GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

"En de Geest en de Bruid zeggen: Kom!"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

"En de Geest en de Bruid zeggen: Kom!"

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

PINKSTEREN.

En de Geest en de Bruid zeggen: om ! En die het hoort, zegge: om! En die dorst heeft, kome; en die wil, neme het water des levens om niet, Openb. 22:17.

Met ons Pinksteren is dan ook nu weer de eindpaal van onze Christelijke vierdagen bereikt.

Pinksteren is het besluit. Verder dan Pinksteren kunnen we niet. Totdat heel de jaarkring weer ten einde loopt, en met het nieuwe Kerstfeest de kring van het heilig herdenken nogmaals zijn ouden loop aanvangt.

Maar voor dezen jaargang staan we aan den eindpaal; en, bij dien eindpaal staande, blijft ons niets dan een heerlijk vergezicht op Jezus' Wederkomst; en uitziende naar dat komen des Heeren, de stille bede in het hart: „Kom, Heere Jezus, ja, kom haastelijk."

Gij beseft wat we hiermede zeggen willen.

Natuurlijk denkt geen onzer om de gegedachtenis aan Jezus' Vleeschwording en Sterven of aan zijn Opstanding en Hemelvaart te beperken - tot de vierdagen van Kerstmis en Paschen. Zal het ons goed zijn, dan mag veeleer geen dag van ons leven voorbijgaan, dat onze ziel zich niet verkwikt hebbe in de oneindige barmhartigheden Gods, die in al deze wonderen zijner heerlijkheid uitblinken. Maar al moet ons hart eiken morgen en eiken avond den dood des Heeren gedenken, toch riep de Heere zelf zijn jongeren op, om „aijns doods bijzonderlijk gedachtenis te doen" bij het breken van het brood en het drinken van den drinkbeker. En in dien gezonden zin nu mag ook door Gods kerk een Vierdag gevierd.

In het allerminste niet om de dagen en maanden te onderhouden, als school er in het heilig herdenken van zulk een vierdag ook maar een zweem van hoogere godsvrucht. Waarlijk onze broederen in Schotland, die ganschelijk geen vierdagen waarnemen, wierden door de godsvrucht van onze kerken nog niet tot jaloerschheid verwekt. Maar dit hebben deze vierdagen, dat ze althans enkele dagen des jaars de aandacht van 's Heeren volk meer bijzonder op een van Gods groote heilsdaden vestigen. En ten andere bieden ze niet minder het groote voordeel, dat ze ons steeds opnieuw komen herinneren, hoe er in deze machtige wonderen onzes Gods wel een begin, een voortgang en een aanvankelijke voleinding was, maar een voleinding die ons, bij dien eindpaal aangekomen, vervult met te vlijmender heimwee naar het slot-tafereel van het genadewerk dat ons bij de voleinding der wereld beidt.

Er is niet maar van eeuwigheid bij den Heere onzen God een Raad des vredes geweest; een goddelijk bestel ter verlossing en ter vrijmaking; een vrijmachtig, voorverordineerend besluit, om te zaligen die Hij verkoren had; maar er is in deze ontiermingen onzes Gods ook een geschiedenis.

De daden van Goddelijke barmhartigheid aiJH niet in zijn wezen en besluit ingebleven, gelijk onze vaderen roemden, maar ze zijn uit het Bestel en Bestek onzes Gods tot uitgaande daden geworden.

God heeft zijn volk gezocht en bezocht. Hij heeft, toen de aarde haar weg voor zijn aangezicht verdorven had, gedacht aan zijn woord in het Pajadijs, en de Arke droeg Gods kerke op de wateren.

Hij heeft gedacht aan zijn verbond, toen nogmaals de vreeze Gods uit de kerke week en de dienst der afgoden voortkroop, — en Hij riep Abram uit Ur der Chaldeën.

Hij heeft zijn woord tot de vaderen gesproken niet vergeten, en toen de Pharaonen in Egypteland zijn geroepen volk tergden, Mozes zijn knecht verwekt om hen uit te leiden.

En toen heefc Hij in de woestijn Israël gedragen gelijk een moeder haar zuigeling op de armen draagt; en Hij heeft zijn volk bewaard en gekastijd, gered en geheiligd, en eindelijk aan dat volk het land der belofte hergeven, dat Hij aan Abraham, Izaiik en Jacob had toegezegd.

En zoo was toen de nationale levenskring geformeerd, waarin het heil rijpen zou om eens uit die eigen bedding in den oceaan van het leven der volken uit te vloeien.

Hiertoe nu kwam het toen de Dienst der Schaduwen door de geboorte van den Messias te Bethlehem in den Dienst der Vervttlling stond over te gaan.

Want ook in dien Christus kwam niets wat niet reeds in het vrijmachtig en eeuwig Besluit voor zijn volk was weggelegd. Maar hetgeen door dit eeuwig Besluit in Gods heilige gedachten reeds wezenlijk was, is door de Vleeschwording des Woords nu ook in de werkelijkheid van ons menschelijk leven en in de geschiedenis dezer wereld ingegaan. Het Lam Gods droeg de zonde der wereld. Hij, de Rechtvaardige, heeft onze zonde op het hout gedragen. Tot het rantsoen gevonden en de schuld betaald en de kwijtbrief verworven was, en in eeuwigheid geen Satan en geen zijner demonen meer beschuldiging kon inbrengen^ tegen de uitverkorenen Gods.

Doch ook hierbij kon het niet blijven.

Alleen om der zonde wil en door de zonde was de Dood in de wereld ingekomen, en hoe kon dan Hij, die ons rantsoen had gevonden, in den Dood en daarmee in de banden der zonde bekneld blijven.' Daarom stond hij op, en daarom volgde er op de Kribbe en het Kruis de blijde Paaschmorgen, die nu reeds achttien eeuwen in den psalm der Opstanding naruischt.

En wat nu.' Kon dit nu het einde zijn, dat onze Goël en Middelaar, na den Dood overwonnen te hebben, bleef verwijlen op deze aarde, die nog zwoegde onder de gevolgen van den vloek die uit Eden over haar kwam, en deswege zucht als in barensnood zijnde?

Onmogelijk 1

Neen, bij den Christus die den Dood overwon en nochtans mensch bleef, hoorde niet die gevallen, die ingezonken wereld, maar de Troon der heerlijkheid.

Daarom voer hij op. Daarom wierd hij verhoogd aan de Rechterhand der eere. En daarom moest de Hetnelvaart den Paaschmorgen voleinden.

Doch ook hiermee was het einde nog niet bereikt.

Dat einde kon geen ander zijn dan een volkomen herstelling var. •< ! w^it in en door de zonde was te loor en ten onder gegaan; en dan eerst zou het eindpunt gevonden zijn, als er weer een menschheid onder haar Hoofd voor Gods aangezicht zou staan, itinerlijk heilig en van vlek en rimpel vrij, en naar het uitwendige zich badende in een weelde en glorie als van het Paradijs.

Het groote werk was dan ook met de Hemelvaart nog niet voltooid.

Veeleer kon nu eerst krachtig en bezielend het groote werk van Gods ondoorgrondelijke barmhartigheden doorbreken. Er was nu een kring, een kern van die God vreesden, en die kleine broederkring had in Christus zijn heerlijk Hoofd ontvangen, maar die kerke Gods moest nu ook innerlijk geheiligd en naar buiten in de wereld onder alle natiën uitgebreid.

Daarom beloofde Jezus, eer hij opvoer, zijn jongeren, dat hij den Heiligen Geestvan den Vader op hen zou uitstorten. Zoo kwam eindelijk de groote Pinksterdag. Het indalen van God den Heiligen Geest in het nieuw geboren lichaam van Christus. En toen op dien Pinksterdag de Cretensen en Arabieren, de Parthen en Elamieten verbaasd stonden, en uitriepen wat toch die teekenen zijn mochten, toen is Petrus, de machtige apostel opgestaan, en heeft het aan de afgezanten van al deze natiën verkondigd : „Die Jezus, dien gij aan het kruis gehecht hebt en gedood, dien heeft God opgewekt en verhoogd aan zijn rechterhand, en deze Jezus heefc nu uitgestort v/at gij hoort en ziet." En daarmee is toen het groote werk van de innerlijke bevruchting van den heiligen broederkring, van de uitzetting van het lichaam van Christus en van de kerstening der natiëa begonnen.

De Heilige Geest is neergedaald. Hij woont nu op aarde. Hij troont nu in het hart der geloovigen. Hij, de Geest des Vaders en des Zoons, twist nu met den^ geest der zonde in den mensch, en met den geest der leugen en der onheiligheid in de wereld.

Hij is geen ledig inwoner, noch stilzittend Trooster, maar een almachtig, altoos werkend God op aarde, die in de groote verwikkeling van ieders persoonlijk leven, en in de onbegrijpelijke verwikkeling der natiën, en in de nimmer eindigende worsteling tusschen de geesten op aarde, zijn strijd, z'^n triomf doorzet, en den Christus verheerlijkt in het groote lichaam der Christenheid.

Maar verder kan het op aarde dan ook niet komen. Want wel is nu het einde er nog niet. Dat komt eerst, als de worsteling ophoudt, en de vloek voor eeuwig wijkt en hemelsche glorie al Gods heiligen zal doordringen en omringen. Maar die doorluchtige dag toeft tot de Heilige Geest eerst Zijn werk op aarde voleind zal hebben. En dat werk is nog op verre na niet afgewerkt. De bedeeling van den Heiligen Geest gaat nog altoos door. Hij strijdt zijn strijd in het hart van een iegelijk onzer, in elk geslacht en in elk huisgezin, in elke natie en onder alle volk, en in elke nieuwe worsteling die niet den ommeloop der eeuwen weer in ons menschelijk leven uitbreekt, is het altoos God de Heilige Geest, die, wonende in het lichaam van Christus, dien strijd op aarde meestrijdt, befeeerscht, en hem dienstbaar maakt aan de bereiking van zijn goddelijk doel.

Daarom is het zoo oppervlakkig van vele van Gods kinderen geoordeeld, als ze in dien Pinksterdag te Jeruzalem niets dan de finale bekeering der apostelen onder allerlei indrukwekkende teekenen willen zien. o. Neen, die Pinksterdag is veel grootscher in strekking, veel rijker in gevolgen, veel heerlijker in beteekenis voor al de eeuwen die sinds verliepen, en niet het minst voor de eeuw waarin ons eigen levensdeel viel.

Met dien Heiligen Geest daalde op den grooten Pinksterdag te Jeruzalem een stroom af van Gods heilige bergen, die zijn bedding uitgroef in al de geschiedenis der menschheid die sinds doorleefd is. Over alle werelddeelen breidde zijn golfslag zich uit. En zelfs in Azië en Afrika, hoe ook in duisternis teruggevallen, wordt nóg het leven op elk gebied en de toekomst van alle rijken door de Christenheid in Europa en de Christenheid in Amerika beheerscht.

Die bergstroom des Heiligen Geestes heeft zijn wateren over de landen en velden van elk volk in ons werelddeel gesproeid. Ook in ons land is heel het volksleven door dien stroom opgetild, verhoogd, innerlijk geschokt en bewogen. En hoe ook de toongevers en machthebbers altoos weer die golving des Heiligen Geestes pogen te doen verzanden, toch blijft het altoos weer de Heilige Geest, die den naam van Christus over ons nationale leven uitroept en den Man van smarten tot Shibboleth stelt, waaraan zich de geesten moeten openbaren.

Dat gaat door tot in de geslachten en in de gezinnen, waar de één den Heiligen Geest weerstaat, de ander door dien Heiligen Geest verteederd en verwonnen wordt.

Ja, dat gaat door tot in uw eigen hart, dat eerst dor en mat inzonk, tot het ook zelf dien stroom des Heiligen Geestes eerst hoorde kabbelen van verre, toen nader komen, en eindelijk geen anderen uitweg zag, dan om óf in dien stroom verloren te gaan, óf door dien stroom te worden opgetild en met dien stroom in Gods kerk behouden.

En waar ge ook na uw eerste bekeering weer afweekt, daar nog bleef het altoos diezelfde stroom des Heiligen Geestes, die van de bergen Gods op den Pinksterdag afstroomde, die u keer op keer weer ophief uit uw ingezonkenheid, en den hof uwer ziel doorwaterde, en u drenkte met volheid van levenskracht en zaligen troost. En zoo zal het blijven tot op uw dood. En na uw dood in uw geslacht en in uw volk voortgaan. Er kan in dien stroom des Heiligen Geestes geen stilstand komen. Zijn wateren bruisen altoos door. En dan eerst zal die stroom tot stilstand en ruste komen, als de laatste dam doorbroken en de laatste verzanding doorwoeld is, en eindelijk die stroom des Geestes, die in den Pinksterdag tot ons afvloeide, uit zal vloeien in den oceaan der eeuwigheden en alle strijd op aarde zal zijn voleind.

Doch juist daarom ligt er dan ook in den Pinksterdag een profetie van nieuwe glorie, en wordt in den loop der eeuwen die profetie tot een nimmer eindigend gebed.

Want die Geest roept om de voleinding der eeuwen, en dorst naar het einde van den strijd, en bidt met onuitsprekelijke zuchtingen om de komst van den Christus in zijn heerlijkheid.

Hierin ligt zelfs de eigen aard van het werk des Heiligen Geestes.

Hij neemt al zijn heilig materiaal waarmee Hij strijdt en arbeidt uit den Christus. Jezus zelf heeft het gezegd: „Hij zal het uit het mijne nemen." Maar ook Hij arbeidt op den Christus aan. Zijn bedeeling is een tusschenbedeeling. Van den Christus uitgaande en op den Christus aansturend.

Al zijn begeeren, en al zijn goddelijk heimwee is maar om den dag te verhaasten, waarop het teeken van den Zoon des menschen in de wolken zal worden gezien.

Zijns is één zieldoordringend, één heilig, één den hemel bestormend roepen: > Kom, Heere Jezus, ja, kom haastelijk", telkens afgewisseld door de pauze der profetie: „Maranatha, " de Heere komt.

Maar in dit roepen blijft de Geest niet alleen. Niet enkel de Geest, neen de Geest én de Bruid zeggen: om. En dit moet wel. Immers de Geest staat niet meer als in het Oud Verbond „in het midden des volks" (Jesaia 63 : 11), maar drong in en maakte zich woning in de harten. Hij is nu de Geest van het Lichaam des Zoons. Met de kerke Gods is de Heilige Gtest één en lotgemeen. Hij wil geen eigen leven meer leiden buiten Gods kerke, maar, in het Lichaam des Zoons ingegaan, dat Lichaam bezielen, in dat Lichaam leven en lieven, dat Lichaam des Zoons tot zijn orgaan en instrument heiligen, tot het almeer één roepen , één 'smeeken van dien Geest in dat Lichaam wordt, dat én die Geest én die Bruid jubelen: Kom, Heere Jezus, ja kom haastelijk."

Ja meer nog. Als de Geest roept: Komt dan roept de Geest dat niet voor zichzelf, want zelf is „die Geest eeuwig met den Vader en den Zoon wezenséén." Scheiding is niet denkbaar. Als dus de Geest roept: Kom ! — dan roept Hij dit niet voor zichzelf als God, ipaar als Inwoner, Bezieler en Trooster van het Lichaam des Heeren; dan gaat de toon van onbeschrijflijk heimwee van den Geest uit, niet om Hem zelf, maaf om de verlatene en nog van haar Bruidegom beroofde Bruid.

En hoèmeer nu die Geest aan de kerk van Christus de innerlijke overtuiging inprent, dat ze niet een verlatene vrouw, maar Bruid is. Bruid van den Koning van het Godsrijk, Bruid van den Gezalfde des Heeren, hoemeer vanzelf in die Bruid de dorst en het innig zielsverlangen naar den heerlijken Bruidegom moet worden opgewekt.

En zoo kan het dus niet anders, of de Heilige Geest moet altoos de bruidsge' dachten in de Bruid wekken, en zóó kan die bruidsgedachte niet op waken, of die Bruid begint om haar Bruidegom te roepen, en dan roept de Heilige Geest met haar mee en roept het haar voor, dat zij het naroepe: „Kom, Heere Jezus, ja kom haastelijk." En de Bruidegom antwoordt: „Z? V ik kom."

Dat roepen gaat uit in de stille verzuchting der ziel, als Gods kind eenzaam, of vele van Gods kinderen saam zich verheugen in heilig en biddend verlangen naar den Eenig dierbare, dien hun ziele mint.

Dat roepen gaat uit in de prediking als de gezanten des Heeren dien Bruidegom in zijn heerlijkheid voorstellen, en het ge-

bed en het psalmgezang der gemeente een Amen op die prediking geven.

Maar ook dat roepen gaat uit in de willigheid waarmee die Bruid zich afzondert en aftrekt van de wereld, om zich te bereiden voor haar Bruidegom.

Het gaat uit in al den strijd dien Gods kinderen met de wereld strijden, om voor den Bruidegom hunner zielen de talenten en gaven, die God in zijn menschelijke natuur legde, op te eischen.

Het gaa< -uit in alle kerkeLijke worsteling, als ketterij en priesterheerschzucht zich weer tusschen de Bruid en den Bruidegom plaatste, en de Bruid in heilige jaloerschheid alle banden breekt, om in trouw aan haar Bruidegom niet te kort te schieten.

Dat roepen gaat uit in alle werk der Barmhartigheid, als de Bruid nu reeds voor de wereld uitstalt alle kostelijke perelen en robijnen, door haar Bruidegom haar toevertrouwd.

Maar bovenr.l gaat dat roepen uit in het werk der Zending, Niet alsof de Bruid meende ook maar een enkel Jood of heiden te kunnen bekeeren, maar omdat ze jaagt naar de toekomst, waarin eenmaal het Evangelie aan alle creatuur zal gepredikt zijn, en de dag der voleinding kan naken.

Ja, dat gebed van den Geest en van de Bruid is de heilige band die tusschen het Lichaam des Zoons op aarde en tusschen het heerlijk Hootd dat aan Gods rechterhand zit, in elk morgengebed en in alle avondofferande opnieuw gevlochten wordt.

Dat gebed van heilig heimwee verbindt deze tegenwoordige eeuw aan de toekomende; de strijdende kerk op aarde aan de kerk die in de hemelen triomfeert; het is het terugeischen van het Paradijs, dat eens door onze schuld verloren ging. Een uitschreien van den dorst naar eeuwige heerlijkheid. En bovenal een innerlijk versmachten der ziel naar dien grooten en doorluchtigen dag, waar opeens de laatste zonde in het hart van Gods uitverkorenen zal hebben gewoeld, en het laatste onheilige woord van hun lippen zal gedruppeld zijn, en voor het laatst, om voor eeuwig te niet te zijn gedaan, de laatste daad van zinnenlust of werelddienst, van hoogmoed of zelfzucht, den Heiligen Geest zal hebben bedroefd en onze natuur zal onteerd hebben.

Bidt dan, o, kerken Gods, bidt, kindederen des Koninkrijks, met steeds inniger, met steeds brandender verlangen, dat „Kom, Heere Jezus, kom, mijn Bruidegom, kom Bruidegom mijner ziele", uit de diepte van uw hart.

En opdat ge het kunt bidden, scheidt u niet af van den Heiligen Geest die in u woont.

Want dit blijfc het merkteeken van elk waarachtig heimwee naar den Bruidegom: Gij kunt dat gebed niet alleen bidden.

Het was altoos en het moet tot den einde toe blijven, dat de Geest én de Bruid beide saam, en als in één heilig accoord, roepen: „Kom, Heere Jezus! ja kom!"

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 juni 1889

De Heraut | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 juni 1889

De Heraut | 4 Pagina's