Van de octening der Godzaligheid

in het vasten.

DOOR

G. VOETIUS.

De rechte manier van het vasten, wat de uiterlijke handelingen betreft, is voorts:4-(Ons te onthouden) van de volle mate van het gewoon slapen, opdat gij ook alzoo uw lichaam vernederen moogt en uwe ziel waken en bidden mag, om tot de komste Christi bereid te zijn. En zoo gij uw slaap vroeg en laat breken kunt om wereldsch profijt, hoeveel temeer behoort gij om den dienst Gods dat te doen; en zoo Achab (in navolging der godzaligen) gedurende zijn vasten in zakken lag, om zijn nachtslaap te breken (i Kon. 21 : 27^, wat zullen wij van degenen denken, die op een vastendag in de openbare kerk en gemeente durven slapen?

5-En ten laatste (ons te onthouden) van alle uiterlijke lusten onzer zinnen, alzoo dat, gelijk de keel niet alleen zondigde, zoo moet zij ook niet alleen gestraft worden, en daarom moeten wij ons bevlijtigen, dat onze oogen (gelijk te allen tijde, zoo voornamelijk op dien dag) vasten van het aanschouwen van ijdelheden; onze ooren van kortswijl of muziek aan te hooren (behalve zulke die ons tot treurigheid verwekt), onze neus van welriekend reukwerk te ruiken, onze tong van liegen, veinzen en achterklappen (Joel 2; 15, 16), opdat alzoo geen ding onze ware ootmoedigheid verhinderen mag, maar dat alle dingen een teeken mogen zijn, dat wij ongeveinsdelijk vernederd zijn.

Zoover \-an de uiterlijke manier van vasten. De innerlijke manier van vasten bestaat in twee deelen:

1. in boete; 2. in het gebed. De boete heeft wederom twee deelen : 1. berouw van begane zonden; 2. betering des levens in het toekomende. Dat berouw bestaat uit drie dingen: . in een innerlijk gezicht van de zonden, een gevoel der ellendigheid; 2. in het beweenen van uw treurigen staat; 3. in een ootmoedige en bijzondere belijdenis van al uw bekende zonden.

1. Van het innerlijk gezicht en de kennis der zonden en het geroel der ellende.

Dit gezicht en gevoel zal in u gewerkt worden: i. zoo gij uwe zonden overdenkt, inzonderheid uw grove zonden, naar de omstandigheden des tijds wanneer; de maniere hoe; de plaatse waar., en den persoon, met wien zij gedaan waren; 2. zoo gij overdenkt de majesteit Gods, tegen wie zij gedaan waren, en dat temeer, omdat gij • zulks tegen haar gedaan hebt, nadat God u een Vader geworden was en u zoovele zoete zegeningen zeer overvloediglijk verleend had; 3. zoo gij overdenkt den vloek Gods, welken Hij over uwe zonden gedreigd heeft; hoe vreeselijk God anderen voor dezelfde zonde heeft gestraft, en hoe daar geen middel in den hemel noch op aarde u verlossen kon, van eeuwiglijk daarom verdoemd te worden, zoo'de Zone Gods niet zoo gewilliglijk voor u gestorven ware; 4. zoo gij overdenkt, dat, zoo God u liefheeft. Hij u haast met eenige zware kastijding straffen moet, zoo gij Hem niet met een haastige en waarachtige boetvaardigheid voorkomti Laten deze en dergelijke overdenkingen zoo uw hart met droefheid vervullen, dat het, vanwege het knagen der conscientie binnen in u smeltende, mag uitgegoten worden in eene fontein der tranen, langs uw droevige wangen nedervloeiende. Deze droefheid is het begin van het rechte vasten en wordt daarom menigmaal inplaats van het vasten gesteld, het eerste en voornaamste deel voor de geheele handeling.

3. Van het beweenen van uw staat.

Beweening of een treurklacht is eene uitstorting van de innerlijke treurigheid van uw hart door het uiterlijke middel der stem en de tranen uwer oogen. Met zoodanigen kinderlijken ijver is onze hemelsche Vader zeer wel tevreden. Ja, wanneer het de vrucht van zijn Geest en het werk onzes geloofs is, kan het niet anders zijn, of Hij moet daar een welbehagen aan hebben. Want zoo Hij de klagende stem van Ismael en Hagar verhoorde en het roepen der jonge raven en der brullende leeuwen opmerkt, hoeveel temeer wil Hij het treurig klagen zijner kinderen verhooren!

3. Van de ootmoedige belijdenis der zonden.

In dit werk moet gij oprecht met God handelen en belijden al uw bekende zonden niet alleen in het algemeen, maar ook in het bijzonder. Dit is de manier van doen van alle kinderen Gods in hun vasten geweest: I. omdat gij zonder belijdenis der zonden geen belofte van barmhartigheid of vergeving der zonden hebt; 2. opdat gij alzoo bekent, dat God rechtvaardig, maar gij onrechtvaardig zijt; 3. dat door het tellen uwer zonden, uw hart destemeer vernederd mag worden; 4. dat het openbaar worde, dat gij waarachtiglijk boete doet; want zoolang u God geen genade tot berouw gegeven heeft, zult gij u meer schamen uwe zonden te belijden, dan om ze te doen. Hoe oprechter gij dan hierin met God handelt, te genadiger wil God met u handelen. Want indien gij uwe zonden belijdt. God is getrouw en rechtvaardig, dat Hij u de zonden vergeve; en het bloed van Jezus Christus, zijnen Zoon, zal u reinigen van alle zonde.

Opdat gij des te beter deze drie stukken van de boete volbrengen moogt, leest vlijtiglijk zoodanige kapittels en stukskens - van de Heilige Schriftuur, welke voornamelijk uw particuliere zonden aangaan, dat gij Gods vloek en oordeelen over anderen om dergelijke zonden zien en destemeer zelven vernederd moogt worden.

Tot zooverre van het eerste deel der boete, hetwelk is het berouw der zonden.

DE GAAY FORTMAN.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen