GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor de vereeniging der

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor de vereeniging der

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam., 15 April 1892.

Voor de vereenïging der kerken van ereformeerde belijdenis is het een niet te ersmaden voordeel, dat onze wijze van odsdienstoefening bij beide soort kerken ngeveer gelijk is, vooral wat betreft het ezang.

In beide soort kerken gebruikt men uitluitend de psalmen; van die psalmen deelfde berijming; men zingt ze op dezelfde ijzen; en het orgelspel heeft bij beide lechts een ondergeschikte beteekenis. Koren ent men er niet. Era het gebruik van eurtzangen is voorzoover we weten bij geen ezer twee reeksen kerken ingevoerd.

Hiervoor nu kunnen we niet dankbaar d enceg wezen, want niets dat gemeenlijk oo taai de ineensmelting van kerken in den d eg staat, als verschil in den liturgischen d ienst.

Toch mag daarom nooit vergeten, dat nze positie in dit opzicht niet geheel in en haak is. Wel is de afwijking in beide eeksen van kerken dezelfde, maar die afijking bestaat dan toch. Iets wat vooral iet het oog op de volgelingen van wijlen s. Ledeboer nimmer mag vergeten.

De kerkeaordening waaronder we leven n chrijft het gebruik van een andere berijniing oor, en in plaats daarvan kiezen we bei­ p a erzijds eene berijming, die wel in keur D an tail hooger staat, maar die wat den nhoud betreft hier en daar wel terdege anitoot geeft, en afwijkt vm de waarheid a er Heilige Schrift. Bovendien is deze r erijming in ds wereld gekomen op on-g erkelijke manier; bijna geheel door de nterventie der Ov'erheid.

En al ligt hierin voor ons nu geen aaneiding, om ons op het standpunt der edeboerianen te plaatsen, toch eischt de erlijkheid jegens hen en de oprechtheid egen ons zelven, dat we ook in deze maerie steeds klaren wijn schenken.

Onze kerken gingen in de dagen der eformatie uit van het beginsel, om geen iederen toe te laten, maar alleen de psal men te zingen. Dit deden ze niet, omdat ' d ze tegen andere liederen waren, maar om-a dat de ervaring steeds leert, dat gezangen j v m naast de psalmen altoos de neiging hebben, om de psalmen geheel te verdringen. En ook omdat, waar eenmaal de men^chelijke kunst bij het lied wordt toegelaten, ongemerkt het orgel zijn wettige grens overschrijdt, het koorgezang en beurtgezang meekomt, en het einde is, dat de gemeente zwijgt en eenige kunstzangers in de kerk optreden, om hun toon-en zangkunst te laten schitteren.

Dit ziet men aan de Roomsche kerk, die in haar cathedralen de geniCente zwijgen laat en op het orgel een koor van keurige zangers vereenigt, die, niet zelden uit de operazangers gekozen, ook als solisten optreden, en een uitgelezen publiek trekken, dat niet enkel, maar toch hoofdzakelijk opkomt, om deze kunsttalenten te bewonderen.

Doch niet alleen in de Roomsche kerken is dat zoo.

Ook in de Bisschoppelijke kerken van Engeland, die van huis uit Gereformeerd waren, vindt men thans in de hoofdkerken, vooral zoo deze de „HighChurch" volgen, een bijna geheel zwijgende gemeente, en luistert een ieder naar wat gezongen wordt door het koor, of door enkele solisten.

En zóó aanstekelijk is dat kwaad, waar het eenmaal insluipt, dat ook de overige kerken, die nog steeds tegen de „kerk van Engeland" in oppositie staan, toch op datzelfde pad meè afdolen. Zelfs in Baptistische kerken, die lang hét zuiverst bleven, kan men thans zulk eeis koor van uit het orgel hooren zingen; en dan ja, zipgt de gemeente nog wel meê, maar zoo zwak en zoo half fluisterend, dat men geen profeet behotfc te zijn, om nu reeds den dag te voorspellen, waarop het ook in deze kerken een suijgende gemeente met een zingend fioor zal zijn.

Ia deze keikea gebruikt men dan esn liederbundel, waar ds 150 psalmen Davids ja, nog in staats, maar gevoegd bij ruim duizend gezaiige.n; en nu kunt ge er dienst op dienst bijwonen, waarin vijf, zes gehsyele liederen, op zeer ssieLen pas, , v/orden ail^ezongen, maar zonder dat er bijna colt mi; er een psalm wordt opgegeven.

Sti), ernstig, plechtig gemeentcge< : ang vindt m.en dan ook bijna neg uitsluitend in die kerken, die het Gereformeerde type wisten te bewaren; en van achteren blijkt dus wel, dat onze vaderen nog zoo onmenschkundig niet te werk gingen, toen ze lles wat de menscheiijks kunst als zooanig wil eeren, hetzij in het lied, hetzij n het gezang, uit onze kerkelijke dien.'-ten weerden

Toch zijn onze vaderen niet kleingeestig e werk gegaan, ea hebben se enkele exepiën toegelaten.

Dat toch ook het zingen van enkele Lof­ d angen, van het Geloof, van het Gebod, en i an het o Groote Christus., eeuwig Licht! ierd toegelaten, is een bepaalde exceptie, ie men niet onder den gestelden regel v oet pogen te brengen.

Onze vaderen deden hiermee een conessie aan het gebruik. Ze gevoelden dat e de koorden niet al te streng moesten antrekken, wilden ze op geen verzet stuien; en stonden daaroin^toe, wat wel bezien et den gestelden regel in strijd was.

Hun regel was toch niet, om enkel stuken uit de Schrift te zingen, of althans lleen datgene wat in de Schrift als lied f lofzang voorkwam, maar zeer bepaaldeijk, om alleen de psalmen te zingen. Ook ou het lied van de XII Geloofsartikelen n het „o, Groote Christus.eeuwig Licht!" och niet osider den regel van de Schriftaal of het Schriftuurlijk lied gevallen zijn.

Deze inconsequentie verbloeme men dus iet, maar bega evenmin de fout, om hieri'; te coacludeeren, dat ze dus in beginsel ok het lied naast de psalmen hebben aanenomen.

Wie dit zegt verwart concessie en beginel; neemt inconsequentie voor regel.

Wat voor hen afwijking was mag hun P ooit als beginsel van liturgie worden aan­ P erekend ; en elk beroep van de minnaars an gezangen op hun toegeeflijkheid moet D us voor de rechtbank van eerlijkheid en oede trouw worden afgewezen.

Doch juist omdat we op deze inconseuentie nadruk leggen, en ons spenen aan lke poging om haar ts verbloemen, meenen e dan ook juist in den geest onzer vadeen te handelen, door niet te blijven hangen an wat de letter der kerkenordening over e psalmberijming van Datheen zegt.

Naar de leiter is het volkomen waar, dat e eenig geijkte psalmberijming nog altoos ie van Datheera is, en van Datheen alleen. ets waar te meer nadruk op moet geiegd, mdat ook in de i6e en 17e eeuw Datheen et waarlijk niet zonder strijd won. Vooral e berijming < -£n Marnix van St.-Aldegoade jzs voor Datheen een zware concurrent. achtige invloeden zochten aan de berijing van Marnix de overwinning te beorgen; en dat Datheen het won, dankte hij iet daaraan, dat de Synode zijn berijming salm voor psalm gekeurd had, maar hieran, dat de stem der gemeente zich voor atbeen had verklaard.

Dalheen zoïïg insn, Marnix bijna niet. En feitelijk desd de Synode dus niets nders, dan in haar kerkenordening die beijming ijken, die door het gebruik der emeente was ingevoerd.

Had men nu sedert 1619 geregeld om e drie jaar een generale Synode kunnen ouden, zoo zou ongetwijfeld op een dezer 1 Syfiodcn allengs ook de quaeslie der erijming weer aan de orde zijrn gekomen'

Het is toch met een psalmberijming elijk met een Bijfaeloverietting. Beide angen af van de spreektaal, en de taal an een volk is geen stilstaand water. d h c d m v aar een levende, altoos wisselende stroom.

Men spreekt nu anders dan men dit in t e dagen onzer vaderen deed. De taal is llengs een andere geworden.

Dit nu brengt met zich, dat ook zulk, 7 et n psalmberijming op den duur niet dezelfde kan blijven, maar van lieverlee veranderen moet.

Onder dezen drang der omstandigheden is toen de nieuwe berijming allengs in gebruik gekomen, en is, na veel tegenstand, toch eindelijk door verreweg het overgroote deel der gemeente geaccepteerd.

Men kent de psalmeuj naar deze nieuwe berijming van buiten; men is er aangewend; men zingt ze; en men zou het vreemd vinden, zoo men anders moest zingen.

Juist in den geest onzer vaderen moet dus met dat gebruik gerekend worden, en een Synode die thans het besluit nam, om, ter wille van de letter, de berijming van Daiheen weer in te voeren, zou stellig niet door den geest onzer vaderen geleid woraen.

Hiermee is daarom niet gezegd, dat het altoos blijven moet zooals het is.

Keert eenmaal de tijd van rustiger, geestelijke ontwikkeling voor onae Gereformeerde kerken terug, dan komt sttilig ook deze quaeslie weer aan de orde.

Niet nu; want niets is zoo geschikt, om twist en geschil in te werpen, als dat men onvoorzichtiglijk in tijden van kerkelijke spanning zulk een liturgische quaestie aan de orde stelt.

Maar later komt het daar stellig toe, en dan zou het ons niet verwonderen, zoo de Gereformeerde kerken in tweeërlei opzicht een wijziging in het bestaande aanbrachten.

Vooreers' hierdoor, dat Z£ onderscheidene psalmen, waarvande berijming, dieDdtheen gaf, beter is dan de nieuwe, met kleine veranderingen der taal weer invoerden naar de oude berijming. En ten anderen dat ze ai zulke uitdrukkingen in de nieuwe berijming, die strijden tegen de belijüenis, of den zin der Schriftpsaknen verkeeten, er uit lichtten en door betere vervingen.

Misschien dat voor enkeie psalmen, die thans zeer ongelukkig berijmd zijn en op z; er moeilijke melodie gedicht zijn, en deswege bijna nimmer gezongen worden, dan tevens een juistere tn schoonere berijming in de plaats kon treden, gttteld op v^ijzen die de gemeente liefheeft.

Dit laattte echter zal er van afhangen, of het Gode behaagt, ons dichters te verwekken.

W.int wat een Synode ook in haar macht 'l ebbè, dichterlijken arbeid bij Deputaten bestellen kan ze niet.

Wat we onlangs schreven, dat de keren in de onderscheidene deelen van het and op hoogst ongelijkmatige wijze in de ollecten voor de Pioceskosten hebben bij­ g edragen, wordt ten duidelijkste bevestigd l oor onderstaande tabel, die naar de classes v s ingedeeld.

Opbrengt der coliecten osr de Proceskosten van hnlpbeiiaeveüde iserken, i8S7 tot Sept. 1891.

dus nadat, sedert het besluit der Voorloopige ynode van Utrecht van Juni 1888 tot het ouden van driemaandelijksche Collecten, 12 wartalen verloopen zijn): , - ., „ dus gemiddeld ker-Classen. °, . , , per kwartaal, ken. rnhem c. a. . ƒ1476.64 ƒ123.05 in 23 arderwijk. . . » 211.83I/2 * 17-65 » 12 s-Gravenhage . » 1513 24 » 126.10, » 6 otterdam c. a. » 3895.521/2 ^324-62^12 » 24 eiden » 425.31I/2 t> 35.44 » iS ordrecht ...» 295 55I/2 » 24.63 » 17 ouda » 499 77V2 * 41-65 » 16 rasterdam aarlem ca.. c. a. =» 9979611/2 » 831 631/2 » 18 rov. Zeeland. » trecht c. a. . > : mersfoort . . . s eeuwarden. . . : neek ca. . . s raneker . . . . ^ okkum ....> ; rovv. Overijsel) en Drente. ) rov. Groningen » 1283.15 52850 ïOvv. N-Brab.) en Limburg ) 52-31 iverse giften . » 6i6 i 477.08 » 38.92 » 14 756 54V2 " 63 04l.'2 » 17 1528-57I/2 » 127.38 » 17 68696 » 57.25 » 13 566.13I/2 » 47 18 » 8 524 851/2 » 43 74 » 20 9So-Sï'/2 » 79-21 » 19 656.18 »> 54.68 44.04 » 23 19 10693 4.36 Samen. . . . ƒ2692450 gecoll. tot Sept. '91.

Nu is er natuurlijk reeds veel meer voor e proceskosten afgedaan, daar tal van erken en particulieren öf geheel op eigen elegenheid allerlei processen ondernamen f doorzett'en in hooger instantie, of ook an oordeel waren, dat ze welstaanshalve een beroep mochten doen op de hulp der usterkerken.

Zoo heeft de kerk van Amsterdam, Roterdam enz. zslve al haar eiijen kosten geekt, en bovendien nog gecollecteerd voor ndere kerken. Saam is dan nu ook reeds tellig over de f 60000 afbetaald, een orn die met de f 20, 000 die nog te betaen staat, ds totale onkosten op f 80, 000 al brengen. v

Doch jusst daarom Is het thans zaak, m voor de afdoening der v.og resteerende 20, 000, mét bovenstaande tabel eenige ekening te houden.

Een classis als die van Harderwijk, die n 12 kerken per kwartaal slechts / 17.65 ollecteerde, d. i. f 1.47V3 P^*^ kerk, moet elve gevoelen, dat ze thans haar verzuim oet inhalen; terwijl van de classis van msterdam, die alleen meer dan een derde an het geheel saambracht, nu niet weer e kapitale som kan gevergd.

Daarom zijn zulke tabelletjes zoo leerzaam. Ze leeren eenigszins de onderlinge veroudingen kennen. Ze spreken iets tot veler onsciëntie. En ook ze bieden zekeren leidraad voor de inzameling die nu tol stand oet komen.

Nog leerzamer zou het zijn zulk een tabel oor de afzonderlijke kerken te leveren; ets wat om de breede plaats, die zulk een abel zou innemen, niet wel gaat.

Maar zooveel mag dan toch gezegd, dat lijkens de Synodale acte, slechts pi. m. 5 kerken haar plicht deden en ijver be-H r d toonden; dat andere 75 er zich eigenlijk met een kleinigheid van afmaakien; en dat de oveiige 150 kerken, op den keper bezien nog zoogoed als niets deden.

Waar die laatste kerken te vinden zijn weet men in die kerken zelve het best!

Door den heer Ds. J. P. Visscher zijn eenige opstellen uit de godgeleerdheid naar de pers gezonden, waarvan de eerste vijf vellen reeds he' licht zagen.

Van den éénen kant trek wat deze schrijver ons voorlegt, ons sterk aan.

Hij schrijft bezield. Hij is niet alledaagsch. Er tintelt soms ongemeene gloed in zijn woorden. Boveual, hij is niet schoolsch, niet dor, niet splinterig.

Zoo komt hij b. v. met talent op tegen & & & valschsn stelregel, alsof wij menschen alles moesten begrijpen; alsof zejfs een kind reeds alles moest begrijpen; en alsof een kind iets te laten aanntmen en in zich opnemen wat bij nog niet verstaat en wat hem niet kan uitgelegd worden, paedagogisch een fout ware.

Zoo wil onze eeuw het. Zoo wil men het soms zelfs in Christelijke kringen, waareen kind wel liedjes van Sankey mag zingen, maar geen Psalmen mag leeren.

En hiertegen nu komt Ds. Visscher met veel warmte op. Hij zegt er van:

De herauten en profeten van het ongeloof zien van den toren hunner inbeelding altoos met hooge minachting neer op die verachtelijke Christelijke scholen en op die domme menigte, die aan hunne kinderen al dingen leeren, die zij toch niet kunnen begrijpen. Zij toonen daarmee, dat zij zuo'n onnoozel begrip hebben van den mensch en de menschclijke natuur. Heel die ingebeeld diepe geleeidhtid der Gode vijandige wereld is anders niet dan de onkunde, de bekrompenheid, de kortzichtigheid, die anders belachelijk zou zijn, maar nu hatelijk in de kern van haar wezen, omdat zij optreedt met verbalende pedanterie en met hemeltergende verwaandheid beweert, de leidsvrouw der menschheid. de verlichtster der eeuw te zijn. Want in stede dat het schade doet, dat de kinderen onderwezen worden in zaken, die zij toch niet begrijpen, in de plaats daarvan is dat voor hen juist levensbehoefte. Die niets heeft, dat hij niet begrijpt, is diep ongeukkig. Dat is de zaligheid, God te kennen tn Hem nimmer te begrijpen. De mensch »20f^ en wil iets hebben, dat hij niet begrijpt Wat is zingen anders, dan het afstaan van het begrijpen, het neerleggen van de redeneering en het zich verheugen in de maat van het lied en den klank des gezangs. Het ware ziingen is een knielen in het stof, een aanbidden en wegzinken in God. O, dat er toch veel gezonen worde! In onze realistische eeuw, in onze eeuw van zorgen, (denk maar aan het sociaisme), van het verstand, van het begrijpen, an de scholen, van de examens, in onze eeuw s er zoo behoefte aan Christelijk gebed en ezang. O, dat er toch veel gezongen worde! e mensch wil niet altoos begrijpen.

Voor dit schoon ingekleede protest danen v/e den schrijver, ^en verklaren even aarne onze ingenomenheid met menige ndere zinsnede, die hij te boek stelde.

En toch hebben wre ook onze bedenking; en bedenking die juist samenhangt met het tuk uit zijn opstel, dat we overdrukten.

Al stemmen we den geachten schrijver cch van heeler harte toe, dat er in het ntellectualisme een vloek ligt, en dat „geoel, verbeelding, heldenmoed", ook in het roza kunnen en moeten schitteren, toch estaan er ook te dezen opzichte zekere renzen, die om ecïbieöiging vragen.

Zoo zij gevraagd of het wel aangaat een eeks opstellen over alleriei onderwerpen an te kondigen, en reeds 80 bladzijden iervan te leveren, zonder dat de lezer oven eenig opstel een titel lefst, of weet aarover gehandeld staat te worden.

D.e vrijheid van den auteur gaat wel at ver.

En dit zïlfda gemis aan logische ordeing straalt ook wel hier en daar door in at hij schrijft.

Zoo spreekt hij op blz. 57 van belijden n gelooven, en ? egt nu dat het belijden en middel is waardoor het geloot gewerkt ordt.

Feitelijk bedoelt hij hiermede, dat het elijden van ons geloof de vastheid van ns géiooisbewustzifn en de beslistheid van nze g& loohovertuiging sterkt.

Doch al deze onderscheidingen weglatend, preekt hij nu enkel van geloof en belijden, n bespreekt hij beide in hun onderling erband op deze paradoxale manier.

Het belijden is dus een middel, waardoor et geloof gewerkt wordt en om die reden ordt het het eerst genoemd. In vers 10 wordt et geloof het eerst genoemd, omdat de belijenis, zal zij oprecht zijn, uit het geloof moet oortkomen. Het geloof is noodig om te beijden en belijden is noodig om te gelooven. et is er mede evenals met het vuur. Het uur kan niet branden, wanneer het niet ademt. et ademt de lucht in en daardoor brandt et. Maar toch moet er al vuur in het vuur ijn, anders kan het niet ademen. Door de lam brandt het sneller en beter, maar er kan eene vlam zijn, wanneer er geen vuur is. Het elijden is de vlam, waardoor ons leven zich penbaart. Vlam komt uit het vuur en vuur it vlam. Wat is nu het begin ? Wat is nu et eerste ? Hier is het duidelijk, dat God werkt. et oprechte belijden komt uit het gelooven, aar voor het gelooven is het belijden noodig. ier is Gods werk. Dat God werkt, is zoo laar als de dag, maar hoe God werkt, is onoorgrondelijk. Men kan God niet narekenen, en kan niet precies zeggen: Hier is God egonnen en daar is Hij geëindigd God is root en wij begrijpen Hem niet. Als Hij Zich penbaart, vei bergt Hij Zich en in Zijne verergingen openbaart Hij Zich. Hier is het woner. Die niet aan het wonder gelooft, gelooft iet in God, maar is een Godloochenaar. Wij ogen niet alle wonderen gelooven, maar wij oeten gelooven het wonder, dat ons door de . Schrift wordt meegedeeld. Alle dingen beusten op een wonder. Want alle dingen zijn er oor de schepping uit niets.

Nu is hiermee niets gezegd, waarvan we de • Viet «; *.«• strekking niet beamen, maar is net nicï wat phantastisch opgezet, en zou wat scherper begripsonderscheiding hier wel Kwaad hebben gedaan?

De schrijver ziet zeer juist het gevaar van het steeds veldwinnend pantheïsme in, maar loopt men geen gevaar tot zelfs in zijn stijl de grenzen uit te wisschen, als men op zulk een wijze phantasie en redeneering dooreenmengt.

Toch ontmoedige deze opmerking den geachten schrijver niet.

Bij wat meer tucht over zijn geest, kan zijn Irissche natuur ons nog veel uitnemends leveren.

Lezers vindt hij stellig, en hij heeft hier aanspraak op.

Hier en daar doet zich het verschijnsel voor, dat iernand zonder eeniq ambt, maar die toegelaten is door de classis om hier en daar te oefenen, toch in den kerkeraad meê opkomt, er gaat zitten als ware hij lid van dal college, ea soms zelfs als ware het de natuurlijkste zaak der wereld, zich gedraagt als voorzitter.

Dit nu zijn misbiuiken, waarin daarom zoo diepe zjnde schuilt, omdat ze feitelijk een verachting zijn van de goddelijke ordinantiën in zake het ambt, en niet anders kunnen verklaard worden dan uit de neiging om zich op den voorgrond te plaaisen.

Reeds meermalen wezen we er daarom op, dat zoo iemand ddn alleen recht heeft, om in den ke. keraad te zitten, zoo hij ouderling of diaken i.«. Anders niet. Dit echter kan men alleen in de plaats zijner woning zijn. En omdat men ouderling in de plaats zijner inwoning is, is men nog volstrekt geen ouderling in een andere kerk.

Het ambt van ouderling is plaatselijk, en kan alleen plaatselijk worden uitgeoefend.

En toch ligt in zulk een geval de schuld volstrekt niet alleen bij zulk een Oefenaar.

Immers de leden van den kerkeraad behoorden zelven beter op de hoogte te wezen van wat ze als ambtsdragers in Christus' kerk mogen toelaten, en wat ze moeten weren.

Ook behooren de kerkvisitatoren naar al zulke misbruiken onderzoek te doen.

Niet om met overmacht en overmoed nu elke ongeregeldheid op staanden voet uit te roeien.

Dat ware een zondig clericalisme in nog erger zin.

Maar wei om met kalmfè, om met ernst, om met liefde de lieden wie zulks aangaat, het ongeoorloofde van zulke toestanden te dcen inzien, en aan te dringen op betering.

KUYPEB,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 april 1892

De Heraut | 4 Pagina's

Voor de vereeniging der

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 april 1892

De Heraut | 4 Pagina's