GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„En neemt mijn Verbond in uwen mond.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„En neemt mijn Verbond in uwen mond.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar tot den goddelooze zegt God: at hebt gij mijne inzettingen te vertellen en neemt mijn verbond in uwen mond ? Ps. 50:16.

Vastheid in het geestelijke is zoo moeilijk te verwerven.

Dit komt daar vandaan, dat we er zoo toe neigen, om altoos naar uitwendige bewijzen te vragen. Als er in een strafproces maar een stuk van het gestolen goed, een wapen waarmee doodslag plaats had, of wat niet al, wordt opgespoord, stalt men die zichtbare, tastbare bewijsteekenen met zekere ingenomenheid voor den rechter en de jury uit, en reeds het zien van die instrumenta delicti spreekt dan zoo sterk.

En zoo als het voor de rechtbank is, zoo is het ook in ons gemeene leven. Als we iemands schuld door tastbare, zichtbare middelen bewezen zien, wijkt alle gevoel van onzekerheid, en komt ons oordeel tot rust. Maar ontbreken die uitwendige bewijzen, en zijn we verplicht alleen op wat hij zegt of gene verhaalt, en deze weer beaamt, maar die andere tegenspreekt af te gaan, dan slingert ons oordee p en neder, en vragen we ons zelven ten slotte,

ook nadat we een oordeel uitspraken, nog zoo vaak aarzelend af, of we ons ook vergist hebben.

En dat we zoo doen is volkomen natuurlijk.

Immers een stuk gestolen goed dat ge in iemands bezit vindt, een kleedingstuk waar bloed aan kleeft, en wat dies meer zij, kunnen niet liegen, en liegen kan de mensch wel.

Van het leven onder menschen geldt het BOg altoos, en zal het tot aan het jongste «ordeel blijven gelden, wat Jesaia van Jeruzalem uitriep: Be waarheid ontbreekt er en struikelt op de straten.

En willen we nu toch zekerheid hebben, bestaat er toch noodzakelijkheid dat we achter de ware toedracht der zake komen, dan is het ons zulk een uitkomst, als we uitwendige bewijsmiddelen ontdekken. Want immers, die uitwendige bewijsstukken geven ons althans een vast punt, waarvan we bij ons oordeel kunnen Mitgaan. Een dolk, een pistool, bloed, een gemerkt kleedingstuk, een gouden halssieraad, ea wat dies meer zij, liegt niet.

Het is alzoo geen gril of wilkeur, maar het volgt rechtstreeks uit onzen zondigen toestand, dat het uitwendig bewijs het karakter van hoogere zekerheid voor ons draagt, en dat we, hierop afgaande, er steeds op bedacht zijn, om j in de eerste en voornaamste plaats, zulke uitwendige bewijsstukken te zoeken.

Dit zou niet hoeven, indien eigen inzicht in iemands bedoeling of in het gedichtsel zijns harten, de onbetrouwbaarheid van zijn woord voor ons kon vergoeden.

Wat hij ons zegt of verhaalt, zou dan door «ns zelf, uit de kennis van zijn karakter, door ket bespieden van zijn innerlijk bestaan, door het turen op zijn innerlijke overlegging, kunnen gecontroleerd worden.

Maar dit is niet zoo.

Er is wel een Kenner van het hart. Een die •nze nieren proeft, ea die al onze wegen gewend is. Maar die eere komt Gode alleen toe, en niet den mensch.

Wel is er zekere menschenkennis, zekere zielkundige opmerkzaamheid, en kan er op grond hiervan een vrij sterk vermoeden, soms een voor ons zelven nagenoeg vaststaande overtuiging gewekt worden. Maar toch volstrekte zekerheid verkrijgt ge langs dien weg aooit. Er blijft altoos een mogelijkheid over dat ge u vergist. En geen ernstig man zal het ooit op zich nemen, om, alleen op zijn eigen menschenkennis afgaande, iemand te veroordeelen, of ook maar een stellig oordeel over zijn bedoelingen uit te spreken.

Het is zoo, iemand kan zich in zijn onnoozelheid zoo verraden, hij kan zóó overspraakzaam zijn, dat hij zich zelven verklapt, en door eigen dwaasheid in zulk een glazen huis wonen, dat ge als met eigen oogen ziet wat er in] het huis van zijn hart omgaat; maar dan is uw kennis |van zijn hart gevolg niet van uw menschenkennis, maar van zijn bedenkelijke neiging tot uitflappen.

En veel moeilijker wordt deze kennis van personen nog, zoo er oordeel moet geveld, niet over deze of die daad, niet over deze of gene bedoeling, maar over iemands doorgaand karakter, over zijn algemeene drijfveeren, en alzoo over de waardij van zijn persoon.

Dan toch hebt ge bovendien nog te worstelen met de pijnlijke tegenstrijdigheid, waarop ge zoo menig karakter betrapt; met stroom en tegenstroom in de wateren zijner ziel; met die innerlijke onvastheid, die het grijpen van zijn eigenlijk karakter bijna ondoenlijk maakt.

Past ge dit nu op het geestelijke toe, dan verminderen de moeilijkheden niet, maar vermenigvuldigen ze zich veeleer in hoogst; bedenkelijke mate.

Eeuwen lang is nu de kerk van Christus worstelende geweest, om te midden van deze zienlijke wereld een geestelijk instituut te vestigen en in| stand te houden. En al verslapte ook soms de ijver, toch mag naar waarheid gezegd, dat nooit de zucht en het verlangen uitstierf, om dit geestelijk instituut dan ook op geestelijke grondslagen te doen rusten.

Te vergaderen wat Christus toebehoorde en uit te sluiten wat den Christus vreemd was, bleef steeds innerlijke drijfveer; en al moet toegestemd, dat de kerken dien geestelijken maatstaf vaak te zeer omwoelden, en dat daardoor het opkomen van het Labadisme en allerlei andere sekten zich gereedelijk verklaren laat, toch ging in Christus' kerk de geestelijke intentie nimmer geheel te loor.

o, Als men maar kon uitmaken, wie het geestelijk zaad in zich droeg en wie niet, verreweg de meeste kerken zouden zich ijlings tot de schifting opmaken.

Maar juist dit kunt ge niet.

In zeer intiemen kring, en na langdurigen omgang, moogt ge van elkander den zekeren indruk ontvangen hebben, dat ge saam als pelgrims naar den hemel reist; maar in uitgebreider kring ontbreken de gegevens voor zulk een oordeel; en een oordeel der liefde moge voor den omgang waarde hebben, zekerheid biedt het niet.

Zelfs de beste kerkeraad kan geen college van geestelijke keuring wezen, en een kerkeraad die dit poogde te zijn, zou al spoedig op hoogst ongeestelijke paden verloopen.

En zoo is dan de pijnlijke uitkomst, waaruit feitelijk al het lijden van Jezus' kerk opspruit, dat ge ook op geestelijk gebied niet verder oordeelen kunt, dan naar de uitwendige getuigenissen, en voorts het oordeel hebt over te laten aan uw God.

Over iemands geloof kan ik geen rechter zijn, alleen maar ovtr zï]nuitwendigebelijdenis. Iemands zielsintentie kan ik niet naar recht beoordeelen; alleen maar wat hij deed of liet.

Maar juist dit bestendigt dan ook de onzekerheid op geestelijk gebied, want de Schrift zelve, en in die Schrift God de Heere, zegt het ons, dat er god^ieloozen zijn, tot wie Hij uit _ den hemel roept: Wat hebt gij mijne inzettingen te vertellen en neemt tnijn Verbond in uwen mond?

Dit immers toont en bewijst, dat er menschen zijn, die buiten alle hoogere leven, die los van God en dus goddeloos zijn, en die nochtans zich aanstellen als deden ze belijdenis van zijn naam. Ja meer nog, die zich opmaken, om de waarheid Gods te verkondigen, die als predikers van zijn inzettingen optreden, en hun mond vol hebben van zijn Verbond.

Van oudsher heeft men met name de Bedienaren des Woords steeds op dit scherp getuigenis gewezen, om ze te nopen tot zelfonderzoek, of, als ze Gods inzettingen vertellen en 's Heeren Verbond gedurig op hun lippen nemen, de oprechte kleving der ziele aan dit getuigenis wel in hen is.

En dit is goed, want met name de prediker verkeert, meer nog dan de hoorder, in het bestendig gevaar, dat achter de welbespraakte lip het hart dood ligt, en het geestelijke hem in woorden veruitwendigd wordt.

Maar toch dit roepen van Jehova raakt volstrekt niet alleen den prediker.

Het gaat ook die velen aan, die zich hebben aangewend onder elkander, en tot derden, breed over geestelijke dingen uit te weiden. Hetzij dan dat het Methodistisch een altoos uitroepen van het Verbond voor de blinde schare wordt, hetzij dat men in enger kring zich vermaakt door de gemeenschap der heiligen.

Ja, zelfs hen raakt dit woord, die bij hun eerste zelfstandig optreden in de kerk, bij den Doop van een kind, of bij wat andere gelegenheid ook, met den mond belijden 's Heeren inzettingen aan te kleven en zijn Verbond op hun lippen nemen, en nochtans verre van Hem zijn met hun hart.

En nu is het zeker het ontzettendst, als dit opzettelijke huichelarij is, indien iemand, wetende dat hij er niets van meent, zich nochtans orthodox voordoet, om door dien orthodoxen schijn zelfzuchtige oogmerken te bereiken, en hij dus in vollen Jzin een schandelijk hypocriet en een onheilige is.

Maar toch, ook al staat het zóó boos niet, reeds het gedachteloos ja zeggen op de waarheid, zonder dat er althans ernst in het hart is, om te beseffen dat men de vaten des Heeren opneemt, is een leugen in het heilige, die God onteert en ons karakter bederft.

En wat nu het bangst in deze zondige wereld is, bestaat wel hierin, dat het zelfs vaak zoo moeilijk is, omtrent zichzelven tot vastheid en zekerheid te geraken.

Op zich zelf zoudt ge zeggen, dat dit anders, dat het juist omgekeerd moest zijn.

Immers, uw eigen intentie kent ge toch, ge weet toch wat in het verborgene van uw hart omgaat, ge behoeft althans tegen uzelven niet te liegen, ge kunt toch, zoo ge wilt, voor u zelven oprecht zijn.

Wat dus eenvoudiger, dan u zelven de vraag voor te leggen, of ge ja en amen op Gods waarheid zegt, en of ge de heiligende kracht der waarheid in uw eigen binnenste hebt ervaren.

En zoo schijnt het ook, en meer dan één waant dat het zoo is.

En toch het is, helaas, niet zoo.

»Indien mijn eigen hart mij niet veroordeelt, zegt de heilige apostel. God is meerder dan mijn hart en Hij weet alle dingen''. De psalmist bidt: »Heere, reinig mij van de verborgen afdwalingen."

Alleen God de Heere kent ons dus, gelijk we feitelijk zijn; en wij kennen onszelven niet. Wel ten deele, niet geheel. Wel eenigszins, maar niet klaar en doorzichtig. En tot aan onzen dood toe zal er altoos veel in en aan ons blijven, waar we zelven als tegen een raadsel overstaan. o, Zelfkennisse, vooral geestelijke zelfkennisse is heusch geen vrucht van zoo maar eens over zich zelt na te denken.

En is dit reeds waar van onze zonde, nog moeielijker is de vraag te beantwoorden, of er in ons hart sporen aanwezig zijn van door God in ons gewerkte genade. Hij kan zooveel in ons werken, waar wij nog niets van bespeurden. Zijn hand kan zoo machtig in ons zijn, dat wij het niet merken. En wie zal dan zeggen, haarfijn te weten wat de Heilige Geest in zijn ziel heeft gewrocht?

De mysteriën der genade zijn zoo oneindig, en de verzuchtingen des Geestes in ons zoo onuitsprekelijk.

Er zou dan ook nooit voor Gods kind zekerheid, zekerheid des geloofs, op aarde te vinden te zijn, indien het Gode niet beliefd had, bij al zijn genade óók nog de genade van hoogerj licht, en ook de genade der zelfontdekking te schenken.

Dan zoudt ge tot uw dood toe moeten vragen: Ben ik ook misschien die man, die Gods verbond op mijn lippen neem, en toch goddeloos ben? Maar nu komt de liefde Gods en neemt dien angst weg.

Niet een ander doet dit, niet gij kunt die onzekerheid tot zwijgen brengen. Die ruste u aan te brengen is Gods heilig privilegie.

En die ruste gaf Hij het rijkst en het mildst in tijden en in kringen, waarin men in stille gehoorzaamheid voor zijn Woord leefde, en op Hem zijn vertrouwen stelde; en die ruste schonk Hij het minst, waar men zelf te curieuslijk in zijn geheimenissen wilde doordringen.

Dwingen laat de Heere zich niet. Ook die ruste geeft Hij voor den dood aan elk zijner uitverkorenen, maar alleen uit vrije genade.

KUYPER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 april 1893

De Heraut | 4 Pagina's

„En neemt mijn Verbond in uwen mond.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 april 1893

De Heraut | 4 Pagina's