GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Krank, en gij hebt Mij bezocht.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Krank, en gij hebt Mij bezocht.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik was naakt, ea gij hebt mij gekleed; ik ben krank geweest, en gij hebt mij bezocht; ilf was in de gevangenis, en gij zijt tot mij gekomen, Matth. 25 : 36.

Een wezenlijk kranke te mogen verzorgen is altoos een heilige plicht.

Heilig, omdat uw God het zoo beschikt, dat niet gij, maar uw kranke op het ziekbed ligt;

en omgekeerd uw kranke hulpeloos neerligt en zich niet redden kan buiten uw hulpe. Zoo werpt de Heere den één op het ziekbed en laat den ander gezond, opdat beiden saam een toonbeeld zouden zijn van zijn Goddelijk bestel.

Maar ook is dat verzorgen van onze zieken heilig om Christus^ wil.

Onze menschelijke natuur is niet meer aan zich zelve overgelaten. Christus heeft haar aangenomen. Alwatmenschelijkis staat daardoor in gemeenschap met zijn Middelaarshart. En gelijk hij eenmaal op het kruis onze krankheden op zich heeft genomen, zoo blijft hij ook nu nog in eiken kranke een schaduwbeeld van zijn eigen lijden zien. En zoo stelde hij dezen zetregeljin: Zooveel ge dit aan een mijner minste kranke broederen gedaan hebt, zoo hebi gij dit mij gedaan. In hen was ik krank, en toen gij hen met uw liefde omgeven hebt, gold die liefde mij.

Wat gloed van liefde Jezus door dat enkele woord heeft doen opvlammen, is niet uit te spreken. Dat ééne woord heeft wonderen gedaan. En indien er al die achttien eeuwen door, onder allerlei volk en natie, steeds duizenden bij duizenden geweest zijn, die krank en hulpeloos nederlagen, en in hun machteloosheid teedere verpleging gevonden hebben, verpleging waar het hart in sprak, dan hadden ze dit aan dit woord van Jezus te danken.

Dat ééne zeggen: »Zooveel ge dit aan een mijner minste broederen gedaan hebt, zoo hebt ge dat mij gedaan", heeft gewerkt als een electrische vonk, die van hart op hart is overgesprongen. '

Het oog, meer nog het ontfermend hart is opengegaan voor wat menschelijke liefde ter verzachting van het lijden ka* aanbrengen. Door teedere verpleging eendeelvanhet lijden van den kranke over te nemen, is een heilige kunst geworden, waarin de één met den ander heeft gewedijverd.

Vooral het vrouwenhart heeft hierbij zijn vindingrijkheid en zijn onuitputtelijke veerkracht geopenbaard.

En geheel deze beweging nu, die in het gasthuiswezen, in de liefdezusters, in het rOode kruis, in het witte kruis, en waarin al niet naschittert, aan wat anders heeft ze haar motief ontleend, en waarin anders heeft ze den nooit verstompenden prikkel gevonden, dan in dat ééne, diep mystieke woord van Jezus : »Ik ben krank geweest, en mij hebt gij bezocht."

En toch al is de breede stroom van deernis met onze kranken, die sinds dat koninklijk woord over de wereld is uitgegaan, één in oorsprong, toch is er in die verpleging onzer kranken tweeërlei richting, die ge wel hebt te onderscheiden.

De ééne is huislijk; de andere moet meer aan den weg timmeren.

Zoo zullen er twee jongedochters zijn , waarvan de ééne bij dagen en bij nachten, van de wereld ongekend, en zelve de diepte van haar toewijding niet peilend, een oude kranke grootmoeder of een ongeneeslijk krank broertje zal oppassen; terwijl de andere jongedochtcr in een kostuum over straat gaat, vergaderingen bijwoont, van huis naar huis trekt, en voor het publiek als ziekenzuster of ziekenverpleegster bekend staat.

De eerste richting ligt meer in de Calvinistische lijn; de andere is, zoodra ze overheerschend wil worden, meer neigend naar het Roomsche type.

Iets wat niet gezegd wordt, om de zusters die ook onder ons buitenshuis verplegen af te manen van haar roeping, want zeer zeker zijn óók de publieke verpleegsters hoognoodig. Noch ook als waanden we, dat er in de Roomsche gezinnen niet soms zeer teeder voor den kranken huisgenoot wordt gezorgd; want zelfs den Jood zouden we deze eere niet rooven willen.

Bedoeld is alleen, dat ons Calvinistisch leven er meer toe leidt, om ook deze heerlijke zijde van de Christelijke religie meer in het gewone huislijk leven te doen schitteren, terwijl men bij Rome er meer toe neigt, om ook voor deze levensuiting een apart terrein te bestemmen.

In de geheel Roomsche landen zijn de ziekenhuizen en hospitalen dan ook veel uitgebreider dan ten onzent. De onderscheidene orden van de Zusters van barmhartigheid, onder allerlei naam en titel, zijn geheel van Roomschen oorsprong. En het valt moeilijk te ontkennen, dat de verdienstelijkheid van de ziekenverpleging onder hen steeds een sterke prikkel was.

Zoo nu was het onder ons, ten minste in den bloeitijd van het Calvinisme niet, en niet dan bij uitzondering gevoelde men aan ziekenverpleging buitenshuis behoefte.

De liefde van de huisgenooten onderling stond toen op zooveel hooger peil, en vooral de moeder nam zoo hooge plaats in.

Want hoe eenvoudig de stille huismoeder ook in haar doen en haar laten scheen, en hoe weinig ontwikkeld ze ook in literarisch opzicht was, ze stond hoog in de kennisse van al wat tot het »binnenshuische" leven behoorde.

Een bed zacht te schudden; de kussens zoo te leggen, dat de pijnlijke leden rust vonden; voor warm en toch niet te zwaar dek te zorgen ; het licht in de ziekenkamer te temperen; te zorgen voor frissche, veische lucht; op teedere wijze een gepasten drank gereed te maken, of een licht voedsel toe te bereiden; en dan bij dat alles innemend van toon, zacht deerniswaardig in haar optreden te wezen; o, dat alles gold als een soort familietraditie voor het ziekbed, die van geslacht op geslacht onder onze huismoeders overging.

Men ging zoo weinig uit; men woonde meer in de bmnenkamer, dan dat men voor het raam zat; en zoo keerde zich het oog en de zin en de vraag van het hart naar binnen; naar den binnenkant van het huislijk leven; en bracht het op dat terrein tot zoo hooge volkomenheid ; een volkomenheid daarom te heerlijker, omdat de verleiding van er zich zelf in te zoeken, niet bestond.

Zulk een stille huismoeder dacht er nauwelijks aan, dat Jezus gezegd had: «Zooveel gij dit aan den minste mijner broederen gedaan hebt, zoo hebt gij dit mij gedaan."|

Ze deed het zonder er veel bij te denken. Uit innerlijken drang van deernis en plichtsbesef. V,

En daardoor kon zij tot öie velen behooren, die Jezus zeggen laat: «Wanneer hebben wij u krank gezien en u bezocht? "

Want immers zij juist zijn de edelsten van ons geslacht, die een schoon leven der liefde leiden, zonder zelf te weten, hoe hoog ze staan, en die juist door dit niet te weten voor veel geestelijke zonde zijn bewaard.

En toch zij men niet onbillijk.

Immers wie buitenshuis verpleegt, heeft toch weer iets, waarin zij geestelijk hooger kan staan.

Immers moeder thuis verpleegt nooit anders dan haar eigen man, of het kind dat ze onder haar hart gedragen heeft, of een vader die bij haar inwoont. Hier ontkiemt dus de liefde, die haar wonderen aan het ziekbed moet toonen, uit de bloedsbetrekking, uit de liefde, die reeds in het hart aanwezig was. De natuurlijke liefde en de liefde om Christus' wil vloeien hier ineen.

Maar zoo is het bij wie buitenshuis verpleegt, niet.

Dan staat men tegenover een kranke die ons vreemd is; die noch als bloedverwant noch als vriend een eisch op ons hart kan doen gelden; en dien we nu in zijn krankheid verzorgen zullen, omdat we ons aan dezen liefdedienst gewijd hebben, ons bij een huis van barmhartigheid aansloten, en door hen die dit huis besturen, na^r dien zieke verwezen worden, hetzij in het hospitaal, hetzij in de particuliere woning.

Dat men zelf zulk een verlaten zieke opzoekt, en hem uit. eigen bev/eging verplegen gaat, komt ook wel voor, maar toch hoogst zelden. Bijna altoos wordt men naar dezen of genen zieke gezonden.

Om het geld gaat dit niet; want ook bijaldien er betaald wordt, vloeit dat geld in de kas van het huis.

De verpleegster zelve heeft niets dan een sober deel en slijt voorts haar leven in waken, in bijstaan en verzorgen.

En nu spreeli het toch vanzelf, dalf er nog een heel andere prikkel in het hart moet werken, om bij zulk een geheel vreemde, vaak met weerzinwekkende ziekte behept, soms in een stulpje waarin alle gemak ontbreekt, te midden van een armoe die niet te verhelpen is, met bijna geen middelen een armen lijder, of een hulpelooze lijderes de pijn te stillen en het leed te verzachten, dat benauwt.

In zoover is hier dus een veel sterker spanning van de liefde noodig, dan bij de huismoeder in haar eigen gezin.

Slechts hebbe men er een oog voor, dat juist die hoogere spanning ook een eigen geestelijk gevaar meebrengt.

Een ieder weet het zoo van ons; we weten het zoo goed van ons zelf; er is in heel dit liefdewerk zooveel dat zich naar buiten vertoont; en juist daaruit komt voor ons arglistig hart zoo vaak een valsche prikkel.

Nu geldt natuurlijk de heerlijke belofte van Jezus alleen voor die ziekenverpleging, die in haar aandrift en haar prikkel zuiver bleef.

Om op die heerlijke belofte te kunnen pleiten, moet ge uw zieken verplegen uit liefde; uit niets dan liefde; uit die liefde die met den kranke mede-lijdt; en nu uit deernis dat .lijden poogt over te nemen en te verzachten.

Elke bijbedoeling doet hier afbreuk aan het heilig karakter dezer ontferming onder menschen.

Er mag geen zuckt naar bedrijvigheid, er mag geen zoeken van eigen eere, er mag geen inbeelding van eigen voortreffelijkheid zich inmengen, of het blijft alles de luidende schel van één Corinthe dertien.

En daarom laat men toch voorzichtig zijn.

Bij vreemden gaan verplegen is in veel gevallen noodzakelijk, en God moge dezulken sterken, die zich aan dezen dienst der barmhartigheid wijden.

Maar laat men toch naar geen ziekenhuis halen, wie binnenshuis kan verpleegd worden, alsof een ziekenhuis regel moest worden.

En dan, laat elke jongedochter zich toch wel beproeven, of ze even gretig, even geduldig en even regelmatig een zieke in het eigen huis zou verplegen als ze het thans doen wil onder vreemden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 november 1892

De Heraut | 4 Pagina's

„Krank, en gij hebt Mij bezocht.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 november 1892

De Heraut | 4 Pagina's