GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Bij de jongste

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bij de jongste

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bij de jongste beraadslagingen over de oprichting van nieuwe Rijks-universiteiten in Frankrijk heeft de Minister van Onderwijs rondweg uitgesproken, dat de stichting van deze universiteiten noodig was, om doormiddel van de wetenschap den machtigeii invloed der kerk te bestrijden.

Dit nu is een phrase zonder zin, of wel het beteekent niets minder, dan dat de officieele wetenschap tegen de Openbaring Gods overslaat, en er op is ingericht, om deze te ondermijnen en het geloof er aan uit te roeien.

Op gelijken samenhang wijst wat in Pruisen met de Schoolwet voorviel.

In Pruisen bestaat sinds tientallen van jaren de confessioneele Staatsschool. D. w. z. dat de vrije school er bijna niet bekend is, en zoogoed als allé kinderen op de openbare school gaan; maar dat in deze openbare school ook godsdienstonderwijs wordt gegeven; en dat wel zooveel mogelijk in afzonderlijke scholen voor de Protestantsche, Roomsche en Joodsche kinderen.

Dit stelsel werkte oorspronkelijk tamelijk goed, toen men in zijn eigen kerk nog van één geloof was, en in de confessioneele school dus zekeren waarborg bezat voor deugdelijk confessioneel onderwijs. Maar sinds verliep dit. Onder den éénen naam van Protestantsch wierd Modern, Ethisch, Orthodox, Luthersch, Reformirt enz. saamgevat, en het hing dus bijna uitsluitend van de kleur van den predikant af, hoe deze invloed werkte.

Hierdoor bevredigde deze toestand niet meer, en ontstond er tweeërlei drang, eenerzijds naar de vrije school, en anderzijds naar de dusgenaamde ^multanschule, die ongeveer met onze rfêmrale school op één lijn is te stellen.

Maar de Regeering van Pruisen achtte dit bedenkelijk. Van particuliere inrichtingen is men in Pruisen weinig gediend. Alles moet er van Staatswege georganiseerd. En van den anderen kant heeft de Regeering er zoo weinig oog voor de schakeeringen binnen de muren der kerkgenootschappen, dat zij de godsdienstige toekomst van het volk gered achtte, zoo het confessioneel karakter van de officieele school maar wierd verscherpt.

Wij voor ons wachten hier niet het minste heil van.

We zijn overtuigd dat alleen de Roomschen er baat bij zullen vinden, omdat bij hen alles kerkelijk één is.

En we blijven het een J misgreep vinden, dat men ook in Pruisen niet eenvoudig óf het Engelsche systeem, óf ons stelsel overnam: De vrije school regel, de neutrale Staatsschool aanvulling.

Doch dit nu daargelaten, sprong het toch in het oog, dat deze nieuwe wet er op aan was gelegd, om het religieus karakter beter te doen uitkomen, en den invloed van de kerk op het onderwijs te verbreeden.

Hpt middel mocht' averechts gekozen zijn, voor het doel hadden we warme sympathie. Immers zoo nog iets de volken van den ondergang redden kan, zal het de vreeze des Heeren moeten zijn.

Maar zie, wat is nu gebeurd.' Nauwelijks was dit nieuwe ontv/erp Schoolwet ingediend, of er brak van de zijde der Modernen een ware storm tegen los.

Zulk een wet was een anachronisme.

Het was een beleediging van den geest onzer eeuw, om op zulk een wijze de religie bij het volk aan te kweeken.

Ging die wet door, dan zou aan den geest van verlichting en beschaving afbreuk worden gedaan. De duisternis der middeleeuwen zDu terugkeeren. Bijgeloof zou de'grondtoon van het volksleven worden. Men ging spoorslags achteruit.

Openlijk werd dan ook aan de Regeering de oorlog verklaard. Alle niet geloovige elementen vereenigdenzlch in onheiligen bond.

En met name in de steden wierd een sterke propaganda op touv/ gezet, om met alle macht tegen de Regeeringsdenkbeelden te protesteeren.

En wat opmerkelijk was, ook de Vrijconservalieven, die ten onzent met de Oudconservatieven op één lijn zijn te plaatsen, vielen hierin terstond de Modernen bij.

Wat er ook gebeurde, die ontwerpen mochten nooit wet worden.

Tot dusver liep dus alles wel en normaal, en maakte men .slechts gebruik van zijn deugdelijk recht van protest.

Maar zie, lang duurde het niet, of daar kwamen ook de Rijksuniversiteiten in beweging.

De hoogleeraren zouden ook een woordje meespreken, niet over het kooger maar over het lager onderwijs, dat hen in hun qualiteit niet aanging.

En toen kwamen er uit bijna elke universiteit, door schier alle professoren onderteekende verzoekschriften bij de Overheid in, niet om te protesteeren tegen de verlaging van het peil van onderwijs, fioch ook om op een betere methode van onderwijs aan te dringen; maar om te protesteeren tegen den religieus kerkelijken geest, waarin het ontwerp was opgezet.

Zij, professoren, waren nu sinds drie vierden eener eeuw steeds doende geweest, om dezen orthodoxen geest bij het volk te breken en de macht der kerk te bestrijden; en nu zou de Overheid door dit ontwerp, zoo het wet wierd, hun edel pogen tegenwerken; de kerk zou opnieuw macht over den volksgeest-ontvangen; en de geest die van de universi'.titen uitging, zou ophouden nog langer absoluut den volksgeest te beheerschen.

Voegt men' nu deze beide verschijnselen in Frankrijk en Pruisen saam, dan komt men beide malen tot het resultaat, dat de officieele uni/ersiteiten zichzelven almeer beschouwen, en door den geest der eeuw alraeer beschouwd worden, als middelen ter bestrijding van het geloof, van den kerkelijken invloed op het volk en van de macht der religie in den Staat.

Ds moderne levens-en wereldbeschouwing, die met alle geloof aan de bijzondere Openbaring gebroken heeft, en op religieus gebied in zoo volslagen duister rondtast, dat ze zelfs achter het leven na dit leven een vraagteeken plaatst, heeft in de rijkere en hoogere kringen haar heerschappij sinds lang weten te vestigen. Negen tienden van de gestudeerde personen zijn haar toegedaan.

En in de letterkunde van den dag heerscht ze oppermachtig.

Maar bij de lagere volksklasse, op het platteland, en bij de kleine burgerij is deze geest nog niet oppermachtig. Daar stelt men nog vertrouwen in de kerk. Daar acht men het leven nog rijker en schooner onder den lichtglans van Gods heiligheid en ontferming, dan bij het schelle licht van de beschaving onzer eeuw.

En nu moeten de officieele Rijks-universiteiten dienst doen, als de georganiseerde ooilogsinstrumenten, waarvan de geest der eeuw zich bedient, om tegen dit overblijfsel van het geloof in te gaan, den invloed der kerk af te breken, en ook in de lagere volksklasse den volksgeest om te zetten.

Zoo staat het in heel Europa.

Zoo staat het ook ten onzent.

De overmoedige, pretentieuse „wetenschap" matigt zich het recht aan, om met quasi-onfeilbaar gezag op te treden, en waant dat haar uitspraken orakels zijn, vergeleken bij de woorden Gods waarop het vrome volk vertrouwt.

Bedropen nu deze universiteiten zich zelve, zoo ware hier niets op aan te merken. Ze zouden dan niets zijn dan stichtingen door hel ongeloof in het leven geroepen, om het ongeloof te propageeren. En v/ij onzerzijds konden hier onze stichtingen tegenover stellen, om te waken voor de onschendbaarheid van ons geloof.

Maar dit is niet zoo.

Deze universiteiten leven van Staatsgeld.

Ze zijn officieele Staatslichamen. Ze zijn bekleed met de digniteit van het gezag. Ze treden op in naam van geheel de natie. En als de mannen des geloofs hier op eigen kosten eigen stichtingen tegenovei plaatsen, kortwieken zij deze op allerlei wijze, en maken haar bestaan, zooveel aan de 0\rerheid ligt, onmogelijk.

Toch laat zich ook dit nog begrijpen, in zooverre het natuurlijk is, dat de mannen des ongeloofs al hun kracht inspannen, om de sterkste en voornaamste positie te behouden.

Maar wat niet te begrijpen, wat onverantwoordelijk en onder geen opzicht goed te praten is, is het droeve feit, dat ook ten onzent nog altoos zulk een tal van belijdende Christenen, wel verrei van tegen dit klinklare onrecht op te komen, dit onrecht blijven handhaven, en de universiteiten in staat blijven stellen, om den volksgeest van den Christus te vervreemden.

De Heraut heeft niet nedegedaan aan de felle actie tegen de metamorphose van den Ktokkenbeig.

Men weet dit besluit bestond hierin, dat wie aan den Klokkenberg als kweekeling is opgeleid, dusver zich verbond het Christelijk onderwijs te dienen, en thans vrijheid erlangt, om ook aan de openbare school te gaan.

Dwaas was het natuurlijk dit besluit te vergoelijken als een poging tot ., ., swijgend getuigen", en deze absurditeit veroorloofden we ons dan ook naar verdienste te geeselen.

Maar wat het besluit zelf betreft, is het onmogelijk hierin iets anders te zien dan de consequentie van hetgeen in 1869 op de bekende vergadering te Utrecht door de Ethischen tegenover Groen van Prinsterer werd staande gehouden, en daarna door Beets en Chantepie de la Saussaye tegenover^den geestelijken vader der Christelijke school is staande gehouden.

Groen van Prinsterer wilde op beide scholen een eerlijke vlag en achtte het beneden de waardigheid van den naam van den Christus om ter sluiks, en in strijd met de wet, op de openbare school binnen te sluipen. Groen van Prinsterer zag in, dat de geest die onze tegenwoordige Staatsinstellingen bezielt, en met name ons openbaar lager schoolwezen, lijnrecht over staat tegen den geest van den Christus. En ook Groen van Prinsterer handhaafde de stelling, dat de mensch, en dus ook de Christen, als bewtist wezen, propaganda voor den Christus maakt door het ivoord.

Met deze drie stellingen waren de heeren van den Klokkenberg het echter niet eens.

In openbaren strijd met de wet des lands gebruik te maken van „de gedienstigheden der practijk" scheen hun ^^^« ongeoorloofd middel, om op te komen voor den Christelijken geest. Het middel kon wel niet geijkt, maar het doel was zoo schoon.

Tegen den geest der Fransche Revolutie vaaren ook zij wel gekant, maar in den trant van De Savigny en Vinet. Niet zelden bleek de geest van het Calvinisme hun wel zooveel tegen de borst te stuiten als de geest, waartegen Da Costa in zijn strijdhymnen zorg.

En wat de propaganda van het Christelijk beginsel betrof, kozen ze partij voor het onbewïiste tegen het beivuste en met bewustheid zich opzettelijk uitende leven. In den stiijd dien de Reformatie in dit opzicht tegen Rome had aangebonden, kozen zij voor de Roomsche methode tegen de Reformatie partij. Een geest zonder woorden scheen hun wel zoo rijk en machtig, als een geest die door de bepaaldheid van het woord iets van zijn immanent karakter verloor.

Nu zijn niet aanstonds alle Ethischen met deze stellingen meegegaan. Met name Prof. Gunning en zijn oudere geestverwanten zagen in, dat de Christelijke ? chool een reddingsplank aan ons volk bood, die moest aangegrepen. Maar op den duur baatte dit niet. Het Ethische beginsel, gelijk zich dit op religieus en kerkelijk gebied almeer uitsprak, kon zijn Pantheïstischen bijsmaak niet duurzaam verloochenen, en moest dus wel in verzet komen tegen elk dualisme, tegen elke antinomie, tegen elke scheiding. Staat, kerk, school het moest ten slotte in een saambinding geconstrueerd worden.

De jongere Ethischen verloopen zelfs nog verder en zijn reeds voor een niet zoo klein deel Ritschlianen.

Het is een afloop van zeer snelle wateren.

De jonge professor Chantepie de la Saussaye is reeds gezien op een vergadering van Moderne theologen. Met de Calvinisten heeft de Ethische groep alle connectie afgebroken, en daarop met de Modernen, vooral met de Ethische Modernen, de banden der gemeenschap steeds nauwer aangetrokken.

De stroom loopt zooals de bedding helt, en de uitkomst zal het toonen, dat eer we het vierde eener esuw verder zijn, geheel onze Ethische richting niet anders heeft uitgewerkt, dan dat zij een goed deel onzer Nederlandsche Christenheid heeft afgeleid van Gods Woord, en feitelijk daar heeft doen uitkomen, waar de meer conservatieve Modernen stonden.

In dit verband nu was het zeer begrijpelijk dat ook de heeren van den Klokkenberg er ten leste op bedacht waren, om de eenige sluisdeur, die dusver nog scheiding maakte tusschen den Christelijken stroom en den stroom van dit publieke leven, uit haar haken te lichten.

Wie nog zeggen blijft: „Welde Christelijke, maar niet de openbare school, " houd' altoos nog aan het Confessioneele begrij vast, en formuleert altoos, hoe zwak ook nog eenigszins een tegenstelling tusschen der stroom van het Christelijk en den strcon van het Kosmische leven.

Dit beginsel moest dus óf op den Klokkenberg doorwerken en ook onze Normaalschool positiever toon verkenen, óf wel dit beginsel moest uitgestooten, en daardoor de band tusschen deze school en'het positieve Christendom worden losgemaakt.

Nu koos men het laatste; en kwam er alzoo toe om: i". openlijk te aanvaarden wat er in strijd met de Wet geschiedt, om eigen invloed uit te breiden; 2". om de tegenstelling tusschen de Christelijke en de Neutrale school prijs te geven; en 3". tegen het bewuste Christendom voor het onbewuste Christelijk gevoel partij te kiezen.

Vooreerst men verklaarde openlijk van Wetsschending gebruik te zullen maken, om eigen invloed uit te breiden.

De Directie der Normaalschool schreef toch:

Dat als een gevolg der nieuwe redactie meer dan vroeger de mogelijkheid ontstaat, dat een kweekeling der »cbristelijke normaalschool" ook in eene openbare school kan optreden, lijdt geen twijfel; maar onder den waarborg van een nauwkeurig onderzoek naar ieder .geval, kan de directie in deze meerdere mogelijkheid geen kwaad zien.

Het is algemeen bekend; hoe er verscheidene openbare scholen zijn, die, doordat de bevolking er uitsluitend protestant is, wat de vrijheid des onderwijzers betreft, geheel gelijk staan met bijzondere scholen. l5e bevolking verlangt in zulke localiteiten dan ook geene bijzondere school, en deze zal er dan ook nooit opgericht worden.

De directie meent, dat niet iedere openbare school een ongeschikt terrein behoeft te wezen om christelijk onderwijs op te nemen.

Aangeboden gelegenheid af te wijzen komt haar zondig voor, waar het slechts de vraag mag zijn, op welke wijze men het grootste getal onzer landskinderen den zegen van een onderwijs in christelijken geest kan doen genieten.

Alzoo een heilig doel: „Zoo groot mogelijk aantal kinderen met den geest van Christus in contact te brengen." En als middel hiertoe aangrijpen wat in strijd met de Wet des lands plaats grijpt. De directie noemt dit „een aangebodene gelegenheid."

Welk oordeel uit moreel oogpunt over deze stelling te vellen zij, behoeft geen nadere aanwijzing.

Ten tweede: De tegenstelling tusschen de Christelijke en niet Christelijke school wordt prijsgegeven.

Meer dan ooit wenscht de directie dat christelijk beginsel in alles te zien doorwerken, niet het minst tot vorming van karakter. Hierop toch komt het in de eerste plaats aan. Is er eenige zelfstandigheid van karakter, en die kan er op achttienjarigen leeftijd zonder twijfel reeds zijn, dan vraagt men niet zoo angstvallig, of men wel in geheel homogene omgeving zich beweegt. Men aanvaardt zijnen werkkring niet naast, maar in de wereld en tracht, waar dan ook geplaatst, te zijn, die men behoort te zijn.

De directie kan zich niet te huis vinden in de beschouwing als zoude er eene andere opleiding voor de openbare, eene andere voor de bijzondere school gevorderd worden. Zij kent slechts ééne ware opleiding, die welke zij tot nu toe heeft getracht te volgen en steeds wenscht te blijven volgen. De alzoo gevormde onderwijzer zal in den regel geschikt zijn voor iedere lagere school, die waarlijk school is, hetzij openbare, hetzij bijzondere.

Zoo openlijk mogelijk wordt dus erkend en beleden, dat men de tegenstelling opheft. Zelfs in de opleiding van den onderwijzer mag deze tegenstelling geen verschil meer maken. Er is wel een Christelijk beginsel, maar dit heefc geen invloed op uw paedagogiek, geen invloed op uw methode, geen invloed op de plaats die de Schrift in uw opleiding inneemt, geen invloed op uw beschouwing van de historie.

En eindelijk, want dit is de grondgedachte, waaruit het voorafgaande vanzelf moet volgen: Tegenover het bewuste Christendom wordt aan het onbewuste Christendom de voorkeur gegeven.

De directie zegt toch:

De wijziging is het natuurlijk uitvloeisel van het beginsel, op velerlei wijze en bij verschillende gelegenheden openlijk door de directie beleden, dat het christendom nooit kan behooren aan eene bepaalde partij, niet afhankelijk gesteld mag worden van zekere menschelijke inzettingen, en dus ook niet gebonden is aan eene bepaalde rubriek van scholen, maar overal diar is, waar een man in de kracht zijns Heeren optreedt.

De geest, die van den christen-man uitgaat, is meer dan het christelijkst program, dat men hem voorlegt en door hem met de uiterste nauwgezetheid zal worden gevolgd. In die woorden wordt, met het oog op het christelijke eener school, de hoogste waarde toegekend aan den geest, die er van den christenonderwijzer uitgaat en ligt dus ook reeds daarin opgesloten, dat iedere school, waar die geest niet verhinderd wordt zich te uiten, naar de overtuiging der directie, eene christelijke school zijn zal.

Ook hief een duidelijkheid, 4ie niets te wenschen overlaat.

Alles v\: at rechtstreeks en noodzakelijk voortvloeit uit het opnemen van het Christelijk beginsel in uw bewustzijn, en de drang om dit Christelijk beginsel in anderer bewustzijn over te dragen, wordt als gevaarlijke en bedenkelijke menschelijke vormen, programma's en inzettingen geoordeeld, en hiertegenover alle nadruk gelegd op een geest. Niet op den Heiligen Geest, maar op den geest van een menschelijk persoon.

Dit nu is niets minder dan een laten varen van de belijdenis van den Christus en een mystiek vluchten in het werk van den Heiligen Geest.

De apostel des Heeren zegt: Met den mond belijdt men ter zaligheid. Hoe zullen ze gelooven indien hun niet gepredikt wordt.'

Maar de Directie zegt het anders. Zegt het juist omgekeerd.

Een man als Paulus had eigenlijk niet moeten getuigen en prediken en kerken stichten.

Hij had stil in de synagoge moeten blijven. Moeten spreken waar hem dit geoorloofd werd. En voorts door zijn geest invloed moeten oefenen en karakters vormen.

Al dat aparte van Paulus deugde niet.

Hij had niet moeten vragen, of hij zich wd „in geheel homogene omgeving" bevond.

Ge'ijk men ziet een geheel nieuw program voor de lagere school, maar tevens een geheel nieuw program voor de Zending.

Zoolang men ze duldt gaan onze zendelingen voortaan eenvoudig dienst doen in moskee of pagode. En legt men hun het zwijgen op, dan laten ze stil en ongemerkt hun geest werken.

En door dien geest van deze missionarissen wordt dan ongemerkt Java en Sumatra zó(5 gekerstend, dat als het gekerstend is, niemand er iets van merkt.

Nogmaals is in zake het Hooger Onderwijs van Synodale zijde geantwoord, dat men de Vrije Universiteit niet OT«^ steunen en er niet mag gaan studeeren, omdat deze hoogeschool doleert.

Aangenomen nu dat dit zoo is, wat volgt hier dan uit.?

Volgt hier dan uit, dat men dus de Hijksuniversiteiten en de Gemeentelijke universiteit van Amsterdam moet steunen, en daar gaan studeeren.'

De Banier schijnt dit te meenen?

Toch vatten we het logische van deze conclusie niet. .

Zijn er dan nsaar twee mogelijkheden, of is er ook een derde?

Is er dan heusch niet anders denkbaar, dan óf de bestaande Vrije Universiteit, óf de bestaande Openbare Universiteit?

Kan men dan ook niet de derde mogelijkheid stellen, dat namelijk zij, die met ons het niet vinden kunnen, omdat wij braken met de Synodale Hiërarchie, en toch zelf erkennen moeten, dat de publieke Universiteit leeft van de loochening der bijzondere Openbaring, zelven het initiatief namen, om een Vrije hoogeschool naar hun overtuiging en naar hun behoefte en inzicht te stichten.?

Een Vrije Universiteit te stichten is toch geen mirakel.

In Amerika bestaan ze bij heele getalen, In België is er een te Brussel, Engeland heeft ook reeds zijn Vrije Universiteit.

Mits men zich den smaad van het kleine late aanleunen, en niet dadelijk grootscheeps ga varen, z-jn de kosten toch zoo ontzettend niet. Met een ton 'sjaars doet men reeds veel; en wat maakt een ton 'sjaars voor onze schatrijke Synodalen, die al hun traktementen uit de Staatskas trekkeU; hun gebouwen om niet kregen, en de grootste bezitters in de doode hand zijn, zoo op het Grootboek als in landbezit.?

Die geminachte Doleerenden hebben wel anders te betalen.

Die betalen alles, letterlijk alles zelf, en hebben toch nog een halve ton 's jaars voor wetenschappelijk Hooger Onderwijs over.

En dat niettegenstaande deze geminachte Doleerenden bijna uitsluitend tot de kleine luyden behooren, en een enkel man van geld in hun midden zoo geplukhaard wordt, dat hij jaar aan jaar zijn kapitaal, door altoos te geven en altoos te leenen, ziet slinken.

De landswet laat het u toe. De voorbeelden dat men het elders deed, liggen voor het grijpen. Mannen hebt ge. Geld is er bij u te over. Waarom doet ge het dan niet? Waarom steekt ge de handen niet uit de mouwen.' Waarom tast ge niet toe?

Ge belijdt op den kansel, dat er buiten Christus geen heil ïs, ook niet voor de wetenschap.

Ge ziet voor uw oogen dat de wetenschap aan onze publieke Universiteit zoo duidelijk mogelijk met den Christus brak, ea óf Atheïsmejis óf in Pantheïsme verliep.

ea óf Atheïsmejis óf in Pantheïsme verliep. Ge ziet de schadelijke uitwerking die deze Universiteit op onze jongelingschap heeft.

En ge ziet ook, wat kwaad zoodoende in heel ons land onder al ons volk wordt gewerkt.

En toch zit ge stil. En toch mist ge moed en veerkracht ea initiatief, om te doen wat eisch van uw beginsel is.

Waarom, waarom toch?

Vooral aan mannen als Felix en de zijnen zij deze vraag gericht, die een reeks van jaren zoo stellig mogelijk uitspraken, dat het volstrekt ongeoorloofd was van de Staatsuniversiteit gebruik te maken.

'^ Goed, de Vrije Universiteit te Amsterdam verloor uw sympathie.

Het zij zoo.

Maar waarom zit ge dan stil, en doet niet als kloeke mannen wat uw beginsel, wat uw verleden, wat uw positie als mannen van hooge verantwoordelijkheid eischt.?

Slechts één antwoord kan op die vraag gegeven dat afdoende was.

Deze heeren zouden kunnen zeggen: Als we dat doen, zouden onze resultaten vanzelf neerkomen op de resultaten waartoe de Vrije Universiteit kwam, en dat willen we niet.

Hiervan nu is wel iets aan.

We gelooven metterdaad, dat men, uitgaande van het Gereformeerde beginsel, en terdege de historie onderzoekende, en streng wetenschappelijk te werk gaande, niet tot andere resultaten zou kunnen komen.

Maar wringt hier de schoen, dan is het oordeel, dat in dit stilzitten over deze mannen gaat, toch ontzettend.

Dan sluiten ze opzettelijk dé oogen, en zetten den domper op de kaars, omdat ze niet gediend zijo, van wat bij goed licht en heldere oogen vanzelf gezien wordt.

Daarom hopen we nog altoos, dat eens een tweede Vrije Universiteit verrijzen zal.

Naar het ons wil voorkomen had de heer Wilde beter gedaan, met het tweede stuk van zijn polemiek tegen Dr. Gunning in de pen te houden.

Zijn eerste verweerschrift was sterk, juist doordat het meest negatief was.

En toen nu dit eerste stuk straks gerugsteund werd door het schitterend pleidooi van Dr. Schaepman, stond de kans voor zijn kerk zoo goed het kon.

t Niet dat we daarom ook in dit tweede soms geen vonken van talent zien glinsteren, en niet op menig punt zijn betoog met instemming lazen, maar toch het is niet zoo krachtig. Het is of de zoo fatale nawerking van de influenza, die door het lichaam ook den geest verzwakt, hem belemmetd heeft in de ontplooiing van zijn kracht.

Slechts op één punt zij dit aangetoond.

Om de vereering van den he.'ligen rok te Trier aannemelijk te maken, beroept de heer Wilde zich ook op de Heilige Schriftuur.

Dit doet ons genoegen.

Zoodra men op Schrifterrein overtreedt, staan v/e op gemeenschappelijken bodem, en valt er te redeneeren.

Doch op wat getuigenis der Heilige Schrift beroept de heer Wilde zich nu.'

Hierop: i". ds.t Kliza, den mantel van E\ia op prijs stelde; 2". dat de bloedvloeiende vrouw genezen werd door de aanraking van Jezus' kleed; en 3". dat er in den apostolischentijd zieken genezen zijn doordien men de zweetdoeken en de gordels der apostelen op de kranken lei.

Doch wat bewijst dit nu.'

Dit beroep op de Schrift zou zin hebben, zoo er sprake was van zekere wonderen die de priester of de bisschop door middel van zijn eigen kleed of het kleed van een ouden heilige deed. Of ook, zoo er bij Eliza bij stond, dat hij aan den mantel van Elia eenige kracht als zoodanig toekende, en zijn jongeren dezen mantel ter vereering had aangeboden.

Maar dit is niet zoo.

Noch van Elia's mantel, noch van den zoom van Jezus' kleed, noch van de zweetdoeken der apostelen staat ergens ook maar met een enkel woord vermeld, dat men deze kleedingstukken in synagoge, tempel, kerk of kapel uitstalde, om door die stukken zekere vereering voor Jehova op te wekken.

Wat de heer Wilde bewijzen moest, was, dat de Heilige Schrift vereering van zulke kleedingstukken aanbeveelt of althans wettigt, en hij verwijst naar Schriftuurplaatsen waar wel van kleedingstukken sprake is, en ook van kleedingstukken die instrumenteel bij het doen van genezingen in aanmerking kv/amen, maar die van vereering dezer kleedingstukken geen woord melden.

Wat heeft men nu aaa zulk een schijnbewijs ?

En wat blijkt het niet juist uit zulk schijnbewijs, hoe volstrekt onmachtig de Roomsche kerk is, om de vereering van zulk een kleed voor de rechtbank der Hei, lige Schrift te rechtvaardigen.

Voor het overige laten we de bespreking van deze anticritiek aan Dr. Gunning over.

Alleen zij ons nog de vraag geoorloofd, wat kracht er toch in ligt, dat bisschoppen van Rome op een successie van achttien eeuwen kunnen wijzen.' Alsof zij hierdoor nota bene de oudste dynastie van Europa overtreffen zouden.

De ouderdom eener dynastie hangt aan den zegen Gods in de generatie, de successie van bisschoppen eenvoudig aan de keuze van een nieuwen bisschop zoo de vorige stierf.

Deze twee kan men, zoolang men logisch te werk gaat, dus niet met elkaar vergelijken.

En meent nu de heer Wilde dat er iets bijzonder aantrekkelijks in ligt, dat in zeker ambt de successie achttien eeuwen doorloopt, eilieve wat zullen de magistraten in menige streek van Azië hem dan niet in de schaduw stellen.

Daar toch zijn tal van plaatsen, waar niet achttien, maar veel meer eeuwen, altoos iemand de eerste magistraat is geweest, en altoos, zoo hij stierf , een opvolger kreeg.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 april 1892

De Heraut | 4 Pagina's

Bij de jongste

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 april 1892

De Heraut | 4 Pagina's