GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

ALS TERREIN VAN ONDERZOEK I

36 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waarom neemt het Christendom in onze dagen zoo gaarne het reddend filantropische karakter, zoo ongaarne het getuigend karakter aan? Tot het eerste behoort niet veel meer dan het volgen der neigingen des harten, tot het laatste behoort ontzaggelijk veel zelfverloochening, verheffing des geloofs, ware liefde, want een getuige moet strijden; hij rukt het schoonschijnende masker af, hij schudt de valsche rust der ziel, hij brengt het hart tot vragen, die gewis zeer moeijelijk voor de regtbank van een teeder geweten te beantwoorden zijn'.

P. L. Schram*

O. G. Heldring 1 .

INLEIDING

Kenneth Scott Latourette heeft de periode 1800 - 1914 'The great century' genoemd. Zo'n typering zal het goed gedaan hebben toen het ging om de beschrijving van de 'history of the expansion of Christianity'. Maar van 'expansie' spreekt nu niemand meer. Latourette ging duidelijk uit van een optimistisch beoordeeld 'Westen' of 'Noorden' en wist niet van de kerk als minoriteit, noch van interne problemen. Die tijd van christelijke triomfantelijkheid is voorbij.

Een betere, in elk geval meer bescheiden omschrijving van die periode is: 'zendingseeuw'-een aanduiding die al omstreeks 1900 gemeengoed is geworden 2 . Net als alle generaliseringen is ook deze aanvechtbaar, zij verdient gerelativeerd en aangevuld te worden. Maar zij geeft een herkenningslijn aan naar een waarheid waarmee wij vandaag nog kunnen werken. Moge 'expansie' uit de tijd zijn, zending is dat allerminst. Bovendien, tegenwoordig gaat het daarbij niet alleen om arbeid buiten onze grenzen.

In de 'zendingseeuw' is vanzelf 'zendingswetenschap' opgekomen 3 . Uit de in 1976 gepubliceerde overzichten van het betreffende onderzoek 4 is gebleken dat de 'uitwendige' zending intensief is bestudeerd. Hoe staat het daarnaast met het onderdeel van 'zending' dat het predicaat 'inwendig' kreeg? Een aanwijzing dat daaraan een en ander ontbreekt is reeds het feit dat pas na 1930 de inwendige zending [hierna: I.Z.] werd opgenomen in de leeropdracht van de Hervormde kerkelijke hoogleraren. Dat wil niet zeggen dat de I.Z. voordien nooit ter sprake was gekomen. Met name de kerkelijke hoogleraren A. M. Brouwer (Utrecht, 1921 - 1935), H. M. van Nes (Leiden, 1907-1932) en J. R. Slotemaker de Bruine (Utrecht, 1916-1926) hebben voor haar plaats en geschiedenis oog gehad. In het algemeen gold zij echter als bijzaak. I.Z. was onderdeel van 'Practische theologie' 5 ; A. Kuyper plaatste haar in de 'Prosthetiek' 6 . Dit zal de wetenschappelijk-kritische benadering niet gestimuleerd hebben.

De plaats achteraf zal samenhangen met de genoemde 'great century' waarbinnen I.Z. niet goed paste. Zij bepaalde reeds door haar naam bij eigen tekortkomingen, zij was lastig. Bovendien betreft het een tijdperk waarin iedereen althans in naam bij een kerk behoorde. Dat maakt het moeilijk, na te gaan wat wel en wat niet tot christianiserings-arbeid in Nederland gerekend mag worden.

Wij constateren dat de standaardwerken voor Nederlandse kerkgeschiedenis van de negentiende eeuw 7 aan de I.Z. weinig aandacht besteden. De auteurs beschouwden haar blijkbaar niet als behorend tot de kerkgeschiedenis in eigenlijke zin; de wijsgerig-dogmatische inzichten en kerkpolitieke ontwikkelingen leken belangrijker.

Verhoudingsgewijs hebben slechts H. Berkhof-O. J. de Jong in hun Geschiedenis der kerk 8 en S. D. van Veen in zijn Eene eeuw van worsteling 9 aan de I.Z. recht gedaan. Vooral S. D. van Veen verschaft een overvloed aan informatief materiaal; een kritische evaluatie ontbreekt echter en de beschrijving richt zich voornamelijk op hetgeen zich buiten onze grenzen afspeelde.

Welk beeld zich van de I.Z. gevormd heeft kan men aflezen uit de gebrekkige samenvatting van haar evangelisatiewerk die J. C. Hoekendijk en J. M. van Veen in Encyclopedie van het Christendom geven 10 . Gelukkig zijn er ook andere definities; bij de bespreking van de theologische betekenis verderop in dit artikel worden de belangrijkste vermeld.

Er bestaan enkele handzame, verantwoorde overzichten vanwaaruit het veld van onderzoek verkend kan worden.

Als eerste wetenschappelijke studie diende zich de dissertatie aan van L. Heldring, Inwendige Zending en Gemeente, Leiden 1877. De promotus toont degelijk onderzoek verricht te hebben. Hij schreef over de kenmerken van de I.Z., haar grenzen, de oorzaken en de relatie tot de kerken. Hij gebruikte als belangrijkste bron het tijdschrift De Vereeniging: Christelijke Stemmen, dat van 1847 tot 1875 onder redactie van zijn vader Ottho Gerhard Heldring was verschenen, van 1872 tot 1875 met Ph. J. Hoedemaker als mederedacteur. Het jaartal van verschijnen duidt echter reeds aan dat het boek alleen over de beginperiode handelt.

Meer dan een halve eeuw na L. Heldring heeft 0. Norel karakter en taak van de I.Z. beschreven in Getuigen en redden, Zutphen z.j. [1933]. 'Grepen uit de geschiedenis' ontbreken in dit boek niet, maar beschouwingen overheersen. Voor concrete gegevens over

verenigingen en stichtingen wordt verwezen naar het Handboek voor christelijke arbeid, uitgegeven door de 'Centraal Bond voor Inwendige Zending en christelijk-philantropische Inrichtingen' 11 . Als 'introductie' tot het terrein van de I.Z. heeft Norels boek zeker waarde.

In brochurevorm verscheen daarna van Jhr. M. C. T. van Lennep De ontwikkeling der Inwendige Zending in Nederland, Amsterdam 1942 (tweede, uitgebreide druk: 's-Gravenhage 1946, met literatuurlijst achterin). Het is het meest omvattende overzicht dat wij bezitten. Van Lennep besteedde aandacht aan de verschillen tussen de 'hellenistische' en de 'christelijke' barmhartigheid. Hij verdient erkenning omdat hij het arbeidsterrein duidelijk tekende, onderscheid aanbrengend tussen 'geestelijke', 'zedelijke', 'maatschappelijke' en 'lichamelijke' nood. Deze onderscheidingen doen thans verouderd aan, maar hebben een zekere overzichtelijkheid bewerkt. Meer literatuur over I.Z. in het algemeen vindt men in de bibliografie.

Ons onderzoek zal aandacht moeten schenken zowel aan het geheel als aan de delen, zowel aan de principes als aan de praktijk. Binnen het raam van DNK beperken wij ons (met enkele uitzonderingen in de opgenomen bibliografie) tot de negentiende eeuw, periode van particulier initiatief en improvisatie. Nieuwe wetenschappen waren aan het opkomen, maar maakten het de arbeid nog niet lastig. Twijfel aan traditionele visies was evenmin aanwezig als omzichtigheid bij het benaderen van mensen en situaties. Deze omstandigheid heeft de spectaculaire ontplooi'ng van het werk wel gestimuleerd. Opvallend zijn het organiserend vermogen, de betoonde offervaardigheid en de toewijding geweest. De actie-radius van de I.Z. was wijd. Het ging niet meer alleen om christelijke zorg voor kinderen en armen, zoals gebeurd was voor 1800. Op alle terreinen van de samenleving zag men hehoefte aan evangelieverkondiging, nieuwe verhoudingen. Men durfde en kon veel.

Bij het onderzoek mag kritiek niet verdoezeld worden: reeds in de negentiende eeuw zelf klonken duidelijke aanmerkingen.

A. W. Bronsveld schreef eerlijk dat er filantropische verschijnselen waren die zijn spotlust op een zeer zware proef stelden. Gebreken waren er - gevolg van eigenwijsheid, bekrompenheid, dilettantisme.

Eén onderdeel van de I.Z. moet hier buiten beschouwing blijven: het christelijk onderwijs, met zijn omvangrijke vertakkingen ook naar slachtoffers van de maatschappij. Het verdient t.z.t. een afzonderlijke behandeling in DNK.

In het eerste deel van het artikel over de I.Z. wordt stilgestaan bij karakter (naam; achterponden; relaties naar buiten) en betekenis (in het persoonlijk leven; in het theologisch denken; in het politieke vlak). Een toegevoegd register op het tijdschrift Bouwsteenen vormt de inleiding tot het tweede deel, dat zal handelen over de doelstellingen (evangelisatie, filantropie) en de vormen die men koos (verenigingen; tehuizen, clubs, tijdschriften etc.), met verwijzingen naar literatuur en archieven. Afzonderlijk zal ingegaan worden op de relatie tussen I.Z. en Innere Mission.

In de noten, ook van deel II, worden de volgende afkortingen gebruikt:

A.D.W. Das Archiv des Diakonischen Werkes der Evangelischen Kirche Deutschlands, Berlin

A.R.A. Algemeen Rijksarchief

B. Bouwstenen

B. Bouwstenen B.B. H. B. de la Bassecour Caan en Js. Bootsma, Het Werk der Barmhartigheid, 's-Gravenhage 1909

B.L.G.N.P. Biografisch Lexicon voor de Geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme I, Kampen 1978

C.A. Der Central-Ausschusz für I.M. der Deutschen Evangelischen Kirche, Berlin

E.G. E. Gerdes, Christelijke Philanthropie in Nederland. Reisherinneringen , Nijmegen 1880

F.B. Fliegende Blatter aus dem Rauhen Haus zu Hom bei Hamburg

G.B. Gereformeerde Stichtingen van barmhartigheid in Nederland z.p. z.j." [Kampen 1927]

H.C.A. Handboek voor christelijke arbeid, 's-Gravenhage 1950

I.M. Innere Mission

I.Z. Inwendige Zending

J.B. Jaarboekje voor In-en Uitwendige Zending en Philanthropie, uitgegeven door de redactie van Bouwsteenen (L. Heldring), Utrecht 1887

L.H. L. Heldring, Inwendige Zending en Gemeente, (diss.) Leiden 1877

M.L. M. C. T. van Lennep, De ontwikkeling der Inwendige Zending in Nederland, 's-Gravenhage 1946 2

Zending in Nederland, 's-Gravenhage 1946 O.N. 0. Norel, Getuigen en redden, Zutphen z.j. [1933]

P.S. P. L. Schram, Hendrik Pierson, een hoofdstuk uit de geschiedenis van de Inwendige Zending, Kampen 1968 S. T. Stemmen des Tijds (1911/2 - 1943)

S. W. Stemmen voor Waarheid en Vrede (1864 - 1925)

V.C.S. De Vereeniging: Christelijke Stemmen (1847 - 1875)

W.Dd. Woord en Daad (1922-1941).

Een jaartal, tussen haken opgenomen, duidt een oprichtings-, of ontstaans-jaar aan.

KARAKTER

Naam

a. Zending

Opmerkelijk is de benaming zending voor een arbeid die op Nederland gericht was. Net zo wonderlijk is het dat dit feit in de literatuur nauwelijks aandacht gekregen heeft. Komt dit doordat het onderzoek jong is, tot dusver voornamelijk descriptief was en weinig aan evaluatie toekwam?

Waarschijnlijk sterker nog dan met de Duitse term Mission het geval was werd zending in de negentiende eeuw door ieder, bewust of onbewust, in verband gebracht met 'heidendom' en 'bekering'. Dit moet men niet negatief interpreteren: wie niet in vernieuwing gelooft begint niet aan zending. Aan een andere wereld kon blijkbaar worden gedacht en gewerkt; de geschiedenis werd niet beleefd als uitzichtloze cirkelgang, maar als pad naar een betere toekomst. Er was verantwoordelijkheids-en roepingsbesef. Een I.Z.-tijdschrift heette nadrukkelijk De Bode: het had

iets te zeggen. Er zou, zo wilde men geloven, geluisterd worden. Toch verraadt de benaming 'zending' dat men niet positief stond tegenover de vaderlandse samenleving, onderdeel van een Europa dat Novalis nog had getypeerd als synoniem met 'die Christenheit'. Novalis zal naar het hart van de gemiddelde burger hebben gesproken. Zending werd door deze ongetwijfeld nodig geacht, maar dan buiten de geografische grenzen. 0. G. Heldring verstoorde de algemene rust toen hij de stelling aandurfde dat Europa tot heidendom vervallen was 12 . Hij toonde, profetisch, de realiteit achter de uiterlijke schijn te onderkennen. Het frappeert daarbij dat dit door Nederlanders is geaccepteerd, slechts een - meestal als 'gezapig' aangeduide - kwart eeuw na de felle protesten tegen Is. da Costa's Bezwaren tegen den geest der eeuw. Ogen waren opengegaan. Beurzen zouden volgen.

Is dit te verklaren uit een krampachtig pogen van gegoede klassen om, tegenover opkomende revolutionaire stromingen, 'te redden wat er te redden viel'? De naam 'zending' weerspreekt dit. Het bijvoeglijk naamwoord doet dat evenzo.

b. Inwendig

Ook hier valt allerlei te onderzoeken. Over dit adjectief is het laatste woord niet gesproken. Zou het niets anders inhouden dan een aanvulling op, respectievelijk een tegenstelling tot 'uitwendig'? Ging het bij I.Z. alleen om een pendant van de zending in de gekoloniseerde gebieden?

W. van den Bergh heeft inderdaad voorgesteld 'inwendig' te vervangen door 'binnenlands' 13 . Hij heeft daarin echter zijn medestanders niet meegekregen. L. Heldring meende dat dit de I.Z. een 'geografische beperktheid'zou opleggen 14 . 'Inwendig' duidde blijkbaar een andere, diepere, dimensie aan.

Heeft, verborgen, een piëtistisch motief meegespeeld bij de keuze voor 'inwendig 5 ? In piëtistisch spraakgebruik werden 'innerlijk' en 'inwendig' promiscue gebruikt 15 .

Achtergronden

a. Het is mogelijk de I.Z. ver terug in de kerkgeschiedenis te funderen. Engelstalige invloeden zijn er geweest in de jaren-twintig van de negentiende eeuw. Maar onmiskenbaar heeft vooral het Piëtisme een krachtig stempel gezet. Op J. H. Wichern en O. G. Heldring heeft de spiritualiteit van A. H. Francke, J. Wesley, de Herrnhutter Broedergemeente en de Christentumsgesellschaft ingewerkt 16 . Bij de 'uitwendige zending' deed zich een zelfde beinvloeding voor. Vrijwel alle zendelingen waren piëtisten en schaamden zich niet daarvoor uit te komen. Vroomheid ging voorop, sociale bewogenheid volgde. Bekende waarheden kregen een existentieel, persoonlijk gericht, accent.

Heldring kwam bij de voorbereiding van een Kerstpreek tot zijn levenswerk. Hij eigende zich de liefde van Christus toe die arm wilde worden voor arme zondaren 17 . Het centrale punt van geloof en liefde werd de geboorte van Christus in ons, de wedergeboorte van het dode hart. 'Niet meer ik leef, Christus leeft in mij'. Zo werd het ook door Heldrings medestanders beleefd. Wat Christus gold, durfde men - zonodig allegorisch - toepassen op zichzelf. Overal in de Bijbel (en de natuur) viel persoonlijke stichting af te lezen. 'Op uw woord, o Leven van ons leven! Werpt ons hart den zweetdoek af. Door de kracht uws Geestes uitgedreven, Wandlen we uit ons zondengraf' zong J. J. L. ten Kate de meisjes in Zetten voor 18 . Vanuit zondengraf naar zondaarsbank was slechts één stap. Daar vonden helper en geholpene elkaar en zichzelf.

Door de tijd geboden kansen werden aangegrepen, omdat men er Gods providentie in onderkende. Gebeurtenissen in het persoonlijk leven betekenden een hemels appèl. Sterfgevallen in het gezin zijn voor Josephine Butler, Friedrich von Bodelschwingh, J. van 't Lindenhout en Hendrik Pierson aanleiding, wellicht zelfs oorzaak geworden van een radicale keuze

voor de paria's van de maatschappij. Providentie zag Heldring, na zijn bezoek aan de vrouwengevangenis van Gouda, in het feit dat hij Steenbeek had gekocht. Zijn directrices en onderwijzers werden veelal 'providentiëel' gevonden. Giften voor het werk kwamen als gebedsverhoring binnen. In de jaarverslagen werden verhalen verteld. Pierson attendeerde erop hoe belangwekkend verhalen van levensvernieuwing waren, tegenover de - eentonige! - verhalen over 'zonde' waar 'de wereld' zo gretig naar vraagt 19 . Achter een klein begin zag men in Bijbels licht grote mogelijkheden 20 . Men had geloofsmoed en vertrouwen. Men toonde zich strijdbaar tegen (wat men zag als) anti-christelijke machten.

b. Om Heldring c.s. heen moet het Nederlandse 'Réveil' genoemd worden dat zich na de Franse tijd ontplooide in de hogere standen: diverse aanhangers hadden topposities in het politieke, wetenschappelijke of letterkundige leven. Zijn kerkelijk belangrijke positie dankt het Réveil niet in de laatste plaats aan zijn maatschappelijke inzet. Theologisch heeft de beweging weinig spectaculairs gebracht. Men was eenvoudig orthodox, trouw aan de

traditionele Gereformeerde doctrines; opvallend is de duidelijk piëtistische inslag. Het geloof ging niet op in een systeem, het betekende liefde tot Christus en levensvernieuwing. Dit had verstrekkende gevolgen. Dat blijkt als men de tolerante godsdienstigheid van Gijsbert Karei van Hogendorp vergelijkt met de radicale vroomheid van zijn kinderen of de mentaliteit van Willem de Clercq bestudeert voor en na zijn bekering.

Wij ontmoeten een manifest roepingsbesef. Niet slechts bij hen van wie de I.Z. arbeid het meest bekend geworden is: naast O. G. Heldring o.a. J. de Liefde, H. W. Witteveen, Betsy Groen van Prinsterer-van der Hoop en Ida Pierson-Oyens. Ieder liet zich in evangelisatie of filantropie betrekken. Van de hoogleraar P. J. E. Voüte (1793 - 1851) weet Groen in zijn'In Memoriam' 21 niet beter te vermelden dan 'De armen bezocht hij het meest...'. De parlementariër J. W. van Loon (1816 - 1876) voelde zich thuis in zijn I.Z.-werk: evangelistenopleiding en het in Doetinchem door ds J. van Dijk opgezette werk. Wie ziet hoeveel er gedaan is hoedt zich voor een eenzijdige, dus onjuiste, qualificatie van het Réveil als 'zonder meer een conservatief-romantische reactie op de Verlichting, een soort herstelconservatisme' 22 .

Voor de tweede generatie (H. Pierson, A. de Graaf) geldt dat het Réveil achtergrond was van de I.Z.-arbeid. Bij de eerste generatie hebben Réveil en I.Z. elkaar wederzijds bevrucht. Golden Amsterdam (Is. da Costa) en 's-Gravenhage (Groen van Prinsterer) als centra van studie en woord-evangelisatie, Zetten was centrum van praktisch-charitatief werk. De band werd, althans tijdens de eerste fase, onderhouden tijdens de halfjaarlijkse bijeenkomsten van de 'Christelijke Vrienden' en door het tijdschrift De Vereeniging: Christelijke Stemmen. Uit de naam blijkt dat dit tijdschrift doorborduurde op het stramien van het Réveil dat de tijdschriften Nederlandsche Stemmen en Stemmen en beschouwingen had uitgegeven.

Het Réveil-archief te Amsterdam bezit een afdeling I.Z. Ter inzage is een register van in De Vereeniging: Christelijke Stemmen genoemde personen; aan een zakenregister wordt gewerkt in het Instituut voor Kerkgeschiedenis van de Vrije Universiteit.

b. Het zou onjuist zijn, alleen in het Piëtisme de bron van de I.Z. te zoeken 23 . In Nederland hebben zeker andere stromingen meegewerkt, al zijn zij onder de invloed van het Réveil naar een secundaire plaats verwezen.

Een voorbeeld van I.Z. buiten het Piëtisme om was hetgeen de Groninger richting heeft gedaan, met haar 'opvoeding tot het goede, ware en schoone'. P. Hofstede de Groot (1802 - 1886) is instigator geweest van allerlei arbeid 24 . Hij onderhield briefwisseling met J. H. Wichern jaren voordat O. G. Heldring daarmee begon. De Groot zou graag met Heldring samengewerkt hebben. Helaas hebben theologische controversen en 'nontheological factors' (daarbij wellicht ook opportunistische motieven) de integratie geschaad.

Zo heeft eveneens de 'evangelische' C. E. van Koetsveld (1807 - 1893) binnen de geschiedenis van de I.Z. nog niet de plaats gekregen die hem toekomt wegens zijn baanbrekend werk onder 'idioten' en (bovenal) wegens zijn progressieve christelijk-sociale denkbeelden.

Hier ligt nog een terrein van onderzoek open, ook naar kerkelijke en theologische achtergronden van sociale bewegingen. De materie is gecompliceerder dan tot dusver in het Réveil-perspectief naar voren kwam. Bovendien, in het theologisch-missionair beraad treedt van tijd tot tijd een nuancering op betreffende hetgeen wel en niet onder 'zending' moet worden verstaan, afhankelijk van de vraag hoe men emancipatie, humanisering en 'verlichting' ziet als onderdelen van de strijd tegen de duisternis van het ongeloof.

c. Vermeden moet worden elk charitatief werk - ook al werd het, zoals vrijwel alles in de negentiende eeuw, door 'de kerk' beinvloed - tot de I.Z. te rekenen. Er bestond liefdadig werk dat allerminst 'zending' beoogde te zijn. Toch functioneerde het op de achtergrond van de I.Z.

Dit geldt de 'Maatschappij van weldadigheid' (1818 - 1827), opgericht door Johannes van den Bosch, met haar 'algemeen christelijk karakter' waarover Da Costa het vuur van de hemel afsmeekte. Jacob van Lennep en Dirk van Hogendorp becritiseerden de daar heersende "geloofsdwang [sic], laauwheid, ze-'

dekundige (prul)boeken, de [althans aan de Ommerschans] 'vaga Venus' en het weinige eten". Maar Heldring heeft er ideeën opgedaan. Ook hij heeft 'kolonisatie' ter hand genomen. Hij spaarde de 'Maatschappij' zijn kritiek evenmin als de anderen dat deden 25 . Maar toch bemerken wij ook bij hem dat de Bezwaren tegen den geest der eeuw verleden tijd waren. Trouwens, aan het jaarboekje Erica werkten dezelfde domineedichters mee die wij ook weer tegenkomen in Magdalena. Evangelisch Jaarboekje van Heldring.

Nader onderzoek moet nog plaatsvinden naar de vraag in hoeverre 'neutraal' filantropisch werk, dat vanaf het midden van de eeuw door 'liberalen' 26 werd gedragen stimulerend heeft ingewerkt op de I.Z. Gedacht kan worden aan de 'Maatschappij tot Nut van 't Algemeen' (1784) waarbij diverse Réveilfiguren aangesloten zijn geweest en waarin plaatselijke predikanten vaak actief waren; aan bepaalde blinden-zorg 27 , ook al ging deze uit van de Vrijmetselarij; aan de armoedeleniging door het Genootschap 'Liefdadigheid Naar Vermogen' (1872) (nu 'Zorg en Bijstand'). Waarschijnlijk zal de wijze waarop deze instellingen beoordeeld werden nogal eens uiteenlopend zijn geweest. Meestal was men niet uitsluitend afwijzend. Te constateren valt bijvoorbeeld dat de in zulke genootschappen geroemde Weldadigheid door kerkmensen overgenomen is, zoals blijkt bij A. Loosjes die de Lutherse 'niet rechtstreeks verplichte bijstand ... aan minder

bevoorrechten' onder die benaming samenvatte. Dit ondanks het feit dat Jacob van Lennep haar in zijn Dagboek gekraakt had ('Als 't need'rig hart zijn Christenplichten op 's Heilands voorbeeld wil verrichten, Bazuint het geen Weldadigheid . . .) en hij daarin de Réveilmensen aan zijn zijde had.

d. De tijdsomstandigheden verdienen vermelding. De I.Z. kon zich mede ontplooien dankzij

- de in de negentiende eeuw opkomende aandacht voor de enkeling, met zijn nood en zijn capaciteiten,

- de neutrale staat, met zijn constitutionele (geleidelijk geaccepteerde) vrijheid van onderwijs, meningsuiting, vereniging en vergadering,

- de idee van een 'algemene broederschap', die zich niet meer liet uitbannen, wél corrigeren. Aan christenen waren liefde tot mensen, aandacht voor vrijheid en broederschap niet onbekend. Naar aller mening echter stond de algemene broederschap van het 'Proletariërs aller landen verenigt u' tegenover de bekende, vertrouwde van de philadelphische kringen en conventikels. Het ging om een tegenwicht. Het jaar 1848 is voor de I.Z. belangrijk geweest, zoals blijkt uit het werk zowel van J. H. Wichern als van O. G. Heldring.

Relaties

a. tot de 'uitwendige' zending.

Van meetaf aan is de verbondenheid met de 'uitwendige zending' beleefd (zie de geschiedenis van het binnenlandse werk van het Nederlandsche Zendelinggenootschap: aan een dissertatie daarover wordt gewerkt) en verwoord. L. Heldring vergeleek ze met de twee armen aan één lichaam. Uiteraard was men zich de verschillen bewust, maar de overeenkomsten waren groter. De een kon niet zonder de ander. Wie ging prediken tot hen voor wie het Evangelie nog totaal onbekend was, kwam voor de vraag te staan of hij daartoe het recht had, gezien de wereld en de kerk waaruit hij afkomstig was.

De 'uitwendige zending' had ervaren dat het individualistisch zielen winnen voor het Lam verruimd behoorde te worden tot een comprehensief bezig zijn met alle terreinen van de samenleving; de I.Z. heeft dit overgenomen 28 .

b. tot de kerk(en).

1. I.Z. was bewust Protestants 29 . Practische arbeid, althans de Réveil-filantropie, was gebaseerd op het sola fide en het sola gratia. Verdienstelijkheid van goede werken werd evenzeer afgekeurd als klerikale overheersing. Activisme en perfectionisme werden vermeden; in ieder geval, dat beoogde men. Zodra prestatie-zucht op de voorgrond leek te komen werd er geprotesteerd 30 .

Daarom zijn er vanuit de I.Z. weinig of geen contacten geweest met verwante Rooms-katholieke organisaties, waarachter altijd de 'verdienstelijkheid van goede werken' werd vermoed. Bepaalde I.Z.-arbeid was gericht tegen de 'opkomende macht van Rome' die in één adem met heidendom werd genoemd.

2. De I.Z. heeft vooral affiniteit gehad met de negentiende eeuwse (Hervormde) volkskerk. Dat ligt in de aard der zaak. In die volkskerk was in principe ieder welkom en acceptabel die niet uitdrukkelijk zich tegen de essentialia van het geloof verzette.

Bij de meeste secten ligt dat anders. Ieder zal daar welkom zijn, maar acceptabel niet. De volkskerk laat de uiteindelijke schifting over aan de Heer van de oogst. Met tucht kan zij niet goed overweg. Zij geeft de voorkeur aan het moeilijke, onderling-missionair met elkaar bezig blijven: een vorm van I.Z.

A. Kuyper, de volkskerk afwijzend, verdedigde dat onder gedoopten nooit van missie sprake kon zijn 31 . Vandaaruit

wordt duidelijk waarom W. G. Harrenstein, in zijn lijn doorgaande, schrijvend over de stadszending, de naam 'I.Z.' reserveerde voor arbeid die, uitgaande van de 'Kerk-als-instituut' zich richt op ongedoopten of van de Kerk vervreemden'; voor arbeid 'op het terrein van het particulier initiatief' prefereerde hij 'christelijke liefdadigheid' 32 . De Gereformeerde Kerken stichtten een 'Bond van Vereenigingen en Stichtingen van barmhartigheid' (1920). Het ging om dezelfde arbeid waarvoor een Hervormde de naam 'I.Z.' gebruiken zou. In de praktijk werkte men overigens redelijk samen. I.Z. stichtingen zijn mede door niet-Hervormden gefinancierd. Daarom betrekken wij ook arbeid die niet op de volkskerk was geent in ons onderzoek. Maar als beweging sloot de I.Z. toch vooral aan bij een kerk die de noodzaak onderkende niet slechts van reformatie-naar-buiten, maar (vooral) van reformatie-naar-binnen: K. H. Miskotte heeft eens geponeerd dat een reformatorische preek steeds missionair is: zij vooronderstelt de 'contingente aanvechting van den geloovige' 33 .

3. De ecclesiologie van veel Hervormden was minder belijnd dan die van Kuyper. Hervormden hechtten niet erg aan organisatie en instituut, tenzij zij legalistisch dachten: Zulken waren in de negentiende eeuw een minderheid, zowel buiten als binnen het Réveil. Zo is te begrijpen, dat de I.Z. zich veelal naast de kerken ontwikkelde. O. G. Heldring schreef aan Groen: 'De Heer gaf mij een practisch oog, een hart dat welwillendheid ademt . .. ook ben ik zonder vorm, neem ik eenige vorm aan, zoo is het om mijne broederen' 34 . J. A. Singendonck noemde J. de Liefde 'den onkerkelijksten Christen van Nederland'. Het ging om Christus, de kerk was uiteindelijk bijzaak.

Uiteraard wekte dit verzet. Reeds J. A. Wormser wijdde een beschouwing aan zijn overtuiging dat naar zijn mening de I.Z. bij de kerk behoorde. Hij bestreed de 'onkerkelijke richting, die zich bij vele geloovigen openbaart' 35 . De ontwikkeling is anders verlopen dan hij wenste

- mede doordat de kerkelijke organisatie zich weinig buiten de vertrouwde paden waagde. Men bemerkt eigenlijk nooit

dat de Hervormde synode in de negentiende eeuw aandrang heeft uitgeoefend om haar het werk toe te vertrouwen.

- er was nog weinig zicht op de essentiële functie van het diaconaat in de kerk. De mentaliteit van vele diaconieën was krenterig-bekrompen 36 .

- zij die de arbeid van de I.Z. leidden wilden onafhankelijk blijven van bureaucratie, verdeeldheid en afscheidingen.

De situatie heeft voordelen gehad. Vanzelf werden de bewegelijkheid en de royaliteit van de I.Z. gestimuleerd. Toch waren er ook gevaren:

- I.Z. werd overgelaten aan 'amateurs'; na enkele decennia werden dit 'specialisten'. Toen de eenzijdigheid van de toewijding onvoldoende was gebleken kwam soms in plaats daarvan de eenzijdigheid van een vakmatige deskundigheid. I.Z. werd van 'liefdadigheid' tot 'maatschappelijk werk' - hetgeen niet bezwaarlijk was, mits zij haarwortels behield, waartoe een blijvende relatie met de kerk bijna niet kon worden gemist.

- door de I.Z. niet te integreren, beperkte de kerk zich veelal tot hetgeen in en om het kerkgebouw plaatsvond (preek, belijdenis en/of discussie).

- het kerkelijk diaconaat kwam niet uit boven kleinschalige 'bedeeling'.

Een belangwekkende gedachtenwisseling over de relatie tussen 'gemeente' en I.Z. is in de jaargangen 1884 en 1885 van Bouwsteenen gevoerd 37 . W. van den Bergh noemde een I.Z. die buiten de kerkelijke organen werkte 'een ouderloos en naamloos kind'. Hij heeft zijn vrienden-opponenten (L. Heldring, L. C. Schuller tot Peursum, F. W. Merens) niet overtuigd. Hij heeft toen hij na 1886 het I.Z. werk onder 'idioten' kerkelijk wilde maken evenmin zijn eigen 'Dolerende' kring meegekregen. Wat was daarvan de oorzaak? Kuyperiaanse tendenzen (bijvoorbeeld het reeds omstreeks 1870 geproclameerde onderscheid tussen 'kerk als instituut' en 'kerk als organisme' of de gedachte van 'souvereiniteit in eigen kring')? Christelijke Gereformeerde participatie? Veeleisende opbouw van het eigen nieuwe kerkelijk leven?

Bij de keuze aan welk onderdeel van I.Z. men medewerking of financiële steun zou verlenen zullen persoonlijke levensomstandigheden, levenservaring en belangen een rol hebben gespeeld. Het is echter onjuist vandaaruit de I.Z. te beoordelen. Ongetwijfeld hebben velen de arbeid gezien als (kerkelijke) opdracht en niet als particuliere hobby. Dat gold zowel functionarissen als donateurs. Over plaatselijk (kerkelijk) diaconaat in de negentiende eeuw mag niet geschreven worden zonder de samenhang met de I.Z. te bezien. Lidmaten die zich dat konden veroorloven hebben, naast hun financiële bijdragen aan de locale diaconie, belangrijke giften geschonken aan wat men zag als landelijke taak.

BETEKENIS

a. In het persoonlijk leven

Wij zouden niet slechts aangaande de leiding en de donateurs maar ook over de pupillen en hun latere levensloop allerlei willen achterhalen. Het is de vraag of dat ooit lukken zal. De bronnen zwijgen erover. O. G. Heldring poneerde dat een derde van de meisjes die op zijn weg gebracht werden, 'gered' werden. Tegenover zulke cijfers staan wij sceptisch. Hetgeen op het terrein van evangelisatie en filantropie bereikt werd onttrekt zich aan onze waarneming. Het gebeurde in stilte. Pierson zei dat de resultaten van dien aard waren dat ze noch hoogmoedig noch moedeloos maakten.

Wel is de I.Z. voor velen die zich hebben ingezet zelf tot zegen geweest. Zij zagen in eigen leven waarheden bevestigd:

- dat er een algemeen priesterschap (wellicht juister: diaconaat) van alle gelovigen is.

- dat helper en geholpene elkaar over-en-weer nodig hebben.

- dat het Evangelie zich ook richt op aarde, lichaam, materie, daad.

Het zinvolle werk dat men te doen kreeg vormde persoonlijkheden. Speciaal aan de ongehuwde vrouw heeft de I.Z. mogelijkheden geboden. Zij zal, zeker als zij uit de gegoede stand afkomstig was, in eigen kring vooroordeel, verzet ontmoet hebben. Voorbeelden van vrouwen die volgehouden hebben zijn

- Petronella Voüte (1804 - 1877, overleden kort na O. G. Heldring), eerste directrice van Steenbeek,

- Margaretha Wijnanda Maclaine Pont (1852 - 1928), secretaresse van de Heldringgestichten, publiciste,

- Henriëtte Swellengrebel (1810-1874), eerste besturend zuster van het Utrechtse diaconessenhuis.

Over hen is vooral in de vorm van brochures en artikelen geschreven. Gewenst is een samenvattende studie over de betekenis van de I.Z. voor de emancipatie van de vrouw. Aan de eerste vrouwencongressen hebben vertegenwoordigsters uit de I.Z. actief meegewerkt. Mej. I. Esser te Zetten vervaardigde voor het congres van 1913 de brochure Getuigen is redden, gedrukt te Hoenderloo; men zie haar (als losse bijlage toegevoegde) fraaie roset, voorstellend de geschiedenis van een eeuw bestrijding der zedeloosheid.

b. In het theologisch denken

G. C. Niftrik schrijft dat de I.Z. tot een herziening van de dogmatiek dringt 38 . In een boeiend opstel over de theologie van de I.Z. heeft hij uiteengezet dat de pioniers begrepen dat dogmatiek ook ethiek is, de Waarheid een persoon is, het Evangelie de redding voor de humaniteit is en God zich niet alleen richt op de 'geestelijk armen'.

Zijn bewoordingen zijn fraai, maar gaan niet op voor de I.Z. als geheel. Er waren ook anderen dan O. G. Heldring, H. Pierson en J. J. L. v.d. Brugghen. De (actieve!) vroomheid van veel negentiende eeuwse I.Z. kwam vaak niet verder dan tot een eenvoudig voorzienigheidsgeloof: het kruis is door God opgelegd; nood is gevolg van zonde; een epidemie moet worden gezien als straf des Heeren; armoede wordt onder de zaligsprekingen geplaatst en daar gelaten; de dood is ingang tot het leven; kinderen die jong sterven moet men het volmaakte geluk niet misgunnen.

Toch heeft de verbetering van de sociale, speciaal de medische, zorg die met de ontwikkeling van de I.Z. gepaard ging invloed op zulke theologische inzichten gehad. De mens werd zich zijn mogelijkheden beter bewust. De spiritualiteit werd geleidelijk aan meer gericht op 'kracht' dan op 'troost', op aardse roeping inplaats van eenzijdig hemelverlangen.

Bovendien leerde men anders over 'de christen' denken. Wie verschillende definities van I.Z. naast elkaar legt, bemerkt in dit opzicht een theologische ontwikkeling.

I.Z. is bij:

1. L. Heldring: 'Het werk der christelijke liefde, dat in de christen-maatschappij de zonde bestrijdende het koninkrijk Gods tracht uit te breiden onder hen, die geacht worden het christendom nog niet of niet voldoende te kennen' 39 .

2. O. Norel: 'De arbeid der christelijke liefde, door de geloovigen in vereeniging verricht, die de ellende op stoffelijk, zedelijk en geestelijk gebied door woord en daad bestrijdt en die langs den weg van kerkelijke verlevendiging tot innerlijke en uiterlijke vernieuwing van het volksbestaan wil komen' 40 .

3. M. C. T. van Lennep: 'De samenvatting van allerlei kerkelijke arbeid, welke hetzij door kerkelijke organen zelve hetzij door vereenigingen en stichtingen al dan niet in naam en onder verantwoordelijkheid van de Kerk wordt verricht en ten doel heeft geestelijke, zedelijke, maatschappelijke en lichamelijke nooden in een wel gechristianiseerde maar voor een belangrijk deel gesaeculariseerde samenleving te voorkomen, te bestrijden en te lenigen door het verkondigen van het evangelie aan hen, die door de gemeentelijke prediking niet bereikt worden, door het profetisch getuigen tegen anti-christelijke machten en stroomingen, onzedelijke opvattingen, volkszonden en sociale misstanden en door het betoonen van barmhartigheid' 41 .

Opmerkelijk zijn de verschillen in de drie definities. Sprak Heldring nog van 'christen-maatschappij' en 'christendom', bij Norel zijn deze begrippen geheel verdwenen en bij Van Lennep zelfs vervangen door 'gesaeculariseerde samenleving'. Heldring laat de I.Z. 'de zonde' bestrijden, Norel 'de ellende' en Van Lennep 'de noden'. Heldring rept in het geheel niet van de kerk, Norel durft denken aan 'kerkelijke verlevendiging', Van Lennep laat alle aarzeling varen en vat onder I.Z. zowel de officieel-kerkelijke als de door particuliere organisaties gedane arbeid samen.

Deze ontwikkeling is ingrijpend. Duidelijk is in de omschrijving van Heldring de betrekkelijk grote zekerheid betreffende het onderscheid tussen christen en niet-christen. Dat kon in 1877, kort na het overlijden van O. G. Heldring, blijkbaar nog op deze wijze worden geformuleerd 42 . Het onderscheid tussen helper en geholpene, tussen 'subject' en 'object' van de I.Z., was zonneklaar. Ook bij Norel vinden wij nog een soortgelijke teneur. Maar reeds in 1884 had Heldrings opvolger opgemerkt dat wie met dit werk bezig is, de duidelijkheid van het onderscheid minder scherp gaat zien. In de practijk van het werk leerde hij dat allen voor God gelijk zijn 43 . De betekenis van de I.Z. heeft mede bestaan in de ontdekking dat over christen-zijn en christendom voorzichtig, aarzelend zelfs, moet worden gesproken. Deze bescheidenheid heeft de geloofwaardigheid van de I.Z. geen afbreuk gedaan.

c. In het politieke vlak

Diverse wetten uit het begin van de twintigste eeuw zijn tot stand gekomen dankzij het 'getuigende' werk van de I.Z. De strijd tegen de gereglementeerde prostitutie die eindigde met de Wet tot bestrijding der zedeloosheid (1911), is vanuit Zetten gevoerd. De Kinderwetten (1905) zijn gebaseerd op een studie van mr. T. M. C. Asser, een bekroond antwoord op een door het Bestuur van 'Talitha Kumi' uitgeschreven prijsvraag 44 .

H. Pierson, voorman van de I.Z., wees hen die alle heil voor Nederland verwachtten van de geestelijke herleving van de kerk (in de geest van wat de Innere Mission beoogde en betoogde) erop dat het ging om een verantwoordelijkheid van de overheid, de wetgever. Toen Piersons Gewettigde ontucht uitgekomen was, schreef H. B. Breyer De ontucht en de gemeente van Jezus Christus, waarin hij ervoor pleitte de 'Gemeente' die schuld had aan de situatie, tot bekering en arbeid te roepen. Dit laatste werd door Pierson zeker niet afgewezen, integendeel. Maar de

I.Z. had allereerst te opponeren tegen maatschappelijk onrecht. Zij moest zich op politiek-sociaal, wetenschappelijk en juridisch gebied bewegen.

Na de theoloog zouden ook een medicus en een jurist eens over Piersons betekenis moeten schrijven. Het Maandblad. Getuigen en Redden (1878 - 1911), door hem geredigeerd, bevat een overvloed van artikelen op medisch en juridisch terrein, van de hand van deze 'leek' met zijn vlijmscherpe pen.

Het (Eerste Christelijk) Sociaal Congres (1891), onder voorzitterschap van A. Kuyper, droeg duidelijk het stempel van de I.Z. en haar 'politieke diaconie'. Alle voormannen waren aanwezig. In de speciale liederenbundel waren verzen opgenomen van dichters uit Réveil en I.Z.: Is. da Costa, H. Pierson, J. J. L. ten Kate, N. Beets, J. A. Wormser, J. de Liefde en C. S. Adama van Scheltema. Hendrik Pierson, in 1891 de centrale figuur van de Nederlandse I.Z., was op het Congres toonaangevend. Hij presideerde bij opening en sluiting, ook bij Kuypers rede (voor een gehoor van meer dan duizend aanwezigen) over 'Het sociale vraagstuk en dë christelijke religie'. Kuyper, die reeds decennia daarvoor had geponeerd, niets te willen afdingen op 'wat Heldring en zijn volgelingen tot stand brachten' 45 , vond instemming bij ieder toen hij opriep tot meer overleg, coördinatie en consolidatie. Pierson zei in zijn openingsrede: 'Laat ons hooggespannen verwachtingen koesteren. Niet omdat wij zoo groote gedachten van ons zeiven hebben, maar juist omdat wij die niet hebben'. In zijn slotwoord verklaarde hij dat zijn verwachtingen 'volkomen vervuld, ja overtroffen waren'. De diepe kloof die hem en Kuyper kerkelijk en wetenschappelijk scheidde was op het congres vervangen door de 'elastieken band van de gemeenschap der heiligen' 46 . De I.Z. en haar politiek-sociale élan maakten een nieuw begin mogelijk. Kuyper beaamde dit en met een duidelijke verwijzing naar de wapenkreet van de socialisten was zijn laatste woord: 'Protestantsche Christenen van Nederland, althans wat de sociale nooden betreft, vereenigt, zoo noodig hereenigt U! Dat geve de Heere!'.

Op het Sociaal Congres waren geen socialisten aanwezig. Johann Hinrich Wichern en Karl Marx hebben 'aan elkaar voorbijgepraat,

ook bij gelijk woordgebruik', zoals J. C. van Dongen treffend formuleerde toen hij beider 'vervreemding' analyseerde; hij maakt duidelijk dat pas in de twintigste eeuw een de verschillen overkoepelende diaconia alienatorum is ontstaan dankzij nieuwe theologische inzichten en een multidisciplinaire benadering 47 .

Vele brochures zijn in het vierde kwartaal van de negentiende eeuw en daarna geschreven over de oorzaken van de discrepantie tussen het marxisme en de sociaal voelende christenen; een samenvattend-kritisch overzicht zou nuttig zijn. Aanduidenderwijs laten wij schematisch de argumenten van H. Pierson tegen het marxisme volgen 48 . Hij zal daarmee in grote lijnen het algemeen gevoelen hebben vertolkt.

a. Pierson achtte de basis van het marxisme onjuist. Het ging daar niet om liefde, maar om strijd, klassenstrijd. Het marxisme volgde teveel de wet der natuur, de 'struggle for life'. Het Evangelie wilde anders. Marx zag dit ook en noemde daarom godsdienst opium van het volk.

b. Voor het marxisme waren 'de omstandigheden' bepalend, zowel voor het zoeken van de oorzaken der misstanden (bijvoorbeeld de prostitutie) als voor de noodzakelijke veranderingen in de wetgeving. Pierson weigerde de ellende in de omstandigheden te zoeken, de wortel lag in het menselijke hart. Wetten behoorden geen samenvatting te zijn van de publieke opinie, maar goddelijke norm waaraan de mens zich kon optrekken.

c. De middelen die het marxisme gebruikte waren onaanvaardbaar. Marx verwierp de historisch gegroeide staat en samenleving. Pierson had veel kritiek op de staat, maar beoogde haar herstel, accepteerde haar hulp en verwierp de revolutie.

d. Uiteindelijk was het doel van het marxisme 'de emancipatie van het vleeschj materialisme en atheïsme. Dat is de mens onwaardig. Het geluk van de arbeider is niet afhankelijk van aardse welvaart. Wat baat het de mens zo hij de hele wereld wint en schade lijdt aan zijn ziel?


Met erkentelijkheid vermeld ik de ontvangen medewerking. De heer A. Otter te Driebergen gaf waardevolle mededelingen en suggesties. Diverse gegevens werden mij verstrekt door dr J. Zwaan. Twee enquêtes werden ingesteld bij instellingen voor I.Z. De ene werd verzonden door de Rijksarchiefdienst in samenwerking met de Commissie tot registratie van de protestantse kerkelijke en semikerkelijke archieven, de andere door de heer Otter en mijzelf. De meeste aangeschreven instanties hebben gereageerd en hun antwoorden zijn verwerkt; merendeels komen zij aan de orde in het tweede deel van dit artikel. Het register op het tijdschrift Bouwsieenen werd vervaardigd door de heer P. Buikema, theol. cand.

1. O. G. Heldring, 'Verslag van den staat en de verrigtingen van het Asyl Steenbeek', in Magdalena. Evangelisch Jaarboekje 1853, 82.

2. S. Coolsma, De Zendingseeuw voor Nederlandsch Oost-lndië, Utrecht 1901, slot voorrede: "De afgeloopen eeuw wordt algemeen 'De Eeuw der Zending' genoemd".

3. J. M. van der Linde, 'Honderd jaar zendingswetenschap in Nederland, 1876/77 - 1975' in Nederlands Theologisch Tijdschrift jrg. 31, 1977, 226.

4. Zie de artikelen over zending en missie van I. H. Enklaar en A. Camps in DNK I, februari 1977.

5. E. C. Achelis, Practische theologie, voor Nederland bewerkt door L. W. Bakhuizen van den Brink, Utrecht 1906, 412-444.

6. A. Kuyper, Encyclopaedie der Heilige Godgeleerdheid III, Amsterdam 1894, 19092, 518-524.

7. Zij worden besproken door A. de Groot, 'Van Reitsma tot Rasker', in DNK 6, 7-19.

8. Nijkerk 1973 8 . De eerste druk, op naam van H. Berkhof, dateert uit 1941.

9. Groningen 1904. Zie 720-783.

10. Protestants deel, Amsterdam - Brussel 1955, 342.

11. 1932. Een tweede druk verscheen 's-Gravenhage 1950, uitgegeven door de 'Centraal Bond voor Inwendige Zending en Christelijk Maatschappelijk werk' (1948).

Een herziene druk zou gewenst zijn. Gelukkig zijn de meeste adressen uit de editie van 1950 nog juist, maar van de persoonsnamen klopt niets meer.

12. Vgl.P.S. 67.

13. W. v.d. Bergh, stelling XXVI achter zijn theologisch proefschrift.

14. L.H. 2.

15. Vg. bijv. M. J. A. de Vrijer, Schortinghuis en zijn analogieën, Amsterdam 1942 (herdrukt als: Schortinghuis en Het innige Christendom, Hierden - Harderwijk z.j.), 72, 43, 133, 270.

16. M. Schmidt, Pietismus, Stuttgart 1972, 144-147; P. L. Schram, 'Wichern und Heldring in Beziehung zum Pietismus', in Pietismus und Reveil (onder red. van J. van den Berg en J. P. van Dooren), Leiden 1978, 343-351. Heldring kwam uit een piëtistisch milieu (zie de archivalia - Heldring in het A.R.A., inventaris VII 40-70).

17. O. G. Heldring, Leven en arbeid, Leiden 1881, 34-36.

18. Het lied was, met vijf andere, bestemd voor de arme 'Magdalene' en werd geplaatst in Het Huisaltaar, Handboekjen voor Godsdienstige huisgezinnen. Bijeengebracht en uitgegeven ten behoeve van het Asyl Steenbeek door Nic. Beets, Amsterdam 1850, 18763, 96, 97.

19. 'Dertigste Verslag van den staat en de verrichtingen van het Asyl Steenbeek', achterin Magdalena. Evangelisch Jaarboekje 1878, 4-5.

20. Voorbeelden: S. W. V. 1922, 706-710.

21. De Nederlander, 11 November 1851.

22. H. W. von der Dunk, Conservatisme, Bussum 1976, 120.

23. Zoals O. Norel in zijn artikel Die Innere Mission, 118 lijkt te suggereren.

24. Biographisch Woordenboek van Protestantsche godgeleerden in Nederland (onder red. van J. P. de Bie en J. Loosjes), III 384.

25. W. G. C. Bijvanck, Hoofdstukken onzer Geschiedenis. De jeugd van Isaac da Costa (1789 - 1825), II, Leiden 1896, 250-257, waar men ook de geciteerde uitlatingen van Da Costa, Van Lennep en Van Hogendorp vindt. De enige aanmerking die Heldring had, was dat het in de 'Koloniën' ontbrak aan echt 'praktisch christendom, gegrond op geloof, hoop en liefde'.

Het archief van de 'Maatschappij' bevindt zich in het A.R.A.

26. 'Liberaal' werd toen, in het algemeen, niet meer gebruikt als synoniem voor 'Bijbelsch christen' (hetgeen het, volgens D. Chantepie de la Saussaye, De godsdienstige bewegingen van dezen tijd in haren oorsprong geschetst, Rotterdam 1863, 40, tot omstreeks 1830 was geweest), maar als antiorthodox. In die betekenis is het in de tekst bedoeld. Toch is voorzichtigheid bij het gebruik van de benaming geboden. Toen Isaac da Costa in 1860 gestorven was moet E. J. Potgieter verklaard hebben: 'Nu is de liberaalste man in Nederland dood' (Allard Pierson, Isaac da Co$ta. Eene gedenkrede, Haarlem 1865, 52)!

27. Vgl. o.a. S. D. van Veen, Eene eeuw, 778; H. M. Duparc.De blindenverzorging, Amsterdam 1853.

Voorts zie men J.B., dat allerlei algemene verenigingen samenvoegt met de christelijke en bewijst dat door de redactie van B. in 1887 niet principieel werd geselecteerd, wellicht in reactie op de toen heersende strijd om de 'beginselen' in kerk en wetenschap.

28. J. Groeneweg heeft het streven van zijn schoonvader J. van Dijk, oprichter van de 'Vereeniging tot bevordering van I.Z.', samengevat als 'alle levensterrein te doortrekken met den zuurdeesem des Evangelies' (H. M. van Nes, Uit mijn leven, z.p. z.j. 252).

29. Dit kwam in 1917 nog tot uiting, toen ter herdenking van het vierde eeuwfeest van de kerkhervorming een congres werd georganiseerd: een belangrijk deel van de referaten (bijv. van A. de Graaf en B. Wielenga) handelde over de I.Z. in relatie tot de Reformatie. J. H. Wichern had de kerkhervorming van Luther 'een grootsche actie der inwendige zending binnen de christenheid' genoemd (M.L. 39).

30. Zo heeft J. L. Bernhardi (1811 - 1873), een fervent Kohlbruggiaan, in zijn geruchtmakende Zamenspraken vrijwel nooit goede woorden voor de I.Z. over gehad. Zie over hem en zijn Zamenspraken: J. van Lonkhuyzen, Hermann Friedrieh Kohlbrugge en zijn prediking in de lijst van zijn tijd (diss. V.U.), Wageningen 1905, 315-317 (noot); De Vrijer, Schurtinghuis 228 noot 1; S. van der Linde, Opgang .en voortgang der Reformatie, Amsterdam 1976, 227-242 (over de Zamenspraken 235-236).

31. Kuyper Encyclopaedie III 522. Kuyper verwierp evenwel, onder het gemaakte voorbehoud, de I.Z. niet. Bij zijn komst in Zetten (1877) werd H. Pierson door Kuyper uitgenodigd, de rubriek 'Inwendige Zending' in De Heraut te verzorgen: 67, 72-75.

W. G. Harrenstein, Het arbeidsterrein der kerk in de groote steden (diss. V.U.), Kampen 1913, 142.

•K. H. Miskotte, 'De Missie', in Om het levende Woord, 's-Gravenhage 1948, 221.

7 November 1847.

In V.C.S. 4, 1850, 343-353, speciaal 349.

P. A. C. Douwes, Armenkerk, Schiedam 1977, vooral 226 vv.

B. 1884, 35-82, 193-205; 1885, 137-158.

38. G. C. van Niftrik, 'De theologie van de Inwendige Zending', in Evangelische benadering van de mens, Delft 1951, 92-121.

39. L.H. 7, 8.

40. O.N. 57.

41. M.L. 36. In de eerste druk staat i.p.v. 'allerlei' (r. 1): velerlei; 'kerkelijke organen' (r. 2): de kerkelijke organisaties; 'voorkomen, te bestrijden en te lenigen' (r. 7): bestrijden, te lenigen en te voorkomen; terwijl in r. 3 de woorden 'al dan niet' niet voorkomen.

42. In het verslag van de I.Z. conferentie die kort na Heldrings overlijden in 1876 te Amsterdam in de Chr. Geref. Kerk aan de Keizersgracht plaatsvond, wordt verteld dat L. Lindeboom J. I. Doedes' Encyclopedie 228, 243 bestreed. Hij verdedigde dat de I.Z. zich had te richten op hen die 'buiten de Gemeente zijn'. Hij maakte onderscheid tussen de 'Pastoraal' en de 'I.Z.' (De Inwendige Zending's Conferentie te Amsterdam gehouden 10 Augustus 1876, Amsterdam 1876, 37).

43. P.S. o.a. 270. 44. P.S. 126-127.

45. J. C. Rullmann, Kuyper-Bibliografie I, 's-Gravenhage 1923, 125.

46. Proces-Verbaal Sociaal Congres 36, 134-135.

47. J. C. van Dongen, Vervreemding en dienst. Verkenning van een diaconia alienatorum (diss. Utrecht), 's-Gravenhage 1964, 3-56. Het citaat staat op blz. 7. Een literatuuroverzicht vindt men: 259-265.

48. Voor een uitwerking: Zie P.S. 296-308.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 1980

DNK | 72 Pagina's

ALS TERREIN VAN ONDERZOEK I

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 1980

DNK | 72 Pagina's