GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Gods liefde, die naar de wereld uitgaat, is de bron van het leven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gods liefde, die naar de wereld uitgaat, is de bron van het leven

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe". Joh. 3 : 16.

UIT DE SCHRIFT

Er zijn mensen, die hun leven lang tobben met de vraag, of God hen wel liefheeft en of ze dus wel behouden worden. Vooral wanneer ze telkens weer tegen de zonde hebben te strijden eii velerlei zwakheden en gebreken in zich vinden. Ze vallen zichzelf altijd weer tegen. Durven niet meer bidden om vergeving. En vallen soms aan de vertwijfeling ten prooi en missen alle vrede.

Hun — en ons allen — wil ik bovengenoemde tekst voorhouden. Opdat ze niet vertwijfelen aan Gods genade. Maar geloven in de Here Jezus, in wie Gods liefde is geopenbaard. En opdat ze zo het eeuwige leven mogen hebben. Er is nog een andere reden, waarom ik deze tekst wil bespreken. Hij bevat de kern van het evangelie, een centrale waarheid.

We kennen deze tekst van kindsbeen aan van buiten.

Maar juist zulke teksten spreken ons vaak meer toe. niet

Waar nog bij komt, dat onze aandacht door allerlei twistpunten, die aan de omtrek van het evangelie liggen, van de centrale waarheden wordt afgetrokken. Dan kan het goed zijn weer eens bij de kern van het evangelie te worden bepaald. Hier wordt, om zo te zeggen, alles wat een mens nodig heeft voor de zaligheid in een paar zinnen samengevat. In de eerste zin wordt gesproken van de bron van het leven: de liefde Gods. In de tweede zin is sprake van de Middelaar des levens: Jezus Christus. In de derde zin wordt genoemd het middel ten leven: het geloof in de Heiland. In de vierde zin is sprake van het resultaat: geen verderf, maar het leven.

God heeft de wereld lief gehad. Daarmee is niet gezegd, dat Gods liefde nu niet meer naar de wereld uitgaat. Maar het wil zeggen, dat de gave van de Zoon een gevolg was van de liefde van God. Het is niet zo, dat Jezus door zijn werk de liefde van God moest opwekken. Neen, God had de wereld lief. De wereld. Wat hier betekent: de mensenwereld. De zondige mensenwereld.

Dat het over de mensenwereld gaat blijkt uit het vervolg, waar sprake is van ieder, die in Hem gelooft. Hemel en aarde en al wat er in is kunnen niet geloven. Daartoe worden alleen mensen opgewekt. Waaruit duidelijk blijkt, dat niet het geheel van Gods schepping hier bedoeld wordt, maar de van God afgevallen mensenwereld. Dat God die wereld lief had wil niet zeggen, dat Hij met welgevallen op die zondige mensheid neerzag. God toornt over die mensenwereld. En God haat de zonde. En toch ging zijn liefde naar die wereld uit. Met een liefde, die het verlorene wil behouden en het geschondene wil redden. Want wie wereld was oorspronkelijk Gods wereld. En die mensen waren oorspronkelijk Zijn schepselen.

Daarom ging Gods hart naar die wereld uit om haar te redden van het verderf. Wellicht kunnen we dat enigszins duidelijk maken door een voorbeeld. Stel, dat een vader en moeder een zoon of dochter hebben, die niet deugen wil. Een verloren zoon. Die het zo erg maakt, dat vader hen tenslotte de deur wijst. Zó kan het niet langer! Vader toornt en ontzegt het vaderlijk huis. Dan zwerft die zoon buitenshuis. Tot bitter verdriet van de ouders.

Maar wil dat nu zeggen, dat de liefde niet meer naar dat kind uitgaat? Zullen ze niet verlangen, dat hun kind — berouwvol — weer thuis komt? Zijn hun gedachten en gebeden niet bij hun kind? Zelfs bij mensen is in zulk een geval de liefde niet dood. Indien mensen, die boos zijn, zo hun verloren^ zonen nog liefhebben, zou God dan de gevallen mensenwereld niet liefhebben? De Schrift verzekert ons het tegendeel. Jezus zelf verzekert het ons. God heeft de wereld liefgehad. God was met ontferming over die wereld bewogen. De val van die mensenwereld ging God om zo te zeggen aan zijn hart.

De grootheid van Gods liefde blijkt hieruit, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft. Als er in de Bijbel van liefde sprake is, zowel van God als mensen, dan is daarmee niet bedoeld een zekere rimpeling van het gevoel of aandoening van het gemoed zonder meer. Maar een liefde, die zich toont in liefdedaden.

De Vader van onze Here Jezus Christus is niet maar een God die is, of een God' die alleen maar denkt, maar een God die werkt en ingrijpt in de geschiedenis van de wereld en die grote verlossingsdaden verricht. En de grote verlossingsdaad, waaruit Gods liefde blijkt is het geven van Zijn eqiggeboren Zoon. We staan hier voor diepten, die niet te peilen zijn. Wie zal dit mysterie verklaren? Wie kan dit doorgronden en begrijpen? Maar we mogen het geloven en ons verwonderen. Wat moet die liefde wonderhjk groot zijn geweest, dat God Zijn enige Zoon voor die zondige mensenwereld heeft gegeven. Ik moet, als ik deze tekst lees, altijd denken aan de geschiedenis van Abraham en Isaak. Deze was in zekere zin de enige zoon van Abraham. God zeide tot hem: „Neem nu uw zoon, uw enige, die gij liefhebt, Isaak, en ga heen naar het land Moria en offer hem aldaar tot een brandoffer, op een van de bergen, die Ik u zeggen zal" (Gen. 22). Dan geeft Abraham zijn zoon, zijn enige, die hij liefheeft, zijn „lachen", zijn lust en zijn leven. Omdat de HERE het van hem vraagt. Wat moet dat voor Abraham een offer geweest zijn. Onbegrijpelijk. Nu weet ik wel, dat alle menselijke voorbeelden hinken.

Maar mogen we ons dit niet voorstellen, als we lezen, dat God "Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft? Hoe zullen we er anders iets van verstaan? Hoe ondoorgrondelijk groot moet Gods liefde wel geweest zijn. Want waartoe gaf Hij Zijn Zoon? Wat was het doel daarvan? Dat Hij onze menselijke natuur aarmam. Dat Hij ons in alles gelijk werd, uitgenomen de zonde.

Dat Hij de last van onze zonden op Zich zou nemen. Dat Hij van de zijnen zou verworpen worden. Dat Hij zou verzocht worden van de duivel, verloochend zou worden en verraden door zijn discipelen, dat Hij zou lijden onder Pontius Pilatus, zou sterven en begraven worden. Om zo door zijn dood en bloedstorting de schuld te betalen en de zonde" te bedekken en het leven voor zondige mensen te verwerven. Welk mens ter wereld zou zijn zoon voor zulk een taak geven?

„Want nauwelijks zal iemand voor een rechtvaardige sterven; want voor de goede zal mogelijk iemand ook bestaan te sterven. Maar God bevestigt Zijn Uefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is, als wij nog zondaars waren" (Rom. 5 : 7, 8).

Wil dat nu zeggen, dat alle mensen zalig worden? Stellig niet. Want „het geloof is niet aller" (2 Thess. 3:2). En uitdrukkelijk zegt de Heiland: „opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe". We worden niet automatisch zalig. Het gaat niet „vanzelf".

„Die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, maar die niet gelooft, is airede veroordeeld, dewijl hij niet heeft geloofd in de naam van de eniggeboren Zoon van God" (Joh. 3 : 18). Niet meer, maar ook niet minder is nodig, dan in de Zoon te geloven. Dat is: op Hem vertrouwen, volkomen in Hem rusten. Alle zaligheid alleen en uitsluitend in Hem zoeken en vinden. j, Van het volbrachte werk van Christus alles verwachten. Op Hem steunen als het enige fundament der zaligheid. En daarin volharden tot het einde toe. Want het Vv'oord „gelooft" staat in onze tekst in zulk een vorm, dat daarin wordt uitgedrukt het voortdurend, volhardend in Hem geloven. We mogen en we moeten ons volkomen aan Hem overgeven. Het evangelie stelt geen eisen in de zin van: Gij moet eerst zoveel werken verrichten; of: gij moet eerst zulk een bekeringsweg afgelegd hebben; of: gij moet eerst zulk een graad van betering des levens kunnen tonen. Maar zal de blijde tijding, de goede boodschap effect hebben in ons leven, dan moeten we — en het mag! — die tijding geloven. Zonder enige reserve. We mogen ons, zoals we zijn, aan de Here overgeven. Dat is het heerlijke van het Evangelie. Al hebt ge uw leven verzondigd, al hebt ge lichaam en ziel verdorven, al zijn uw zonden rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol, als ge heden in de Zoon gelooft en daarbij blijft. Dan zult gij het leven hebben.

Want dat is het heerlijke gevolg van het geloof in de Here Jezus: „dat gij niet verderft of verloren gaat, maar het eeuwige leven hebt". Zelfs in deze centrale boodschap laat de Here niet na te waarschuwen voor het verderf, dat is voor het verloren gaan onder Gods toorn. De wereld, die in de Zaligmaker niet gelooft, gaat verloren. Een mens kan springlevend zijn en toch dood zijn in zonden en misdaden. Stel u een mens voor, die alles heeft in deze wereld

\ wat hij — naar het vlees — maar begeren kan. Als hij niet gelooft is hij een verloren mens. Al heeft iemand een gezond lichaam en een prachtig stel hersens; al kan iemand in dit leven bereiken wat hij wil; al heeft hij een lieve vrouw en een prachtstel kinderen; al heeft hij een positie om jaloers op te worden; ja al verwierf iemand de gehele wereld en al wat daarin begeerUjk is — als hij niet gelooft in de Zoon van God, dan is hij reeds verloren en op weg naar het eeuwige verderf. Maar omgekeerd: wie in de Here Jezus gelooft, heeft het eeuwige leven.

Hij heeft het leven. Hij heeft het goed. Hij heeft het best.

Want hij heeft God mee in het leven. De HERE is voor hem, de HERE is met hem. Nu reeds in dit moeitevolle leven en eens zal hij altijd bij de Here zijn. Wat doet de rest er dan eigenlijk toe? Ik las vandaag Hebreen 11. Daar lezen we van heer- Hjke dingen, die de rechtvaardigen door het geloof hebben verricht of die ze door het geloof hebben verkregen. Maar daar lezen we ook van gelovigen, die „uitgerekt werden, bespottingen en geselingen ondergingen, evenals banden en gevangenis; ze zijn gestenigd, in stukken gezaagd, verzocht, door het zwaard ter dood gebracht, ze hebben gewandeld in schaapsvellen en in geitenvellen, zijn verlaten, verdrukt, kwalijk behandeld (welker de wereld niet waardig was), hebben in woestijnen gedoold en op bergen en in spelonken en in de holen der aarde", 't Was geen leven zou de wereld zeggen. En toch hebben ze het leven gehad. En toch leven ze tot in der eeuwigheid. Want zij kenden de HERE en de HERE kende hen. En „dit is het leven, dat zij U kennen, de enige en waarachtige God en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt" (Joh. 17 : 3).

Er zijn mensen, die hun leven lang tobben met de vraag of God hen wel liefheeft en of ze dus wel behouden worden. Misschien zijn er ook onder de lezers van deze meditatie. Ik zou aan hen willen vragen: Heeft God de wereld lief gehad? Zo lief, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven? Is dat niet voldoende om u te overtuigen van zijn liefde?

Wat had God dan nog meer moeten doen, om u te winnen ? Vertwijfel toch niet aan Gods liefde. En blijf niet in de zonde leven. Maar geloof in de Zoon van Gods liefde. Hij heeft geen lust in uw dood. Hij begeert niet uw verderf. Maar Hij heeft lust in uw leven. Hij geeft het in Jezus Christus. „Want God heeft zijn Zoon niet gezonden in de wereld, opdat Hij de wereld veroordelen zou, maar opdat de wereld zou behouden worden" (Joh. 3 : 17).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 februari 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

Gods liefde, die naar de wereld uitgaat, is de bron van het leven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 februari 1952

De Reformatie | 8 Pagina's