GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Een onberouwlijke beheering tot zaligheid.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Een onberouwlijke beheering tot zaligheid.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want de droefheid naar God werkt een onberouwelijke bekeering tot zaligheid; maar de droefheid der wereld werkt den dood. (2 Cor. 7 : 10)

Zoo moet ge dus voor uw »belijdenis" heren; maar niet minder stellig moet ge u voor uw «belijdenis" hekeeren. Hoe toch zou een onbekeerde, zonder leugen op de lippen, belijdenis van zijn Heere kunnen doen ?

Jammer slechts, dat het Methodisme ook in dit opzicht zulk een verwoesting in onze Gereformeerde kerken heeft aangericht.

Onder den invloed toch van het Methodisme ging men zich te kwader ure inbeelden, dat «wedergeboorte" en »bekeering" eigenlijk één en hetzelfde is, en dat de goddelijke daad, waardoor dit saam plaats grijpt, slechts hier.en daar aan een zeer enkele ten deel valt, en dan geheel plotseling, en meest pas op gevorderden leeftijd.

Dit nu plaatste de teederder zielen voor een uiterst moeilijke keuze. Op dat Methodistisch standpunt toch moest men van tweeën één doen, óf vóór het belijdenis doen den eisch van bekeering volhouden, maar dan oak niemand «aannemen", die niet van zulk een plotselinge daad Gods wist te getuigen; óf wel men moest vijortgaan met ook de anderen »aan te nemen'', maar dan ook den eisch van «bekeering" laten glippen.

Beide nu was even bedenkelijk.

Schonk men den toegang tot het heilig Avondmaal alleen aan diegenen, die op Methodistische wijze, getuigenis konden afleggen van zulk een aangrijpende omzetting in hun hart en leven, dan kon hoogstens een zeer enkele «aangenomen", dan verliep de catechisatie, en had het onderwijs in de Christelijke religie verder geen doel.

En sloeg men den omgekeerden weg in, om de «aanneming" toch, als regel, te laten doorgaan op een leeftijd van omstreeks achttien jaren, maar om dan ook den eisch van «bekeering" prijs te geven, dan ontaardde natuurlijk dit «belijdenis doen" in niets dan in een soort examen, een uitstalling van geheugenwerk, zonder geestelijke bediiidenis of beteekenis voor den hemel.

Ter wille van de opvoeding deed men toen de laatste keuze, en zoo is toen heel het «belijdenis doen" op zoo schromelijke wijze verbasterd.

In terugkeer naar de Gereformeerde paden ligt ook hier de eenige weg tot beterschap.

Wie toch goed Gereformeerd is, erkent en belijdt, dat noch de ouderlijke vermaning, noch de predicatie des Woords, noch de Zondag­ school, noch ook de catechisatie, op een mensch, die nog geheel onwedergeboren in zijn naakte vijandschap tegenover God staat, ook maar iets vermogen.

Dat er dus aan alle vermaan en onderrichting een daad Gods in de ziel moet voorafgaan; en dat uit dien hoofde wedergeboorte en bekeering niet hetzelfde kan zijn.

Dat omgekeerd «wedergeboorte" de verborgen daad Gods in onze ziel is, die aanwezig moet zijn en moet voorafgaan, zullen wij ons kunnen bekeeren.

Een «onwedergeborene" kan zich niet bekeeren.

«Bekeering" is een eisch, die alleen aan den «wedergeborene", met uitzicht op vervulling, kan gesteld worden.

En daar nu bijna de helft der gedoopte kinderen wegsterft zonder ooit tot «jaren van onderscheid" te komen; en wel niemand zal beweren, dat alle jonge kinderen verloren zijn; en ze toch ook weer zonder wedergeboorte het koninkrijk Gods niet zien kunnen; zoo belijden de Gereformeerde kerken, dat deze daad der wedergeboorte bij Gods uitverkorenen, in den gewonen regel, reeds plaats grijpt in hun prilste jeugd.

Niet alsof dit „zaad" daarom dadelijk opschoot. Soms blijft het veeleer tot vergevorderden leeftijd in den akker verscholen. Maar toch is het uitsluitend de heerlijke onderstelling van deze verborgen wedergeboorte, waarop de Gereformeerde kerken haar eisch doen rusten, dat elk gedoopte zich bekeeren zal.

Namen ze aan, dat de gedoopten niet wedergeboren zijn, zoo zou die ei^ch geen zin hebben.

Immers alleen de wedergeboorte bekwaamt een zondaar om zich tot God te bekeeren.

Zal dus de Doop een «Doop-^er beheering''' blijven, dan kan zij van de onderstelling van wedergeboorte niet losgemaakt.

Zoo nu loopt alles wel.

Ge hebt dan hope in God, als het Hem belieft, uw jonge kinderkens door een vroegtijdigen dood van u weg te nemen.

Ge hebt dan een scherpen prikkel, om al uw lievelingen bij het opgroeien, aanhoudend en op ernstige wijze in de kennisse van Gods Woord in te leiden.

Ge zult de vroege godsvrucht, die ge soms bij uw kleinen waarneemt, dan niet langer toeschrijven aan de onschuld van hun jeugdig hart, maar ook hierin een vrucht der wedergeboorte erkennen.

Ge zult dan drang in u gevoelen, om zoodra ze tot rijper jaren zijn gekomen, uw kinderen ten Avondmaal te leiden.

En bovenal ge zult bg elk kind, dat God u gaf, vrgheid en recht hebben, om het onophoudelijk te dringen tot bekeeren.

Zoo hebben onze vaderen in de dagen van hun geestelijken bloei het gedaan, en het Sion Gods is er door opgeleefd, en de heerlijkste zekerheid des geloofs is in die dagen door duizenden bij duizenden genoten.

Vandaar dat in die dagen dan ook niemand sprak van «aangenomen" te worden; dat niemand dacht aan een i^soort" examen van ge heugenwerk; maar dat men zoo spoedig mogelijk m het midden der gemeente verscheen, om openlijk belijdenis van de Christelijke religie te doen, en in het midden van de geloovigen mede aan te zitten aan] 's Heeren hei-Hgen Disch.

Maar thans, helaas, * is "dit alles anders geworden.

Het is leeren, leeren, leeren; dan een soort examen; om straks «bevestigd" te worden. En dan kan men ja óók nog aan het Avondmaal gaan; maar men kan het ook nalaten.

Maar of men er komt, of niet komt, aan „bekeering" om^'ten Avondmaal te komen en «bekeering" om belijdenis te doen, wordt o, zoo zelden gedacht.

Of liever men denkt er wel aan, maar meest in den vorm van zeker plechtig en indrukwekkend vermaan de laatste zes , wcken vóór zijn «aanneming".

Dan heet het'dat] men' «voor'zijn'«aanne ming" leert.

Dan krijgt men een extra-catechisatie; dan onthoudt men zich van uitgaan op eenige partij of eenig feest; dan spreekt de] leeraar wat ernstiger ; de duur der catechisatie is wat langer; men werkt er watCmeer voor; en op het allerlaatst, vooral bij de aanneming, wordt men, ja, waarlijk toegesproken, alsof nu «bekeering" bedoeld wierd.

Doch men weet ook" hoe' dit gaat. Omdat deze plante geen wortel heeft in de belijdenis van voorafgegane wedergeboorte, durft men het feit der bekeering niet aan; en zoo blijft het steken bij een woord van ernstig, dringend vermaan, dat even een kleinen indruk maakt, maar, gelijk de gelijkenis van den zaaier het ons teekent, bij velen door de vogels wordt weggepikt, of gelijk men zegt, het ééne oor in, het andere uitgaat; bij anderen even opschiet met ijlen stengel in groote beweeglijkheid des gemoeds en uitvloeit in een overvloed van tranen, maar om straks geheel te verdorren; en bij weer anderen al even spoedig in de veelvuldigheid des levens wordt verstikt.

Bijna nooit hoort ge dan ook van iemand, die het bij zijn «aanneming" of bij zijn «bevestiging" gekregen heeft.

Het komt voor, maar zóó zeldzaam, dat het op de massa ganschelijk niet meetelt.

En dit kwaad nu kan alleen overwonnen, als ge ook den eisch van «bekeering" van der jeugd aan en zoo stellig mogelijk stelt.

Men moet leeren, zich bekeeren en dan belijden.

Nu stemt ieder toe, dat het niet aangaat een kind te laten opgroeien tot zijn achttiende jaar, om het dan opeens zes maanden hard voor zijn «aanneming" te laten leeren.

Neen, zegt men, dat leeren moet van der jeugd af geschieden.

Ook van het belijden erkent men, dat wie tot zijn achttiende jaar deed, als schaamde hij zich voor den Christus, en naar zijn «bevestiging" die beschaamdheid voor den Christus denkt voort te zetten, bij zijn dusgenaamde «aanneming" comedie speelt, maar niet belijdt. Ook dat belijden moet van der jeugd af beginnen.

En juist datzelfde gaat nu'ook door voor de bekeering.

Wie zijn kinderen onbekeerd laat opgroeien; ze aan het denkbeeld van bekeering niet went; en ze laat groot worden in de onware gedachte dat bekeering iets is, dat pas aan groote menschen op een lijdelijke manier overkomt, is er zelf schuld aan, zoo zijn kinderen bij hun «belijdenis doen" aan geen bekeering denken.

Daarom moet elk Christenkind, zoodra het tot jaren van onderscheid komt, opgevoed in het besef, dat het zich bekeeren moet; en het moet daarin opgevoed op kinderlijke wijze. geheel naar de uitlegging die onze Catechismus in Vraag 88 van de bekeering geeft.

Want bekeeren is zich omkeeren op zijn weg, zoodat men nu niet langer van God en zijn Christus afgaat, maar naar God en zijn Christus ' nadertreedt met heel zijn ziele.

Dit nu stelt voor een kind, zoogoed als voor | een mensch op jaren, denpUcht enden eisch, om stuur en richting in zijn leveii te hebben, om tegen zijn kinderzonden in te strijden, en omgekeerd den weg te zoeken, waarop het in kinderlijken eenvoud iets van kinderlijke vreugde in zijn God kent.

Hoever ge op dien weg zijt, is de vraag niet. Waarachtige bekeering gaat heel uw-leven door en wordt eerst voleind in uw dood.

De vraag is maar: In wat richting wandelt ge? Van Christus af of naar Christus toe'?

En wie zich niet naar Christus toe heeft gekeerd, kan en mag geen belijdenis doen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 februari 1891

De Heraut | 4 Pagina's

„Een onberouwlijke beheering tot zaligheid.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 februari 1891

De Heraut | 4 Pagina's