GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„DOORBRAAK” (II, slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„DOORBRAAK” (II, slot)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De „doorbraak" is er voorts ook in volle omvang in het najagen van federalistische idealen, zoals dat momenteel door de christelijke partijen geschiedt.

Wanneer men zo denkt als Prof. Diepenhorst — en hij vertegenwoordigt de dominerende stroming in de wereld van de officiële christelijke politiek — kan dat ook niet anders.

Het procédé waarnaar men daarbij te werk gaat is eenvoudig.

Men redeneert aldus: Oorlog is verschrikkelijk. Bestrijding van dat kwaad is een goed en christelijk werk. Die strijd kan evenwel alleen effectief gestreden worden door de volkeren gezamenlijk. Speciaal wanneer ze zich in een federatief verband verenigen. Ergo: het streven naar een federatie van staten is goed.

Op dezelfde wijze redeneert men met het oog op de economische ontwrichting in deze naoorlogse tijd. Die ontwrichting is een ramp voor de volken en een bedreiging van de wereldvrede. Daarom moet alles in het werk gesteld worden om haar op te heffen en in het vervolg onmogelijk te maken. Dat werk is een goed en christelijk werk. Nu kan dat weer het meest effectief geschieden door een federatie van de volken. Ergo: zo'n federatie is nodig en goed.

Het benauwende bij deze aanpak der kwestie is evenwel, dat men de grote, beslissende vragen, welke hierbij in geding komen, niet ernstig onder de ogen ziet. Zo spreekt het anti-revolutionair program van actie in verband met de federalisatie van West Europa met geen woord over de kardinale, allesbeheersende kwestie van een eventuele s o u v e r e i n i - teitsoverdracht! Het hanteert in verband met de federalisatie van West-Europa alleen de caoutchouc-achtige woorden, dat bij die federalisatie de eis moet worden gesteld, „dat het eigen NATIO­ NALE LEVEN in volle vrijheid en zelfstandigheid gehandhaafd en tot verdere ontwikkeling gebracht kan worden."

Men lette er op, dat hier niet gesproken wordt van het ongeschonden laten van desouvereiniteit van het koninkrijk der Nederlanden of van het gezag der koningin! Neen, er wordt alleen melding gemaakt van het „nationale leve n". Een zeer vaag begrip! Waarbij men bovendien niet vergeten moet, dat juist van antirevolutionaire zijde met het oog op de indische kwestie met alle klem werd betoogd, dat het eigen nationale leven van een volk, ^in casu dat van de volken van Nederlands Oost Indië, zich in volle vrijheid en zelfstandigheid kon ontplooien, ook al bezaten deze volken geen volledige staatkundige souvereiniteit! Datzelfde zou dus eventueel ook met het Nederlandse volk kunnen geschieden!

Wel zeer wonderlijk, lamlendig en lummelig is wat het „Handboekje voor de huisbezoekers" over deze aangelegenheid debiteert. We lezen in die verkiezingscatechismus namelijk het volgende:

Vraag 109. Maar doet Nederland dan geen afstand van eigen souvereiniteit? En mag dat wel? Antwoord: Hierop moet worden geantwoord: ja en neen. (Met deze dwaze woorden wordt de hele zaak eenvoudig gebagatelliseerd. Wie zo schrijft neemt z'n lezers niet meer serieus.) Nederland doet daarbij in zeker opzicht afstand van souvereiniteit (o, die verwenste inzekere-opzichten: die camoufleren net altijd wat je vóór alles weten moet!), met dien verstande, dat het sommige dingen niet meer volledig zelfstandig regelen kan, omdat het zich gebonden heeft, (Deze zin zegt weer niets over de eigenlijke kwestie, want hij geldt in verband met ieder verdrag en elk verbond dat volken met elkaar sluiten. Hij laat hét punt, n.l. de souvereiniteit, volkomei; in de mist.) Maar dat is dan wel formeel opgevat. (Al weer zo'n heerlijke alles-en-niets-zeggende term: formeel! Weet u het nu? ) Want de vraag komt op of men inderdaad afstand doet van de souvereiniteit wanneer het dingen betreft waarover men ook" zonder federalisatie niets meer te zeggen heeft. (Als dit zo is, als hiermee alles is gezegd, waarom spreekt men dan over en streeft men naar een federalisatie? )

Enz., enz., enz.

Nog erger is evenwel wat men in dit boekje als een Schriftuurlijke fundering van het federalisatiestreven durft aanvoeren.

Er wordt n.l. in vraag 110 gevraagd: Is het (streven naar federalisatie) ook principieel verantwoord? Antwoord: Ja, zeker, juist van een Christen wordt

gevraagd, dat hij nuchter de ontwikkeling der dingen beschouwt en dan de maatregelen treft die nodig zijn. (Is dat nu de volle Schriftuurlijke wijsheid in dezen? Wat is „nodig zijn"? Wie bepaalt wat nodig is en naar welke norm? Hiermee is al weer niets, niets gezegd). Wij moeten toch alles doen wat mogelijk is om de vrede tussen de volken te helpen bewaren. (Alles doen wat mogelijk is? Wie zegt zulke dwaasheid? Men moet alles doen wat GEBODEN en dus geoorloofd is. Door de HERE!)

Enz., enz., enz.

Maar ook dit is het einde nog niet.

Dit alles raakt zelfs nog niet het hart zaak. van de

Toen de Volkenbond in de maak was, stelde Kuyper deze ernstige vraag: Wat is het beheersend motief, de drijvende kracht bij dit streven naar de organisatie van een statenbond? Is dat de g e e s t v a n Babel of de Geest van Pinksteren?

Als, wat in de organisatie der volken nagejaagd Wordt, n i e t uit de Geest van Pinksteren is, dan wordt het altijd een ramp, ja, een vloek. Want dan is het een nieuwe ontwikkeling van de antichristelijke macht. Dan moeten we alleen maar vrezen! Dan wordt dat nieuwe erger dan al wat voorheen reeds was!

Hier wordt inderdaad de centrale, de allesbeheersende vraag gesteld.

Maar die vraag wordt met het oog op de federalisatie thans niet meer met ernst gesteld en beantwoord!

De genoemde catechismus b.v. lanceert wel de vraag of men niet bevreesd moet zijn, dat door de federalisatie van West-Europa een machtsstaat groeit, die gelijken gaat op de Anti-Christ? (Ja, dat staat er: die gelijken gaat op de Anti-Christ!) En dan komt o.a. dit „antwoord": „Ons devies is: „doende het gebod, voor de uitkomst blind". (Over een gebod in dezen werd evenwel geen woord gesproken!) Optimistisch zijn wij in ieder geval niet. Maar wij moeten doen wat wij kunnen. Dat is onze taak. (Moeten doen wat we kunnen? Of: moeten doen wat ons b e - volen is? ) En wat de Anti-Christ betreft, daar moet men altijd voorzichtig mee zijn. (Inderdaad, zo schrijft dit boekje: Met de Anti-Christ, „daar" moet je altijd voorzichtig mee zijn! Deze woorden wekken meer porcelein-kast-associaties, dan dat ze getuigen van Schriftuurlijk, eschatologisch besef!).

Enz., enz., enz.

Is er zo in de aanpak van deze buitengewoon belangrijke kwastie zakelijk niet volop „doorbraak"?

Neen, ik wil in het minst niet ontkennen, dat zich bij de regeling van de verhouding tussen volken en staten in deze tijd allerlei belangrijke en uitermate moeilijke kwesties voordoen, die niet met een paar machtsspreuken of Satzen kunnen worden afgedaan. Ik weet, dat het koninkrijk der Nederlanden leeft te midden van God-loze rijken en daarmee in een bepaalde relatie leven moet!

Maar de vraag is deze: ziet men deze verhouding en de regeling daarvan in Schriftuurlijk licht? Re-kent men dus bij de bespreking daarvan werkelijk en voluit met de allesbeheersende tegenstelling tussen Jezus Christus, die van alle overheden gehoorzaamheid aan zijn woord vraagt èn de duivel, die de overste dezer wereld is?

Het is zeer goed mogelijk en zelfs waarschijnlijk, dat ook het koninkrijk der Nederlanden in de verhouding tot de West-Europese staten een positieve houding moet aannemen.

Maar de vraag is: HOE zal Nederland dat doen? Ik denk, dit schrijvend, aan Daniël. Hij werd geroepen een éérste plaats in te nemen in het demonische rijk van Babel en later in dat van Perzië. Maar vóórdat hij dat deed had hij het „beeld" van die rijken gezien. En de sprake Gods van dat beeld had hij goed gehoord, verstaan en geloofd. Hij had gezien en geprofeteerd, dat dat beeld „hoog" en zijn „glans" „buitengewoon" was, maar tegelijk had hij gezien en beleden, dat de „aanblik" daarvan „schrikwekkend" was (2 : 31). Toen en zo — maar zó ook alleen — kon hij zijn plaats daarin innemen en zijn roeping daaromtrent vervullen. Getrouw aan zijn God — tot in de leeuwenkuil.

Maar waar zien we dat geloofsinzicht en deze geloofshouding nü?

Er is ook omtrent de internationale kwesties overal „doorbraak"! En men ziet dat niet eens.

Dat is één van de benauwenissen van deze tijd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 juli 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

„DOORBRAAK” (II, slot)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 juli 1952

De Reformatie | 8 Pagina's