GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGE Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGE Brieven

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater, neven

Ik teekende U de politieke soort, die zich thans partij van den arbeid noemt. Als gij nu de kamerdebatten eenigermate gevolgd hebt, moet gij wel tot de conclusie komen, dat deze teekening door de nieuwste feiten evenzeer gedekt wordt als de oude het vermogen. Hier is dé girondijn: het hoofd vreest de hand, de hand het hoofd. De hand — dat is de minister die bezuinigen wil. Het hoofd wordt dan vei^egenwoordigd door het kamerlid.

De minister moet stroomopwaarts en tegenstroom en tegenwind zijn fel. Het kamerlid doet, alsof hij aan den wal staat als de beste stuurman. Den minister de verantwoordelijkheid, het kamerlid wascht zich straks in een kiezersvergadering de handen in onschuld. Men noemt zulks taktiek.

En dan is er weer een ministerie, dat ons volk evenmin de volle waarheid en werkelijkheid durft voor te houden.

Het zoekt de hulp weer voornamelijk in belastingverhooging en 'maakt den druk voor het bedrijfsleven zwaarder, terwijl het tegelijk tot productievermeerdering maant.

Hier is weer echt de socialistische mentaliteit; men kan tegelijk twee volkomen tegenstrijdige dingen doen.

Want meerdere productie vereischt de mededinging op de wereldmarkt, waarom men in Amerika zegt: zijn ze daar in Nederland nu heelemaal mal geworden?

En het zijn niet de Amerikanen zeggen. alleen, die dit

Nu zit er in dit alles stembustaktiek, maar dit neemt niet weg, dat deze taktiek tot machteloosheid leidt.

Men wil op het gewone budget 150 millioen bezuinigen, maar kan geen ding aanraken of hier en daar begint er een te schreeuwen.

En wij beginnen allemaal te gelijken op den man uit de onderwereld van Dostojewsky: Nederland moge vergaan, maar ik wil mijn thee hebben. Wij mogen de moeilijkheden der regeering daarom ook niet onderschatten. Ons volk wil den verstandigen, gehoorzamen weg niet bewandelen. Daar zijn zelfs menschen als de leider van het C.N.V., die den dienst Gods daarbij te pas brengen. Wij willen het leven nergens verliezen, waarom wij het, zoo er geen bekeering komt, zullen verliezen.

Het is niet mijn bedoeling U met het kamerdebat bezig te houden. Het was uitermate teleurstellend: een politiek geharrewar zonder andere beteekenis, dan dat men ook in de kamer de werkelijkheid niet aandurft. De socialist liet-zich ook hierin weer kennen zelfs vóór de debatten begonnen. Want het begin der besprekingen zou door de radio worden uitgezonden en naar goeden regel kon de antirevolutionair voorgaan, maar gauw ging de man van de partij van den arbeid zich als eerste spreker inschrijven. Dan zou het volk eens hooren hoe onschuldig de partij van den arbeid zou zijn aan al wat nu verder ons treffen kan. Terwijl zij de eerstschuldige is van al het leed, dat ons in de bezuiniging zal overkomen. De voorzitter was toen zoo verstandig, om de radio uit te schakelen, af te zetten, nog altijd het beste deel van dié vinding.

Wel mocht iets op platen worden opgevangen en zoo hoorde ik het slot van de rede van den heer Schouten. Dat slot was, naar vermeld. wordt, machtig. Het mag zoo wezen, ik vohd het erg teleurstellend. Daar werd gezegd: wij willen bouwen, maar zonder Gods hulp gaat het niet. Dit is natuurlijk juist, maar — en nu kom ik tot het onderwerp, dat ik met U wilde bespreken — hier geldt in nog wijderen zin wat Gretchen in den „Faust" zegt: „das ist alles recht schön und gut; Ungefahr sagt das des Pharrer auch, nur mit ein bischen andem Worten". In wijderen zin. Want thans zegt de heer Oud het ook. Ik beluisterde het slot van des heeren Ouds redevoering voor het jongste congres der V.V.D., laat mij, naar ouden trant, zeggen, der liberalen. Het was een Belgische liberale staatsman, die, op dit congres aanwezig, profeteerde, dat het lilseralisme een nieuwen, schoonen dag tegemoet gaat.

De heer Oud verklaarde: ja, als wij ons in één opzicht bekeeren. Want, zoo merkt hij op, in mijn jeugd zeiden Wij: de mensch is goed.

Groen van Prinsterer, zoo herinner ik nu, achtte dit de gronddwaling der revolutie. De mensch is goed en kan alles goed maken.

Welnu, de heer Oud zei thans: wij zijn tot de erkentenis gekomen, dat de mensch niet goed is. Hij is zelf de oorzaak van het kwaad, dat ons treft. En dit beduidde dan dat het liberalisme, zal het ten goede kunnen werken, zijn humanisme moet huwen aan het Christendom, aan de religie. Humanisme en Christendom moeten elkander vinden, zoo ook in de zgn. derde macht. De liberale mensch, evenals feitelijk ook de Europeaan, die democratisch wil zijn, wordt soms religieus. Het is dit verschijnsel, dat onze aandacht ten volle waard is. Heel de gedachte der oecumene, die ook gereformeerden begint te boeien, berust er op. De mensch moet weer godsdienstig worden, en de religie zoo worden ingericht, dat heel de wereld zich er in vinden kan.

Dit nu geldt niet alleen de politiek.

Ook de wijzen der'wereld, de philosofen, beginnen er over te spreken. Ik las deze week een zeer opmerkelijke studie van een Duitsch-Amerikaanschen professor Erich Frank, een groot kenner van Plato en Aristoteles. Deze geleerde leefde eenige jaren in den geleerdenkring der Vereenigde Staten.

Hoe het daar is, spreekt duidelijk uit zijn omschrijving van „den modernen mensch". Hij zegt: van God te spreken mag voor een wijsgeer in onzen tijd vrijwel gewaagd heeten, omdat het woord in onzen tijd zijn beduiding heeft verloren. Het behoort niet meer tot den goeden toon. Religieuse ervaring is voor den modernen mensch zoo iets vreemds geworden, dat hij zich het hoofd breekt met de vraag: hoe kwam dat toch in de wereld? Hoe kan dit probleem worden opgelost? Logische, psychologische, sociologische, historische en andere oorzaken worden voor het ontstaan van een godsvoorstelling aangevoerd. De religie is een onderwerp van wetenschappelijk onderzoek geworden, zooals elk ander object der ervaring. Vandaar de vergelijkende godsdienstwetenschap, geschiedenis van de godsdiensten der wereld, religie-psychologie, religiesociologie, en wijsbegeerte der religie.

Heeft hij niet gelijk? Kijk maar eens naar de uitstalling van den modernen boekwinkel en gij hebt dit voor oogen.

Nu meent prof. Frank, dat de wijsheid van den modernen mensch, die geen religie wil kennen, aan het eind is; doodgelobpen. Algeheel teruggevallen in die heidensche wijsheid, volgens welke heel de geschiedenis niets anders, is dan een natuurproces.

Maar hij is van oordeel, dat de wijsgeer thans de vrijheid heeft ontvangen om de macht der religie weer in de historie te laten gelden. Hij ervaart toch, hoe hij verstomt, als hij wordt geplaatst voor „het absolute"; voor de „laatste waarheid". Dan is zwijgen goed, zooals de mysticus dat verstaat. Maar de wetenschap kan daarmee niet volstaan. Het geloof verlangt zijn plaats. Niet in den zin van die middeleeuwsche wijzen, dat er dubbele waarheid is, een voor de wetenschap en een voOr het hart, maar een wegnemen van de tegenstelling, waartoe dan die wijsgeer geroepen is. Plaats voor de erkentenis, dat er is een God, Die alles regeert.

Zelfs terug naar den Bijbel en dan vooral naar Paulus, dien de wereld thans immers eeren wil. Als men dan maar goed weet, dat deze apostel zei: de letter doodt, de geest maakt levend. Zoo ook prof. Frank.

De Bijbel is maar „letter". Daarachter moet men den „geest" vinden. En zoo is de mensch weer godsdienstig zonder Gode waarlijk te gelooven op Zijn Woord, het Woord des Heeren.

Het is goed, dat ds Jongeling van Apeldoorn een preek over dien zoo misbruikten bijbeltekst heeft uitgegeven.

Het is de tekst, dien de humanistische mensch thans gebruikt om, met handhaving van zichzelf, ook religieus te zijn.

Ik zei: de kinderen van de kerk des Heeren moeten op deze dingen acht geven, opdat zij zich niet laten verleiden in deze nieuwe godsdienstigheid een begin van werkelijke bekeering te zien. Het is al heel erg als zich noemende calvinisten aan de huidige humanistische Paulusvereering gaan meedoen. Een vereering naar den smaak van den natuurlijken mensch.

Ik dacht het goed te zijn, als wij over deze dingen nog wat verder gingen praten. Tot den volgenden brief.

Met hartelijke groeten en heilbede, uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 maart 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGE Brieven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 maart 1951

De Reformatie | 8 Pagina's