GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„DADERS DES WOORDS"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„DADERS DES WOORDS"

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Prof or H j JAGER

Gij hebt bij het horen of lezen van dit opschrift direkt gedacht aan de brief van Jacobus, waaraan het inderdaad ontleend is. Het is m'n bedoeling uit deze echt praktische brief enige vermaningen u door te geven, die voor ons vandaag nog van actueel belang zijn.

Over het algemeen behoort „Jacobus" niet tot de lectuur, die door de gemeente het hoogst gewaardeerd wordt. Luther heeft hem een „echte brief van stro" genoemd. Hij dacht daarbij zonder twijfel aan het woord van Paulus uit 1 Cor. 3, waar sprake is van het bouwen van „hout, hooi, stoppelen" op het enige fundament dat gelegd is, n.l. Jezus Christus. Luther miste hier de leer van de rechtvaardiging door het geloof alleen, vond, dat Jacobus veel te weinig van Christus sprak en veel te veel over de werken en zal wel gevreesd hebben, dat deze brief koren was op de molen van Roomse werkheiligheid.

Maar met dit oordeel doen we onrecht aan de brief van Jacobus.

Of liever: aan het Woord des HEREN, dat we in deze brief voor ons hebben.

Jacobus noemt zichzelf „een dienstknecht, een slaaf van Gk)d en van de Here Jezus Christus. Hij schrijft niet op eigen gezag, maar in de naam van Hem, die wel z'n broeder naar het vlees was — waarschijnlijk is Jacobus een zoon van Jozef en Maria — maar die als Zoon van God zijn Heer was.

Jacobus denkt er niet aan het doen van het goede werk toe te schrijven aan de deugdzame mens. Want hij roemt in alle goede gave en volmaalrte gift, die van de Vader der lichten komt. En hij roemt in Gods werk als hij schrijft, dat God „ons gebaard heeft door het woord der waarheid".

Jacobus zegt voorts geen kwaad van het waarachtig geloof. Maar hij zegt alleen maar, dat een geloof, dat niet door de liefde werirt, een dood geloof is.

Waarmee Paulus het van harte eens is.

We doen er goed aan, als we acht geven op wat de HERE ons door Jacobus te zeggen heeft. Opdat we niet maar alleen hoorders, doch daders des Woords

„Een iegelijk mens zij ras om te horen, traag om te spreken, traag tot toom". De lust tot tegenspreken zit in het hart van elk mens. Vooral als het Woord ons zonden ontdekt en fouten aantoont worden we

weerspannig. Dan komt er een verzetshouding. houding van: „dat nemen we niet". Een houding van: dat nemen we niet”.

We worden toornig. Maar de toom des mans werkt Gods gerechtigheid niet.

Als we ons toornig verzetten doen we niet recht is voor Gk)d. wat

Daar komt niets goeds van. Alleen maar ongerechtigheid.

Daarom moeten we alle innerlijke vuiUieid en boosheid afleggen en het woord, dat onder ons geplant is met zachtmoedigheid aannemen.

We moeten voor het Woord buigen en nederig van hart onze zonden belijden.

En ootmoedig zeggen: Spreek Here, want Uw knecht hoort.

En zo moeten we daders des Woords zijn en niet alleen hoorders.

Ik vermoed, dat Jacobus gedacht heeft aan wat in de scholen der Rabbijnen gebeurde. Daar was men ijverig en schijnbaar eerbiedig met de Schriften bezig. Maar het was een louter intellectueel bedrijf. Men redeneerde en debatteerde, dat het een lust was. Men scherpte elkanders denlcen, men oefende elkanders scherpzinnigheid in een steekspel van woorden. Maar de wil bleef bij dat alles ongebogen, het hart ongebroken en het leven veranderde niet.

Eigenlijk kende men de HERE in dat alles niet.

Men goochelde met begrippen en vermaaite anderen en zichzelf met een vuurwerk van sprankelend vernuft. En ondertussen geloofde men Gods beloften niet en wandelde niet naar de inzettingen en rechten des HEREN.

Dat kwaad van alleen-maar-horen komt voor door alle eeuwen heen.

Denkt maar aan Ezechiël 33.

Het volk was schijnbaar vol belangstelling voor het Woord, dat van de HERE kwam. De HERE openbaart aan Ezechiël hoe het met het volk staat:

„De kinderen uws volks, die spreken steeds van u bij de wanden en in de deuren der huizen, de één spreekt met de ander, een iegelijk met zijn broeder, zeggende: Komt toch en hoort wat het woord zij, dat van de HERE voortkomt. En zij komen tot u gelijk het volk pleegt te komen, en zitten voor uw aangezicht als mijn volk, en horen uw woorden, maar zij doen ze niet; want zij maken liefkozingen met hun mond, maar hun hart wandelt hun gierigheid na. En zie, gij zijt hun als een lied der müme, als een, die schoon van stem is of die wèl speelt: daarom horen zij uw woorden, m.aar zij doen ze niet".

Mogehjk heeft Jacobus toen hij deze woorden schreef wel gedacht aan het woord van Jezus: „Niet een iegelijk, die tot Mij zegt: Here, Here, zal ingaan in het koninkrijk der hemelen, maar die daar doet de wil Mijns Vaders, die in de hemelen is". En aan het daarop volgende slot van de bergrede:

„Een iegelijk dan, die deze Mijn woorden hoort, en ze doet, die zal Ik vergelijken bij een voorzichtig man, die zijn huis op een steenrots gebouwd heeft. En een iegehjk, die deze Mijn woorden hoort en ze niet doet, die zal bij een dwaze man vergeleken worden, die zijn huis op het zand gebouwd heeft".

Weet ge waarop een mens gelijkt, die alleen maar het Woord hoort en niet doet?

Jacobus zal het u zeggen: Hij is een man gelijk, die zijn gelaat even in een spiegel gezien heeft. De spiegels in de oudheid gaven geen bijzonder duidelijk beeld en als men dan even, als in het voorbijgaan, eigen spiegelbeeld zag, dan was de indruk niet blijvend. Men was zo weer vergeten hoe men er uitzag.

Mogelijk denkt Jacobus aan de ontdekkende kracht van het Woord. Het legt onze zonden bloot, toont ons wie wij zijn met alle gebreken en zwakheden. Wie daar even naar luistert, zonder zich daar in te verdiepen, is het zo weer vergeten.

Zullen we geen vergeetachtige hoorders, maar daders des Woords zijn, dan moeten we ons verdiepen in het Woord des HEREN. Ons er over heen buigen om zo te zeggen. Over die volmaakte wet der vrijheid. Over dat onderricht des HEREN.

Dat ons ontdekt aan de slavernij der zonde.

Dat ons vergeving schenkt uit grondeloze barmhartigheid.

Dat ons de weg des levens wijst en ons waarlijk vrijmaakt als kinderen Gods.

Wie zich daarin verdiept en daarbij blijft, die wordt een dader des werks en zal gelukzalig zijn in dit zijn doen.

Over dat doen van het Woord des Heren gaat het nu in heel de brief van Jacobus.

Ik wil daar straks nog hier en daar een greep uit doen.

Maar direkt noemt Jacobus een voorbeeld:

„Indien iemand onder u dunkt godsdienstig te zijn en hij zijn tong niet in toom houdt, maar zijn hart verleidt, diens godsdienst is ijdel, leeg, onnut".

Daarmee zegt Jacobus geen kwaad van het godsdienstig zijn.

Hij wil maar zeggen, dat echte godsdienst bestaat in het beteugelen van de tong. Niet roddelen, geen kwaad spreken, de waarheid zeggen, des naasten eer en goed gerucht bevorderen, de Naam des HEREN belijden. Dat is echte dienst des HEREN. En voorts is „de zuivere en onbevlekte godsdienst voor God en de Vader deze: wezen en weduwen bezoeken in hun verdrukking en zichzelf onbesmet bewaren van de wereld".

Trouw naar de kerk gaan? Zeker, het is een groot voorrecht en plicht ook.

Greregeld de Schriften onderzoeken? Prachtig, heer-Ujk als we het doen.

Bidden zonder ophouden en God danken in alles? Het is naar de wil Gods.

Maar dan ook doen wat de HERE wil. Heel simpel beginnen te leven in de gemeenschap der heiligen, Z'n gaven tot nut en ter zaUgheid van anderen gewillig en met vreugde aanwenden. Er is veel ellende om u heen.

Het ergste zijn er wel aan toe de wezen en weduwen. Die geen helper hebben. We moeten niet alleen aan hen denken en voor hen bidden. Maar ons hun lot aantrekken. Hen bezoeken, dat wil zeggen, voor hen zorgen, met hen meeleven.

Hen helpen en bijstaan met de gaven en krachten die de HERE ons geeft.

En verder ons onbesmet bewaren van de wereld.

En verder ons onbesmet bewaren van de wereld. „Want al wat in de wereld is, de begeerlijkheid der ogen en de begeerlijkheid des vleses en de grootsheid des levens, is niet uit de Vader, maar uit de wereld. En de wereld gaat voorbij en haar begeerlijkheid, maar die de wil Gods doet blijft in. der eeuwigheid".

Zó schrijft Jacobus op een andere plaats: „Weet gij niet, dat de vriendschap der wereld een vijandschap Gods is? Zo wie dan een vriend der wereld wil zijn, die wordt een vijand Gods gesteld".

Als we alleen maar hoorders des Woords zijn, dan komt het niet tot bestrijden van de zonde. Dan blijven de zonden voortwoekeren in ons leven.

Die zonden in de gemeente noemt Jacobus met naam en toenaam.

Hij verbloemt de toestand vaji Windt er geen doekjes om. de gemeente niet.

Windt er geen doekjes om. Wat was er nog veel krom en verkeerd in die gemeente uit de eerste eeuw.

Daar was de zonde van aanzien des persoons: Een rijk man behandelde men anders dan een arme broeder.

Jacobus moet waarschuwen tegen dood geloof, dat niet tot werken komt.

Hij toomt tegen de zonden der tong, die, zelf in brand gezet door de hel, heel het lichaam Isezoedelt en heel het leven verteert.

en heel het leven verteert. Daar is naijver en twist. Er zijn twisten en vechtpartijen in hun midden.

Jacobus moet waarschuwen tegen de zonde van lasterpraat en tegen de hoogmoedige houding van de rijke kooplieden, die zeggen: Wij zullen dit en dat.

Er is sprake van loon der arbeiders, dat ingehouden wordt en dat roept tot de HERE om wraak. Er is ongeduld in het hjden en klagen en mopperen tegen elkaar.

Dat, alles wordt door Jacobus eerlijk erkend en besproken.

Hij heeft het niet over de zonden der wereld, over zonden van Joden en heldenen, over de zonden van anderen, maar over de zonden van de gemeente zelf.

Daar mogen we wel eens een ogenblik bij stilstaan. Wij zien veel gemakkelijker de zonden van anderen dan die van ons zelf.

Ik vergeet nooit een gelijkenis, die ik hoorde van een Groninger kansel:

Daar venten — zo was het verhaal — in onze stad kooplieden in nootmuscaat. Ze dragen hun waar in een platte bak voor zich uit. Ze hebben steeds het oog op hun koopwaar. Zo is het nu ook met de zonden van anderen. We hebben ze direkt in het oog. Er ontgaat ons niets en we stallen ze uit.

Er lopen ook andere lieden door de straten der stad: Ze handelen in vodden. Ze dragen een zak op de rug. Ze moeten zich in allerlei bochten wringen om te zien, wat ze op de rug dragen. Zo is het met onze eigen zonden. We zien ze moeilijk. Het is een wonder als we eigen gebreken en zwakheden zo goed kennen als die van anderen.

Als we echt inzicht hebben In de wfet der vrijheid, dan ontgaan on^ eigen zonden niet. En dan bedekken we ze ook niet.

Ik denk wel eens, dat we al te druk en al te zeer bezig zijn met de zonden van anderen. Waardoor we eigen ellenden niet recht en grondig kennen.

Zullen we daders des Woords zijn, dan zullen we eigen gebreken en zwakheden bij het licht van Gods Woord en Geest recht moeten kennen.

Om er dan recht en grondig tegen te strijden in de kracht des Heiligen Geestes.

Waarin bestaat nu het doen van het Woord? Ik doe hier en daar een greep uit onze brief.

„Acht het voor grote vreugde, mijn broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen of beproevingen valt; wetende dat de beproeving uws geloofs hjdzaamheid werkt". De kantt. tekent hierbij aan: „De vreugde ontstaat niet uit het gevoel van de verdrukkingen, maar uit het gevoel van Gods genade in het midden van de verdrukkingen, en uit het aanmerken van de nuttigheden en de vruchten daarvan".

Dat is geheel in overeenstemming met het woord van de Heiland:

„ZaUg zijt gij als u de mensen smaden en vervolgen en liegende alle kwaad van u spreken om Mijnentwil.

Verblijdt en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij vervolgd de profeten, die vóór u geweest zijn".

De HERE heeft ons vrij gemaakt. Dat gaat niet zonder beproevingen. Die zijn op zichzelf niet aangenaam voor het vlees. Kennen we ook deze vreugde en zijn we daarin daders des Woords? En heeft de beproeving des geloofs lijdzaamheid gewerkt? En bidden we om wijsheid, die ons ontbreekt, van God, die een iegehjk mildelijk geeft zonder verwijt?

Jacobus spreekt over de rechte daad in het oordeel over rijk en arm.

Het kwam voor, dat men een man met een gouden ring en sierhjk gewaad anders behandelde dan een arm mens. Zo lieten zij zich door verkeerde overleggingen leiden. Daartegen schrijft Jacobus deze woorden: „Hoort, mijn geliefde broeders! Heeft God niet uitverkoren de armen dezer wereld, om rijk te zijn in het geloof, en erfgenamen des koninkrijks, hetwelk Hij beloofd heeft degenen, die Hem liefhebben? "

We zullen de koninklijke wet vervullen, naar de Schrift: Gij zult uw naaste hef hebben als u zelve. Dan doet ge wèl en zijt daders des Woords.

En dat doen des Woords komt voort uit een oprecht geloof.

Jacobus denkt er niet aan om te vechten tegen Paulus.

Alsof die door de leer van de rechtvaardiging door het geloof maar goddeloze en zorgeloze christenen gekweekt zou hebben.

Evenmin als Paulus er aan gedacht zou hebben om tegen Jacobus te strijden, als die aandringt op een levend geloof, dat godzalig doet wandelen.

Weet ge hoe het staat met een dood, onvruchtbaar, nutteloos geloof?

Stel, dat een broeder of zuster naakt zouden zijn en gebrek zouden hebben aan dagehjks voedsel. Zijn die mensen er mee geholpen, dat iemand tot hen zou zeggen: Gaat heen in vrede, houdt u warm en eet goed, zonder hun van het nodige te voorzien? Een kind kan begrijpen, dat dit geen nuttigheid doet.

Even onvruchtbaar als zulk mooi gepraat is een ge­

loof, dat niet werkt.

Abraham heeft geloofd in God en het werd hem tot rechtvaardigheid gerekend.

Maar heeft Abraham niet de wil van God gedaan, omdat hij in God geloofde?

Stellig, want hij heeft Izak op het altaar gelegd.

Rachab de hoer heeft geloofd in de God van Israël. Maar heeft Rachab ook niet uit het geloof gehandeld?

Ja' stellig; ze heeft met gevaar van eigen leven de verspieders in huis genomen en langs een andere weg weer laten gaan.

Daar is een christendom, dat bang geworden is voor goede werken.

De Schrift is wel bang voor werken-der-wet-om-dehemel-te-verdienen.

Maar God maakt ons niet bang voor werken des geloofs.

„Laat uw licht — het licht van het Evangelie — alzo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken". Dat is niet maar „volgens Jacobus", maar naar de wil van Christus, Wiens spijze het was de wil te doen van Zijn Vader.

De ware daad des geloofs bestaat ook hierin, dat wij strijden tegen de zonden der tong, en ons spreken richten naar uitwijzen van het heiUg Evangelie. Wat doet de tong een kwaad. Wat sticht het zondige woord een ellende.

En dat geldt niet alleen van het gesproken woord. Maar ook van wat geschreven wordt. V, 'at kan een klein ding grote verwoestingen aanrichten.

Een klein bit, in de bek van een paard, kan heel dat lichaam van het grote dier sturen. Een klein roer bepaalt de richting van een reuzenschip. Een klein vlammetje steekt eeii groot bos aan en: légt het in de as.

Zó kan de tong grote dingen doen, ten kwade en ten goede.

Het woord ontketent revoluties en kan een instrument zijn tot reformatie.ment zijn tot reformatie.

Het kan volken in beweging brengen in de richtingvan de hemel en van de hel.

Met de tong kunnen we de HERE loven en demensen vervloeken.

De tong kan bouwen en breken, gemeenten stich­ten en verwoesten.

Dat is nog zo. En het mag wel ons dagelijks ge­bed zijn:

Zet Heer een wacht voor mijne lippen, Behoed de deuren van mijn mond. Opdat ik mij tot gene stond, Iets onbedachtzaams laat ontglippen.

Verder spreekt Jacobus over het ware doen des Woords in tegenstelling met wereldlust, hoogmoed en bedilzucht.

„Waaruit komt bij u strijden en vechten voort? Is "het niet hieruit: uit uw hartstochten, die in uw leden zich ten strijde toerusten? "

Er mag en er moet in de gemeente des HEREN strijd zijn tegen de zonde.

We mogen en moeten de ongeregelden terecht wijzen. We mjogen de zonde in elkaar niet verdragen. We zullen de broeder die zondigt naarstig berispen. Want we zullen de naaste liefhebben als onszelf.

Maar we moeten oppassen voor strijd en twist, waarin we der wereld gelijkvormig worden. We zuilen moeten toezien, dat onze strijd voortkomt uit het geloof en beheerst wordt door de liefde tot God en de naaste. En dat ze gevoerd wordt niet in hoogmoed, maar in nederigheid des harten.

„Want God wederstaat de hoovaardigen, maar de nederigen geeft Hij genade.

Zo onderwerpt u dan Gode; wederstaat de duivel en hij zal van u vlieden.

Naakt tot God en Hij zal tot u genaken

Vernedert u voor de HERE en Hij zal u verhogen". Tenslotte nog een enkel woord over het bekende voorbehoud van Jacobus:

„Welaan gij, die daar zegt: Wij zullen heden of morgen naar zulk een stad reizen, en aldaar een jaar doorbrengen, en koopmanschap drijven en winst doen".

Dat is waarlijk niet alleen een woord voor ondernemende kooplieden.

Maar voor heel de gemeente. Want die hoogmoed van: Wij zullen dit en dat, zit in aller hart geroest. Ze kan hele geslachten in de kerk beheersen. Ze kan de kerk onder de toom Gods brengen en ten val. Want hoogmoed komt vóór de val.

Wat verbeeldt gij u, zegt Jacobus.

„Gij, die niet weet wat morgen geschieden zal; want hoedanig is uw leven?

Want het is een damp, die even gezien wordt en daarna verdwijnt".

We zullen maar voorzichtig zijn met onze plannenmakerij.

De HERE regeert en alle dingen komen ons van zijn Vaderhand toe.

Daarom zullen we zeggen en belijden: „Zo de HERE wil zullen wij leven en dit of dat doen".

Dat „Deo Volente" zullen we niet maar voor de vorm gebruiken.

Maar we zullen in volstrekte afhankelijkheid van de HERE leven.

We zullen niet roemen met ijdele grootspraak. Zulke roem is slecht.

Wie dan weet goed te doen en het niet doet, die is het tot zonde.

Toen ik voor enige tijd een vriend sprak over de Schooldag met z'n heerlijkheden en z'n gevaren, zeide hij tegen mij:

„Als ze maar een goed woord van de sprekers horen".

Ik hoop u een goed v/oord uit de Schriften voorgehouden te hebben.

Weest geen alleen-maar-hoorders, doch daders des Woords.

God vraagt van ons niet dat we grote dingen zullen doen.

Maar dat we trouw zullen zijn in kleine alledaagse dingen.

Daders des Woords zijn, dat is: Met vreugde beroevingen verdragen.

Onze tong in toom houden. Handelen met onze aaste zonder aanzien des persoons.

Niet vechten, maar vrede stichten.

Niet hoogmoedig zijn, maar ons verootmoedigen

oor de Here en ootmoedig wandelen met God. Niet uchten tegen elkander, maar veel van elkander verragen.

Wezen en weduwen gedenken. En ons onbesmet ewaren van de wereld.

. En daarbij alles verwachten van de almachtige geade Gods in Jezus Christus, die in zwakheid wordt olbracht.

Biddend om de wijsheid, die van boven is.

Die wijsheid is „ten eerste zuiver, daarna vreedaam, bescheiden, gezeggelijk, vol van bannhartigeid en van goede vruchten; niet partijdig oordelende n ongeveinsd. En de vracht der rechtvaardigheid ordt in vrede gezaaid voor degenen die vrede maken".

We zullen dan ondervinden de waarheid salm 1:2: an

Want hij zal zijn gelijk een frisse boom, In vette grond geplant bij ene stroom. Die op zijn tijd met vruchten is beladen En sierlijk pronkt met onverwelkte bladen; Hij groeit zelfs op in ramp en tegenspoed; Het gaat hem wel; 't gelukt hem wat hij doet.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 oktober 1951

De Reformatie | 12 Pagina's

„DADERS DES WOORDS

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 oktober 1951

De Reformatie | 12 Pagina's