GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Vrije inrichting

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vrije inrichting

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het be"*luit van Amsterdams gemeenteraad in zake de kerkelijke hoogleeraren schijnt voor de Nederlandsch Hervormde kerk een'onverwacht, maar^zeer gewenscht resultaat te zullen opleveren.

Het blijkt toch, dat er onderhandelingen gevoerd zijn tusschen de Haagsche Synode en den Amsterdamschen kerkeraad van dat Genootschap, om te Amsterdam kerkelijke colleges te laten geven, geheel buiten de bemoeiing van de Overheid om.

Dit nu komt ons voor een uitgangspunt van beteekenis te zijn.

van beteekenis te zijn. Steeds toch v/as het de zwakke zijde van dit Genootschap, dat het altoos op de Overheid wilde leunen.

Zonder de Overheidskruk dorst het niet op straat gaan.

Dit Genootschap vertrouwde zichzelf en zijn eigen beenen niet. Het had als Genoot» schap natuurlijk geen geloof, geen vertrouwen; het kende geen hooger beginsel; het bezat geen ideaal. En daarom kende het ok het schoon der vrylieid niet.

Een schoon wel vaak bespot en bezoedeld, maar niettemin van zoo wonderen invloed.

Thans echter komt er tmssckien^ want zeker is het nog ganschelijk niet, in dese donkerheid een klein stippelke licht.

Kans althans is er, dat er nu te Amsterdam een kerkelijk seminarie, een inrichting voor kerkelijk hooger onderwijs, of hoe ge het noemen wilt, verrijzen zal, die vlak en vierkant weg op kerkelijk terrein staat, en met de Overheid niets hoegenaamd meer uitstaande heeft.

Dat zal in de Nederlandsch Hervormde kerk dan een eenigszins vteemde verschijning wexen.

Een inrichting zonder staatsgdd.

Een paardje op eigen weide, dat geen enkel stroospierjte uit de staatsruif trekt. Een kleine school gefundeerd op het vrijwilligheidsbeginsel, op datzelfde beginsel waaruit de Vrije Kerken en de Vrije Universiteit leven.

Miar hoe klein ook, het beginsel komt er toch mee binnen.

Mannen zullen als docenten optreden, die elk karakter van staatsambtenaar mi.< iscD; die in niets door de Overheid gedekt of voorgetrokken worden; en die eenvoudig gewone kerkelijke mannen zijn, zonder meer.

Tot dusverre voejde men zich nog niet op zijn geraak. Alleen kerkelijk scheen zoo onbeduidend. Neen niet de Kerk, maar de Overheid scheen iemand importantie te geven. En achter den professor van een Overheidsschool ir> den academischen trein te mogen meêloopen, was in veler schatting nog altoos een ornament van het leven. Ziet ge wel, we zijn niet alleen kerkelijke mannen, maar trekken im.Tders op met de mannen van de Overheid.

Thans echter zal dit anders gaan worden. Men zal niets dan kerkelijk docent zijn.

Alleen dat. Niets er bij. En dit juist zal nopen, om zijn kerkelijk brevet hooger aan te slaan, In het kerkelijk leven zelf een eere te gaan zoeken. De kerk als zoodanig op hooger prijs te stellen. En in die lijn van gedachten komt men er dan .vanzelf toe, om zich ernstig af te gaan vragen, hoe een' kerk, om zich zelve niet te smaden, toch eigenlijk zijn moet.

Dit „kleine zaakje" kan dus beteekenis worden. van hooge

En indien hieruit iets goeds voor de Nederlandsche Hervormde kerk geboren wordt, zal de oppositie, die tegen het oude regime in den Amsterdamschen Gemeenteraad optrad, zich de eere mogen toerekenen van dit goede te hebben teweeggebracht.

Ons believen.

Begrijpelijk is het, en toch zoo diep zondig, dat wij nog telkens ons de zaak voorstellen, als hing de vraag met wie we kerkelijk zullen saamleven van ons believen af.

Gedurig hoort men uitingen van een geest, die duidelijk verraadt, dat men zich inbeeldt, deze gewichtige quaestie naar eigen goedvinden te kunnen uitmaken.

Men is er voor, of men Is er tegen, om kerkelijke gemeenschap met „die andere menschen" aan te gaan.

Sluiten zich mannen of vrouwen aan, In wie men geen zin heeft, dan gaat men zelf zijn kerk uit.

Men wil wel in een kerk, en In dit of dat kerkverband blijven, maar om dan voorts andere groepen uit te sluiten, en alleen met zijn eigen groep gemeenschap te hebben.

En komt vroeg of Iaat de vraag aan de orde, of men plaatselijk met een andere kerkelijke groep ineen zal smelten, dan zet men zich op den troon zijner majesteit, om dit gewichtig punt eens naar eigen believen uit te maken.

Dus wel de één, en de andere niet.

De stemmen van die willen, en van wie niet willen worden dan saamgeteld. Willen nu de meesten, dan gebeurt het, maar die niet wilden zeggen dan ; „Ik doe niet mee." En hoe ook bezien, bespeurt men bij dit alle.^ niets van gehoorzaamheid aan

Christus, niets van eea hooger beginsel, niets van een hsilige overtuiging.

Men gaat te rade met zijn vrienden, wat zij willen; men gaat met zich zelven te raden; en vraagt wat het meest wenschelijk schijnt, wat het minste moeielijkheid oplevert, en waar de ziel aich toe neigt.

Zoo doet men van den éénec, en zoo doet men van den anderen kant.

En zelfs zij, die wel gevoelen, dat heel iets anders den doorslag behoorde te gtvta, berusten dan maar.

Zij zouden het wel in een beter spoor willen leiden, maar die anderen willen dien beteren weg niet op. En daarom blijven ook zij maar bij de pakken neerzitten.

Natuurlijk was het dan hun plicht, telkens en telkens weer bij de medeleden van hun kerk op hun consciehtie te werken, en ze tot beter inzicht te brengen. Maar die moeite neemt men niet. Die taak kan men wel aan anderen overlaten. En zoo blijft het bij het oude doen.

Nu noemen we dit alles begrijpelijk. Want natuurlijk, het is veel aangenamer uitsluitend saam te werken met mannen en vrouwen van uw eigen keus, die uw verleden deelen, eenerlei gebruik en usantie, eenerlei sympathie en neiging met u gemeen hebben.

Zoo heeft men te Batavia een aparte kerk voor de blanken en een aparte kerk voor de zwarten opgericht.

Altoos naar hetzelfde stelsel.

Een blanke is meer dan een zwarte. De blanke houdt den zwarte liever laag en beneden zich. Dus wil men niet met hem in één bank zitten, noch met hem aanzitten aan hetzelfde Avondmaal.

Derhalve de zwarten apart en de blanken apart.

Reeds in de apostolische kerken merkt ge die neiging. Liefst kerken apart voor de rijken en kerken apart voor de armen. Kerken apart voor de Joden-Christenen, en kerken apart voor de Christenen uit de Heidenen. En dan weer een aparte kerk voor de beschaafde Grieken, en voor de domme Barbaren, en voor de ruwe Scythen. Ook kerken apart voor de slaven en kerken apart voor de vrijen.

Jammer slechts dat Gods Woord al zulke wiikeur ten strengste verbiedt.

Niet gij kiest wie met u in één kerk zullen zijn, maar Christus kiest, en bepaalt, en voegt saam, en regelt.

Immers het is niet uw kerk, maar kerk. zyn

Vandaar dat de apostel zoo beslist en stellig het uitsprak, dat er in Christus, en dus ook in zijn kerk, geen onderscheid tusschen Joden en Grieken, tusschen vrijen en slaven, tusschen Scythen en Barbaren mocht gemaakt worden.

De vraag is en blijft dus maar: " Wie heeft over Christus' kerk zeggenschap.'' Zijt gij dat, of is het de Heere Christus zelf.?

Staat aan u of staat aan hem da beslissing, wie al dan niet in de vergadering der geloovingen zal verschijnen.?

Is hij, of zijt gij degeen aan wien in zake Christus' kerk de bevoegdheid om Ie bannen oi op te nemen toekomt.'

Stelt ge nu zóó de vraag, dan spreekt het vanzelf, dat een ieder u zal antwoorden: Christus en niet ik

Uitnemend, maar handel daar dan ook naar.

Verlaag uw kerk dan niet tot een genootschap of een vereeniging met ballotage, waaruit ge weert wie u niet aanstaat. Zij en blijve uw kerk dan een wezenlijke kerk van Christus. En zoo dikwijls dan de vraag aan de orde komt, met wie ge kerkelijk al dan niet saam zult leven, laat dan Christus door zijn woord dit uitmaken, en maak gij het niet uit naar uw believen.

In een vereeniging, in een genootschap, in een gezelschap moogt ge dat. Daar hebben de leden het recht, om te zeggen: Met dien man, of met die gr3ep kan en wil ik niet saam werken. Ik belief dit niet, ik verkies het niet.

Daarop zal dan niemand aanmerking maken. In een genootschap zijn de leden de baas, en blijft hun vrijheid onverkort.

Maar de kerk van Christus is geen genootschap of gezelschap of vereeniging. Het is, zie het maar in uw Catechismus, een vergadering die Christus vergadert ten eeuwigen leven,

En daarom moet, waar het Christus'kerk geldt, aan «ie» ^^//Vw» het zwijgen opgelegd. En al zou het u duizendmaal aangenamer zijn, met die andere broederen, met die andere groep, niet kerkelijk saam te leven, toch staat dit niet aan u, maar aan Christus te beslissen.

Wie Christus met u vergadert, met die zult ge vergaderd zijn.

Natuurlijk hebt ge hierbij naar de Belijdenis te oordeelen, en te oordeelen evenzeer naar den Christelijken wandel, en moet men saam ééa kerkdijken regel volgen.

Maar als ge nu leeft onder één Generale Synode, en dus onder één Belijdenis, en onder één Kerkenorde, en er dus niets wat kerkelijk scheiding mag of kan maken, tusschen u zit, dan vervalt elke rechtmatige bedenking, en hebt ge niets waarmee ge u verontschuldigen kunt.

Niet één enkel vijgebladeken.

Dat zal dan wel moeite opleveren, het zal veel van de zoete rust en het lieve gemak allicht voor een tijd storen. Zoo opeens is men niet saamgegroeid. Dat duurt jaren.

Maar aan die moeite, ook al werd ze een kruis, moogt ge u niet onttrekken, omdat het dan Christus is, die dat kruis u oplegt; en hij eischt immers dat ge i? //é kruis door hem u opgelegd, zelfs vroolijk dragen zult.

Bedenk toch, als Christus gevraagd had, of wij, arme zondaren, voor hem wel een geschikt gezelschap waren, om mee saam te leven, zoo had hij ons immers voor altoos aan ons zelven, d. i. aan onzen dood moeien overlaten.? En waar hij u als verlorene, zocht, moet gij daar niet zoeken de gemeenschap van wie hij tot zich riep.?

Cntick op kerkelijke vergaderingen.

In de Amst. Kerkbode schreef Ds, B, van Schelven onlangs dit goede woord:

De vraag wordt gedaan, of het geoorloofd zij de handelingen en besluiten van eene Synode of andere meerdere vergadering aan critiek te onderwerpen; dan wel of de autoriteit, het gezag van zulk een vergadering zoo vast staat, dat men gehouden is zonder nader onderzoek wat daar geschiedde voor goed te houden, op poene desnoods van kerkelijke straffe.

Ons dunkt dat onder gereformeerden hat antwoord hierop kort kan zijn; reeds Voetius schreef dat het met noodig was daaraan veel tijd te verspillen.

Men staat hier voor de keuze van roomsch of gereformeerd.

Rome kent aan de uitspraken der geïnstitueerde kerk onfeilbaarheid toe; roor het Rome heeft gesproken eischt het dan ook onderwerping af.

De gereformeerde erkent alleen het gezag van den Christus Gods; die Christus spreekt door Zijn Woord; de taak aller kerkelijke personen en vergaderingen is alleen den wil van den Christus te handhaven; mitsdien staat dan ook het gezag van zulke kerkelijke vergadering alleen vast, zoover het gedekt blijft door het Woord.

Dies is gewisheid aangaande dit laatste punt dringend noodig; dies blyft onverkort het recht van elk en ieder geloovige om met het Woord in de hand wat verhandeld en besloten werd na te gaan.

Dat standpunt mag niet verlaten. Steekhoudende argumenten er tegen vernamen wij nog niet, en zullen owk wel niet bij te brengen zijn."

Slechts schijnbaar, maar niet wezenlijk hiermee in strijd, is wat Ds. Hulsébos in de Zuider Kerkbode schreef:

Nu kan de vraag oprijzen. Maar zou nu nog eenige kerkvergaderingen kunnen besluiten, gelijk die te Jeruzalem: Het heeft den H. Geest en ons goedgedacht. In zekere zin is zeker deze vergadering éénig geweest. Maar toch mag ook in den verderen loop der eeuwen iedere wettige kerkvergadering, waarin het apostolische getuigenis grondslag is, vorderen, dat hare besluiten niet als raenschelijke willekeur, maar als vrucht des Geestes worden beschouwd. De vaderen hebben daarbij zichzelven alzoo onbekwaam en diep afhankelijk gevoeld, als ook het gevaar om af te wijken, erkend, als aliijd te duchten, dat zij in art. 31 der Kerkenorde de Kerken binden aan de besluiten der meerdere vergaderingen, tenzij, dat htt bewezen worde te strijden tegen het Woord God», enz.

Onmiskenbaar is de zegen der meerdere vergaderingen. Er moet een recht van appèl zijn. Ook zal naar den regel: En de geesten der Profeten zijn den projeten onderworpen, het oordeel der broederen, de broederen op den rechten weg moeten doen blijven als middel in Godes hand.

Mogen wij weder onze meerdere vergaderingen hebben? Ja, zegt gij. Welnu, ze dan ook ontvangen als middel, dat de Heere de Koning der Kerk, wil gebruiken om Zijne Kerk te zegenen en op te bouwen. — Behandelt ze met eerbied, ziende op den Heere. Is er iets besloten, dat den toets van Gods Woord niet kan doorslaan, toont het aan maar in den kerkelijken weg.

Maar oefent geene liefdelooze en oneerbiedige kritiek, alsof het hier een gewone vergadering gold waar menschenwijsheid en willekeur voor heerschten.

Zeo toch zoudt gij den vijand sterken, den band der Kerken losser maken, het vertrouwen in de meerdei e vergaderingen schokken, en zoo zou de zegen worden verzondigd, dien de Heere weder heeft gegeven"

Over het beginsel toch bestaat tusschen beide broederen geen verschil. Beiden erkennen volmondig, dal de Gereformeerde kerken altoos en overal critiek toelaten.

Men kan sterker spreken, en zeggen, dai onze kerken, ook over haar meerdere vergaderingen, critiek eischen, en juist doordien ze critiek niet slechts toelaten, maar eischen, zoo onverwinlijk sterk staan.

Critiek eischen onze kerken van elke predikatie, van elke Sacramentsbediening, van elk gebed, van elk kerkbezoek, van elke btdiening van het ambt, van elke kerkeraadshandeling, van elke handeling eener classe, en van elke handeling en elk besluit van een Synode.

Critiek, al naar de zaak Is, van de leden der gemeente, van de ambtsdragers, van wie buiten staat, van de wetenschap, van de pers.

Is nu deze critiek uit valsche beginselen gevoerd, en niet naar den Woorde Gods; en is ze dus leidende tot valsche conclusiën, of ongemotiveerd; welnu, dan hooren de kerken zulk een critiek aan, en gaan over tot de orde van den dag.

Is daarentegen zulk een critiek juist; is ze conform den Woorde Gods; slaat ze den spijker op den kop, dan merken de kerken hierop en brengen de zaak In het reine of waken voor het vervolg.

Dat zulk een critiek soms kant noch wali zal raken, spreekt vanzelf; dat zulk eens critiek soms hinderlijk kan zijn, ligt in den aard der zaak ; maar dat hindert de kerken Gods niet.

Ze weten dat haar Christus en zijn apostelen aan nog wel wat erger critiek bloot stonden.

Maar veel liever dan de gezonde uitwerking, die scherpe critiek vaak hebben kan, te derven, dragen ze dit onaangename, In ootmoedigheid des geestes bereid en genegen, om naar wat juist Is te luisteren, en wat onjuist is zonder toorn te laten liggeH.

Ea wat nu de vraag over de conscientie betreft, zoo is het ongetwijfeld, dat de handelingen en besluiten van de ambtsdragers in Christus'kerk voor de conscientie,

mits altoos onder appèl aan Gods Woord, een bindende beteekenis hebben.

Maar natuurlijk bindt die autoriteit niet uitwendig, maar alleen* inwendig door den Heiligen Geest,

Gaat dus een Synode zóó te werk, draagt ze een zoo hoog karakter, en zijn haar besluiten zoo rijk en principieel, dat de leden der kerk gevoelen, hoe metterdaad de Heilige Geest voorzat en de vergadering leidde, dan zal de innerlijke binding aan deze autoriteit een zeer sterke zijn.

Doet zich daarentegen het geval voor, dat ïulk betoon van kracht des Heiligen Geestes, geheel of ten deele uitblijlt, en bevindt men dat de Heilige Geest in de conscientie in meerdeie of mindere mate tegen zulk een vergadering reageert, dan valt in diezelfde mate uiteraard de band in de conscientie weg, en wordt veeleer de verplichting geboren, om de oorzaken van deze zwakheid op te sporen, en juist ter sterking van de kerkelijke autoriteit in de toekomst, op wat wond schijnt den vinger te leggen. .

Hierin kan men dan mistasten, en het is uitnemend dat broederen die anders oordeelen, hun overtuiging hier tegenover stellen. Maar nooit mag men om het uitspreken van zulk oordeel iemand hard vallen, of iemands ernst verdenken, of zijn broederliefde betwijfelen.

Immers een ander kan zich juist door den Heiligen Geest genoodzaakt en gedrongen gevoelen, om critiek te oefenen op wat naar anderer oordeel voor critiek geen vat gaf.

De cïitiek door Paulus op Petrus te Antiochiö uitgeoefend, was volkomen ernstig, oprecht en geoorloofd, hoe scherp ze ook was, en niettegenstaande de mannen die met Petrus aanzaten natuurlijk allerminst met die critiek instemden.

Gymnasiale opleiding.

Ds ernstige poging, die we hebben aangewend, om de gymnasiale opleiding aan de Ttieologische School te Kampen op het peil te helpen brengen, waarop die staan moet, heeft blijkbaar op sommigen den indruk gemaakt, alsof we de daartoe strekkende critiek oefenden, om de Theologische School te deprecieeren.

Nu, dit verstaan we wei.

Bezorgdheid sluit wel meer het oog voor critiek, die juist strekken moest om tot beter toestand te geraken.

Toch vergist, wie zoo booze bedoeling ons toeschreef, zich geheel.

De Theologische School ts Kampen is thans een school van alle kerken. En wie nu tot die kerken behoort, heeft ook het recht en den plicht, om te doen wat in zijn vermogen is, om die school te doen beantwoorden aan de eischen, die overal elders als onafwijsbaar noodzakelijk erkend zijn. Ook wij mogen dus medewerken, om die school èeUr te maken.

Kn al zien we nu af van al wat het persoonlijke betrof, door het hier aannemen van wie elders afgewezen werd; een pleit daarom zoo moeilijk uit te maken, omdat men publiek geen personen kan noemen; zoo blijft toch altoos, om ons nu tot dit ééne te bepalen, de bedenking bestaan, dat men te Kampen slechts vijf jaren neemt, voor wat elders zeven jaren eischt.

Toch zou men de vraag kunnen opwerpen, of schrijver dezes genoeg op de hoogte J9, om te beoordeelen wat voor goede gymnasiale opleiding geeischt wordt.

Men kon toch zeggen: Gij zijt en dus geen man van het vak. Dit is ook zoj. theoloog,

En daarom zal het misschien beter zijn, dat we eerst volledig onze gegevens omtrent de gymnasiale opleiding verzamelen, en deze alsdan in handen stellen van een man van het vak, om door hem te laten beoordeelen, geheel objectief, en buiten eenig verband met de quaestie der Theologische School, of een literarische opleiding als te Kampen bestaat, als voorbereiding van de Theologische Colleges, metterdaad geacht kan worden gedeprecieerd te zijn, zoo men haar onvoldoende keurt, en aandringt op haar verbetering.

Dit zullen we echter thans nog niet doen. We zullen er eenigen tijd over laten heengaan, omdat de verbetering van de gymnasiale opleiding aan de Theologische School een te ernstige zaak is, om haar te laten verdrinken in kerkelijk partijgekibbel, dat ons toch reeds zoo tegen de borst .stuit.

We zullen daarom wachten op gelegener tijd.

Doch dan moet komen. deze zaak aan de orde

We zijn Gereformeerd. Calvinist is onze naam. En steeds was het de eere der Calvinisten, om én paedagogisch éa wetenschappelijk op de hoogte te zijn, en hun eischen althans niet lager te stellen dan de wereld.

Vooral voor 'sHeeren Koninkrijk moest het beste gekozen worden. Welnu, zoo denkt het volk des Heeren er nog over.

En daarom schuwen we geen critiek; maar achten het plicht, om den waren stand van zaken duidelijk bloot te leggen, ten einde een iegelijk wien zulks aangaat, tot een helder oordeel in staat te stellen.

En valt dan dit oordeel min gunstig uit, dan moet men hier niet over klagen, alsof men wat niet goed is vergoelijken wilde; maar dan moet juist dat ongunstig resultaat prikkel zijn, om ten deze de hand aan het werk te slaan, en den toestand zoo te maken, dat de eere onzer kerken er niet langer onder lij de.

Critiek.

In de Basiuin wordt schrijver dezes aan het kerkelijk publiek voorgesteld als een (schrik niet) verraderlijk sluipmoordenaar. Hij is iemand, die u een krans van madeliefjes en vergeet-mij-nietjes om het hoofd vlecht, en inmiddels de dolk wet, om uin het hart te steken.

Of een blad, uitgaande van Deputaten der kerken, goed doet met zulke uitdrukkingen, die een zeer bedenkelijk persoonlijk karakter dragen, in zulk een stuk te laten staan, beoordeelen we nu thans niet. Onze redactie, die geheel particulier is, zou stellig geen stuk opnemen, waarin iets dergelijks van een der broederen gezegd werd.

En nu is het wel waar, dat de redactie van de Bazuin zelf tegen dergelijke persoonlijke uitingen van gemis aan broederlijken zin protesteert; maar, gelijk veelal, helpt zulk een afkeuring achterna niet. En in zekeren kring is die verraderlijke sluipmoordenaar nu htt smadelijk beeld, waarin schrijver dezes geteekend staat.

Toch zal dit brandmerk hem tot niet één enkel woord van protest bewegen; vooral niet, daar het stuk naamloos was, en deze broeder, die zich zoozeer vergat, achter het schild der anoniemiteit schuilen bleef.

Veeleer zij hem zijn uitval ia broederlijke oprechtheid vergeven.

Maar wel noopt ons dit brandmerk tot de vraag, of het toch niet beter ware, zoo men zaken eakelijk behandelde, en met stipte en strenge onthouding van alles wat naar persoonlijke aanvallen ook maar zweemde, zich tot de bespreking van redenen bepaalde.

Het is de plicht en roeping van een ieder die zijn kerk en haar stichtingen lief heeft, op te sporen de beste wijze, waarop het leven der kerken en onzer stichtingen moet geleid worden.

Dit kan niet zoo op den gis af uitgemaakt, of naar zekeren indruk geregeld, noch ook beslist naar dat dezen of genen in de gemeente er over denken.

Er zijn hier beginselen in het spel. Die beginselen moeten behoorlijk toegelicht. En uit die behoorlijk toegelichte beginselen moeten conclusion getrokken.

Nu hebben we vóór de Synode uitdrukkelijk verklaard, dat we ons vooraf van critiek onthouden zouden, hoe men ook in tal van bladen tegen ons te keer ging, en dat we eerst ra de Synode onze critiek zouden leveren.

We staan dus volkomen eerlijk. Men wist reeds in Juni, dat men deze critiek te wachten had.

Waarom wordt, dat ze nu komt, ons dan euvel geduid?

Leven we dan niet meer in een vrij land? En zijn de Gereformeerde kerken dan zóó ontaard aan haar schoon verleden, dat ze critiek liefst smoren zouden ?

„Heilig alle smart''.

Nog altoos schijnt er misverstand te bestaan over wat we be doelden met de „quasivroomheid", die in het slotvers van Psalm 33 .^^weer" in ^., heilig" verandert.

Zij daarom nogmaals duidelijk uitgesproken, dat ook wij zeer zeker erkennen, dat smart heiligen kan. Wij zeggen niet dat smart het altoos, zelfs niet dat stnart het meestal doet. Vaak ziet men veeleer hoe smart verstompt of onverschillig geleden wordt.

Maar de uitroep in PJ. 119: „Ik sloeg eer ik werd verdrukt het dwaalspoor in, maar nu geleerd, houd ik uw woord en wegen", behoudt daarom toch zijn volle waarheid.

Smart kan een kastijding zijn, en die kastijding kan onder de genadige inwerking van den Heiligen Geest, maar ook dan alleen, ten zegen strekken.

De bede: y^Heilig alle smart", is daarom op zich zelf zeer natuurlijk en uitnemend, ook al is het taalkundig min juist, om van het heiligen der smart te spreken. Wij worden door de smart geheiligd, of de smart wordt geheiligd aan ons hart. Nooit de smart op zich zelve.

Doch dit nu daargelaten, laten we die bede geheel in haar waarde, en richten we ons verzet er alleen tegen, dat men het „w^^^-" in „heilig" verandert, omdat men hierdoor te kennen geeft, dat de bede: „ Weer steeds alle smart", ongepast, niet goed, en te veroordeelen zou zijn.

En hier nu kwamen we tegen op.

Niet als oordeelden we, dat ooit alle smart geweerd zal blijven, zoolang we onze pelgrimsreis vervolgen. Dit zal evenmin zoo zijn, als dat we op aarde geheel van zondesmart verlost zullen zijn.

Maar in het gebed blijft daarom de gemeente des Heeren toch het ideaal vasthouden, en grijpt ze, door de nevelen van deze gebrekkige existentie heen, naar die volle vrijheid en heerlijkheid van Gods kinderen, waarin het eens vrij van alle zonden en vrij van alle smart zijn zal.

„Leid ons niet in verzoeking" is een bede die Jezus ons zelf op de lippen legde, al weten we zeer wel, dat het God was, die Job verzoeken liet, en die ook nu neg niet zelden zijn beste kinderen, om hun geloot te beproeven en als goud te laten blinken, in ds verzoeking leidt.

Recensie.

Nog steeds is de Spurgeon-literatuur bij ons gewild, en dat verheugt ons hartelijk, want Spurgeon is metterdaad een getuige van zeldzame kracht geweest, een man die het Woord meestal recht sneed, en zijn lezers opbouwde in meer dan gemoedelijken zin.

Daarom begroeten we met blijdschap de uitgave van y^Paarlen uit de nalatenschap van C. H. Spurgeon, vertaald door H. Milo, die bij Van Schenk Brill, te Doesburg, het licht zag.

De keuze is niet van den heer Milo, maar van een Engelsch auteur, hij vertaaide slechts; maar dit ontneemt niets aan de degelijkheid van het werk.

De Engelsche verzamelaar heeft namelijk uit den rijken schat, dien Spurgeon naliet, een onafzienbare reeks van schoone, teekenende, boeiende, aangrijpende gezegden saamgelezen, paarlen uit een breeden stroom opgevischt, en die paarlen heeft hij, elk met een eigen inscriptie, in goede orde saamgeregen.

Het is dus geen boek om achter elkander uit te lezen; maar een boek om in te zien, om telkens op te slaan, om gedurig tot verfrissching van zijn geest te gebruiken.

En bij zulk gebruik verbaast het metterdaad, hoe machtig Spurgeons geest moet geweest zijn, waaruit zulk een wereld van schoone uitspraken opwelde.

Zeker, er is op Spurgeon hier en daar captie te maken. Hij was Baptist en sloeg daarom soms den bal mis. Ook is bij pas in het laatste deel van zijn leven tot het inzicht gekomen, voor wat afgrond hij met zijn Baptistische kerken stond.

Zonder dat hij het merkte had het ongeloof zijn keik ondermijnd, en in zijn Ztvaard en Tru^^el heeft hij toen zijn ejgen afvallige leerlingen tot de orde moeten roepen.

Maar dit neemt niet weg, dat zijn geest en richting doorgaans voortreffelijk waren, en dat uit dien hoofde ook deze paarlen veilig ter overweging en ter overdenking kunnen worden aangeboden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 december 1893

De Heraut | 4 Pagina's

Vrije inrichting

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 december 1893

De Heraut | 4 Pagina's