„Geen ding door ijdele eer.”
Doet geen ding door twisting of ijdele eer, maar door ootmoedigheid achte de een den ander uitnemender dan zich zalven. Phil. 2:3.
Tegen al wat ook maar zweemt naar ijdeltuitigheid is de Heilige Schrift onverbiddelijk streng; en tegen dit bijzonder soort ijdeltuitigheid, dat in de ijdele eer haar streeling zoekt, het strengst van al.
En dat moest ook wel, want de «ijdele eer" tast rechtstreeks het beginsel van onze Godsvrucht aan, en wel in de biide sferen waarin de echte Godsvrucht werken moet. Die beide sferen toch zijn bepaald door wat Jezus sprak ; Heb God lief met heel uw hart; dit is het eerste en het groot gebod, en het tweede dit gelijk is: Heb uw naaste lief als uzelven.
Echte godsvrucht wordt dus hieraan gekend, dat in onze bedoeling en in ons overleggen en streven de Naam des Heeren altoos vóór onzen eigen naam kome, en dat onze eigen naam nooit den naam van onzen naaste vooruit dringe.
Ge moogt dus wel ter dege op mv eigen xere bedacht zijn, en het is geheel in strijd met de Schrift, om opzettelijk uw eergevoel te onderdrukken. Niet in de dooddrukkirg van ons zelfgevoel ligt het offer, dat God van ons eischt, maar in de goede rangschikking, waar bij de eere Gods steeds het eerste onze gedachte zal zijn, en onze eigen eere nooit één enkele schrede voor de eere van onzen naaste uit zoeke te komen.
Zonde is dus in U) zoo dikwijls er strijd ontstaat tusschen hetgeen de eere van God van u vraagt, en gij meent aan uw eigen eere verschuldigd te zijn, en als nu in dien strijd uw eigen eer niet onvoorwaardelijk voor de eere Gods terugtrede.
En evenzoo is er zonde in u, wanneer uw eigen eere en de eere van uw naaste beide in het spel zijn, en gij, alleen met uw eigen eere bezig, u om de eere van uw naaste niet bekommert; of, erger nog, de eere van uw naaste opoffert aan den glans van uw eigen eer.
Toch is «ijdele eer" nog iets anders dan seigen eer".
Zoolang »eigen eer" in het spel is, is er althans nog altoos eenige drangreden in uw conscientie, om te strijden voor een edel goed; want 's menschen eere is hem vaak beter dan zijn leven.
Maar wat de heilige apostel noemt ^ijdele eere'' is altoos zondig. i> IJdele eere" toch raakt niet uw menschelijke en persoonlijk eere, maar uw zondige zucht, om de eere, die gij in het oog der menschen en in de schitteringen des levens hebt, ter voldoening van uw zelfbehagen, uit te breiden.
Uit te breiden, waar het kan, door hetgeen wezenlijk aanzien geeft; en uit te breiden, zoo dit eerste u niet gelukt, door allerlei schijnvertooning en onware schittering, die dan ten leste in het nietige en kinderachtige afdaalt.
«Ifdele eere, is de zucht om vooraan te staan; de zucht om de vooraanzitting te hebben ; om allerlei wierook voor u te laten ontsteken ; om in allerlei laffe nietigheden zeker steunsel voor mv naam en opgang te zoeken; kortom eene positie in te nemen, waarbij niet het strijden voor Gods eer en zijn koninkrijk, noch ook de verdediging van uw goed en deugdelijk recht u drijft, maar waarbij het u te doen is, om Op de menschen den indruk te maken van een gewichtigheid en beteekenis, wier doel bereikt is, zoo gij maar weer uw wierookwalmpje hebt.
Vandaar dat alle «ijdele eere" zondig in haar uitgangspunt is, op niets dan schijn en leugen berust, en dies rechtstreeks tegen alle religie en alle Godsvrucht ingaat.
Hoe zondig en af keuringswaardig intusschen deze «ijdele eere" ook zij, toch staat het vast, dat deze zucht naar »ijdele eere" heel onze maatschappij als een booze zuurdeesem doortrokken heeft.
Zoo was het vroeger; maar zoo wierd' het in nog sterker mate, nadat de valsche begrippen der Fransche revolutie reeds van de school af het kmderhart prikkelden, in stee van, gelijk de macht van het Evangelie eertijds deed, reeds yan school af deze valsche eerzucht in het kmderhart af te stompen.
Vandaar dat vooral in onze tegenwoordige maatschappij deze booze zonde van de «ijdele eere" zoo ontzettende afmetingen aannam, en ge reeds bij zeer jonge kinderen, bij uw dienstboden, bij uw bedienden, onder vrouwen en snannen, onder jongelingen en jonge dochteren, in aile yereeniging en vergadermg, kortojn, • overal waar slechts »ijdele eere'' bestaanbaar is, dit giftig onkruid zoo welig ziet opschieten. En zeg nu niet, dat Christenen hiervan vrij zijn ; want ik zeg u, omgekeerd, dat dit kwaad onder de Christenen zelfs een dubbel gevaarlijk karakter aanneemt.
Ge kent noch uzelven, noch uw Chrlstelijken kring, zoo ge in gemoede verklaren komt, in deze Christelijke kringen zelden anders dan nederigen zin en verloochening van zich zelven te hebben gevonden.
Feiten blijven feiten, en de droeve waarheid is helaas, dat ook onder Christenen deze ijdele eer gedurig, uit de onzalige fontein, die we in ons hart omdragen, als een giftige stroom opwelt. Een droeve waarheid, dat zelfs bejaarde en geoefende Christenen soms tot in het kinderachtige en schaamtelooze toe hun tukheid op ijdele eere laten uitkomen. En een droeve waarheid niet minder, dan dit kwaad zoo algemeen verbreid is, dat bijna geen enkele vereeniging of vergadering zonder dit ergerlijk verschijnsel te vertoonen, bestaan heeft of bestaat.
Hiermee is niet gezegd, dat het daarom in de wereld niet nog veel erger is.
Natuurlijk, er werkt onder Christenen een genade, en die genade bewaart voor veel Vooral bewaart die genade in onze kringen voor veel bitter gevolg van deze ijdele eer. Onder ons is er een verzoening. Onder ons wordt een bestraffend woord beter aangehoord. Onder ons is er, ook zonder het vermaan der broederen, meer zelfbestrafïing in de conscientie.
Maar, en dit is het dubbele gevaar, waarop gewezen moet, onder Christenen bestaat er een »ijdele eer", die de wereld niet in die mate kent, namelijk de ijdele eere in het kleed der nederigheid.
Deze kan van tweeërlei aard zijn.
De "eerste soort «ijdele eere in het kleed der nederigheid", ontmoet ge, zoo iemand ^a«delt uit ijdele eere, maar spreekt voor de eere Gods.
Dan drijft en prikkelt innerlijk het motief van het eigen ik; immers hier komt men niet voor uit, dat zegt men niet; maar heeft integendeel den mond vol van de eere van Gods naam. Zelfs Dienaars des Woords staan in geen geringe mate aan dit gevaar bloot, zoo dikwijls ze bij de verkondiging van Gods Woord en bij de gebeden natuurlijk alles op de eere van Gods naam richten; maar als ze gesproken hebben, op allerlei manier uitvissclien, of de menschen het nu fraai hebben gevonden. Dat heet dan een pastoraal onderzoek naar de werking des Woords op het hart, maar feitelijk is het een onderzoek naar de ijdele eer van den prediker in de opinie der menschen.
En het tweede soort «ijdele eer in het kleed der nederigheid" komt dan voor den dag, als ge Christenen ziet, die aanleg voor nederigheid hebben; wier oog voor het schoon der nederigheid openging; die daarom dan ook een nederige gestalte schoon vinden; zich almeer in die nederige gestalte inzetten; en nu, na die nederige gestalte zich eigen te hebben gemaakt, gedurig bij zichzelven bezig zijn met de vraag, of de menschen die nederige gestalte wel opmerken; er wel over spreken; en er wel eere aan geven.
Dat begon dan goed.
Men zag het schoone van de nederigheid in. Maar toen schoot Satan tusschen beide, en verlokte ons hart, om zelfs het schoon der nederigheid te misbruiken als blanketsel ten behoeve onzer ijdele eere.
En juist dit dubbele gevaar, waaraan alle ijdele eere het menschelijke hart in een Christelijke omgeving blootstelt, dwong den Heiligen Geest juist in de Heilige Schrift zoo zieldoordringend en zoo zonder onderlaten tegen deze schrikkelijke zonde der ijdele eere te waarschuwen.
Is toch eenmaal het kleed der nederigheid op één dezer beide manieren om onze «ijdele eere" gehangen, dan wordt de prikkel, die in onze conscientie tegen deze zonde reageert, afgestompt, en is er aan het voortvreten van deze kanker geen stuiten meer.
Wie nu zijn ziele liefheeft, zal daarom dat woord der verzoening om toch geen ding door ijdele eere te doen, als een redmiddel ter behoudenis aangrijpen, en God zal hem redden.
Maar wie zegt: „Voor mij is deze medicijn overtollige weelde'', is niet maar krank, maar doodelijk krank, en zulk een gaat, als God de Heere niet tusschenbeide treedt, om zijn ijdele eer verloren.
KUYPER.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 6 juli 1890
De Heraut | 4 Pagina's