAARACHTIGHEID IN GEDING

(Inzake „Amerika")

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Inzake „Amerika")

We zullen ons wel niet vergissen, als we het vermoeden uitspreken, dat de Korte Verklaring, afgedrukt in ons nummer van 9 Sept. 1950, meent, dat alleen op het door haar ingenomen standpunt is vast te houden aan de waarachtigheid Gods.

Wat daarvan de nauwkeurig-wetenschappelijke omschrijving wezen zou, blijve hier rusten. Ook de nietwetenschappelijk geschoolde begrijpt onmiddellijk, waar het over loopt, als we lezen :

„En God vervult zeker Zijn belofte. Het volgt dus^ dat de belofte vóór de uitverkorenen alleen is".

Men ziet de redeneering :

a) God vervult wat Hij belooft;

b) alleen in de uitverkorenen vervult Hij de belofte;

c) ze is dus voor de uitverkorenen alleen.

Nu zullen we niet meer erover spreken, dat „zijn voor" een onduideüjke term is, en dat de benauwende - vraag overblijft voor elk kerklid, dat dit overweegt: is er wel iets aan mij beloofd, dat ik zeker kan aanvaarden als tot m ij gesproken ?

Want hierover hebben we ons al geuit.

Iets anders houdt ons bezig: Gods waaracht i g h e i d. Zoo'n syllogisme (sluitrede) is zoo aanlokkelijk. Het lijkt zoo heerlijk eenvoudig. Het klopt ook als een bus.

Maar als ik nu eens een ander syllogisme opzet, dat ook eenvoudig is? Bijvoorbeeld dit :

a) God vervult wat Hij dreigt;

b) alleen in de verworpenen vervult Hij de dreiging;

c) ze is dus voor de verworpenen alleen?

Kan men daar iets tegen in brengen? Men moet niet zeggen: nu ja, bedreiging, dat kan beteekenen: bedreigen met tijdelijke kastijding, die v a d e r 1 ij k bedoeld is, en dus kunnen ook wel uitverkorenen daarin bedoeld zijn, want die worden zeer zeker vaderlijk gekastijd. Neen, we hebben het nu over de bedreiging met den eeuwigen dood. Me dunkt, het syllogisme is dan even logisch als dat van de Korte Verklaring.

Maar nu begint de vraag, die ik zooeven benauwend noemde, benauwend nl. voor de kerkleden, die zulke Korte Verklaringen niet mogen weerspreken, nog benauwender te worden. Zooeven zei ik: dat zoo'n kerklid maar moest blijven vragen: is er wel iets aan mij BELOOFD, dat ik zéker kan aanvaarden als tot mij gesproken? Nu voeg ik er aan toe, dat bedoeld kerklid ook kan blijven vragen: is er wel' iets aan mij GEDREIGD, dat ik zéker kan aanvaarden als tot mij gesproken ?

Daar zitten we. Want in beide gevallen gaat het om de waarachtigheid Gods.

En nu één van beide : OF : men erkent, dat er in de kerk, uit 's Heeren Naam beloofd en gedreigd wordt aan de leden van de kerk;

OF : men zegt : w e 1 n e e n, de Heere spreekt ons wel aan met naam en voornaam (N.N.), maar Hij houdt maar een „dogmatische" toespraak, en N.N. wordt niet met een persoonlijke belofte en evenmin met een persoonlijke bedreiging toegesproken. Want OF ZE AAN HEM VERVULD WORDT, dat zal nog moeten blijken. Komt het niet goed, dan is er aan N.N. blijkbaar nooit iets „beloof d".

Wij - vragen schuchter : is er soms dan wel iets aan hèm gedreigd?

Indien men zegt „ja zeker", want nu het verkeerd met hem gaat, nu blijkt achteraf, dat die dreiging speciaal tot hém. gericht was, althans op hem sloeg, dan antwoorden wij : dus die bedreiging was voorwaardelijk? Waarom de belofte dan ookniet?

Neen, zal men zeggen, ze is onvoorwaardeUjk, alleen maar: er werd niets gezegd aangaande het al of niet op dezen persoon slaan van bedreiging en belofte. Want God vervult onvoorwaardelijk al wat Hij zegt (dus ook, wat Hij bedreigt). Wij krijgen dan bij den doop een onvoorwaardelijke belofte en een onvoorwaardelijke dreiging. Als er tien, twintig, dertig kinderen tegelijk gedoopt worden, kunt ge nog heimelijk denken, dat misschien onder die 10, 20, 30 de Heere verschil gemaakt heeft. Maar als er nu eens telkens één kindje gedoopt wordt ? Dan zegt ge : j e weet toch maar nooit, of er vandaag onvoorwaardelijk beloofdis (zonder naam te noemen), dan wel onvoorwaardelijk gedreigd is (zonder naam te noeme n).

Wat wéét men nu op dit standpunt nog met zekerheid te zeggen, aangaande het gebeuren, niet maarhet onderstelde (men is in Amerika ook tegen het onderstellen, men onderstelt dus noch

-het eene, noch het andere), doch het werkelijk vaststaande, envaststelbare gebeuren bij den doop?

Ik weet het wèl, hier in Nederland. Ik beweer: aan datzelfde kind is t e g e 1 ij k beloofd en gedreigd; maar het wéét: ik mag en ik moet die belofte aannemen, ik sta niet op een afstand als een ver buiten de deur ger houdene. Die zijn er ook, zeggen de-Leerregels.

Maar ik weet niet, hoe men ooit hier uit komt, als men het standpunt van de Korte Verklaring als exclusief stelt, en tegenspraak verbiedt.

Maar misschien zegt men van de zijde der voorstanders dezer verklaring: weineen, heelemaal niet. Er wordt in de kerk des Nieuwen Verbonds niet gedreigd. Er wordt alleen maar beloofd.

Maar dan "weet ik niet meer, hoe ik het Nieuwe Testament moet lezen, en ook niet meer, wat ik met de Dordtsche Leerregels aan moet.

Met het Nieuwe Testament: at dreigt heel duidelijk, en doet dit sterker dan het Oude Testament (b.v. Hebr. 12 : 25, e.a.p.).

Met de Dordtsche Leerregels: daar staat (we herhalen) : de Heere begint zijn werk in ons door de prediking des evangelies (V, 14), met bevel van geloof en bekeering, maar Hij onderhoudt het o.a. met de dreigingen. Ze hebben dus een vaste plaats in de prediking, en vergezellen den dienst der sacramenten.

Daar staan we dus; en het debat is begonnen over de vraag, hoe Gods waarachtigheid waaraan allen gelooven, nu te verbinden is met die lastige doopskwestie.

De één zegt: God houdt wat Hij beloofd heeft, want Hij is waarachtig. Aan sommige gedoopten wordt geen belofte vervuld. NU CONCLUDEER IK DIRECT OP GOD: dan heeft Hij ook niets beloofd, al ZEI Hij toch iets tot N. N.

Wie zoo spreekt, bedoelt het eerlijk: en we begrijpen hem, hij wil Gods waarachtigheid vasthouden. Hij moet concludeeren: ik kan alleen Gods waarachtigheid volhouden, als ik zeg: gij, gedoopte, hoort wel wat belovends tot u zeggen, maar pas op, dat geldt u misschien niet. Is dat dan soms Gods waarachtigheid? Ik begrijp het niet. Maar ik zou toch zeggen: leer het dan zóó. Dan zijt ge ten minste duidelijk. Al is 't m.i. totaal verkeerd.

Maar zou zoo'n haastige conclusienemer niet even willen oppassen voor zijn haastige conclusie? We zeiden zooeven: hij heeft meteen op GOD geconcludeerd. Ik zou zeggen: het kan ook anders. Ge kunt ook op UZELF concludeeren. Ge kunt ook zóó redeneeren:

God houdt wat Hij beloofd heeft. God houdt óók wat Hij gedreigd heeft. Want Hij is '.vaarachtig. Aan sommige gedoopten wordt niet de belofte vervuld, maar wel de bedreiging. Aan andere wordt de bedreiging vervuld, niet de belofte NU CONCLUDEER IK OP MEZELF: heb ik soms te gauw geconcludeerd omtrent God, dat Hü n.l. den een (zonder dat de man het hooren kon) iets , .beloofd" (? ) heeft, maar datgene wat de man WEL degelijk hooren kon (wijl zijn naam erbij genoemd was) niet gehouden heeft, voorzoover het nl. belovend klonk? Zou ik niet hebben moeten concludeeren, dat in ALLE verbonden twee deelen begrepen zijn, en dat dus God aan d e n z e 1 f-d e n persoon zoowel beloofd a 1 s gedreigd heeft ? Maar dan zoo, dat de genade Gods, die bediend werd, niet als iets vreemds, doch als hetgeen aan de kerk geschonken is, werd genomen tot basis, ook van de mate onzer straf?

De één concludeert: God is waarachtig: Hij heeft dus eigenlijknietsbeloofd.

De ander concludeert: God is waarachtig. Hij heeft dus eigenlijk niet beloofd, beloofd.

DAN kan ik den beroemden tekst over Gods waarachtigheid weer lezen: es. 65 : 16. Als de Heere (vs 15) degenen die Hem verwerpen, heeft geoordeeld (forensisch), en degenen die Hem trouw waren een nieuwen naam geeft (forensisch, vgl. Openb. V. Joh.), dan zal men, DAN zal men zweren bij den Naam van den waarachtigen God.

Den waarachtigen God. Dat is: dien God, die zijn beloften houdt, en zijn dreigingen ook, en die ze nooit gescheiden heeft.

Ik ben daarom bang voor de schim eener onhoorbare belofte in niet hoorbaren ^orm. En een dito dreiging. Ze komen, hoorbaar, samen, en tegeUjk.

Ik ben bang voor een fictie. De onvoorwaardelijke belofte, die aan geen N. N. in hoorbare taal gezegd wordt, maar die toch hoorbare taal gebruikt, b.v. van een doopsformulier.

Ik ben niet bang voor een hoorbaar woord, dat beide verbindt. Want dat was „ernstig".

En zoolang de Heere ons vasthoudt, we het ook bij die b e i d e. houden

Nog nooit heb ik begrepen hoe men zeggen kan: als N. N. gedoopt wordt, zegt God tot N. N. Ik beloof u;

maar N. N. gelooft soms niet. Dus is hem niets beloofd.

Het is hem tóch gezégd.

Het zeggen beteekende dus niets, want het kwam maar op het denken van God aan.

Is d a t Gods waarachtigheid preeken ? God zegt het wel, maar het zeggen, daar kunt ge niet op aan? Hij dénkt iets anders dan Hij ZEGT misschien?

Ik geloof, dat dit standpunt Gods waarachtigheid te kort doet, en de prediking lamslaat. Ook de prediking daarover. K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 februari 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

GODS WAARACHTIGHEID IN GEDING

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 februari 1951

De Reformatie | 8 Pagina's