De Martelaren.
CXCVII.
WILLIAM THORPE.
Onder de Iserlingen van John Wickleff, die om den naam des Heeren gedood werden, moet vooral William Thorpe genoemd worden. Omtrent zijne jeugd melden ons de boeken der martelaren weinig. Slechts is ons bekend, dat zijne ouders er zeer opgesteld waren, dat hij priester zou worden. Hemzelven stond dit tegen. Toen hij eindelijk aan den wensch zijner ouders toegaf, was het onder voorwaarde, dat hij zich zou mogen stellen onder de leiding van de godzaligste geestelijken en geleerden. Dit werd hem toegestaan. Daarom verbond hij zich aan John Wickleff en studeerde te Oxford, Hij werd een geleerd man, leefde godzalig en eenvoudig en verkondigde het Evangelie met grooten ijver.
Dit verdroot Thomas Arundel, aartsbisschop van Canterbury van 1353—1413, Deze toch, een man van aanzienlijke familie, die spoedig tot de hoogste kerkelijke bedieningen in het pausdom klom, was een hevig vervolger der Wicklefieten, stelde voorts een inquisitie-rechtbank te Oxford in, en verdedigde het verbranden van ketters. Nauwelijks had hij van Thorpe's zuivere prediking gehoord, of hij nam hem te Londen gevangen in den jare 1397. Kort daarop viel echter de kerkvorst in ongenade bij koning Richard II, en werd hij, daar hij van hoog verraad werd beschuldigd, verbannen. Hieraan dankte Thorpe zijne bevrijding door Robrecht Braybroke, bisschop van Londen.
Daarop zette de martelaar zijn taak voort en predikte het Evangelie, vooral in het noorden des lands, totdat hij wederom te Shrewsbury in het graafschap Salop of Shrop werd gevangen genomen. Na eenigen tijd in den kerker van Saltwood doorgebracht te hebben, werd hij in de maand Augustus van het jaar 1407 voor Thomas Arundel gebracht. Deze was toen weer aartsbisschop van Canterbury, Slechts twee jaren had de koninklijke ongenade geduurd; daarna was hij niet alleen in zijn oude ambt hersteld, maar bovendien legaat des pausen en kanselier van Engeland, de hoogste betrekking van geheel dit koninkrijk, geworden.
De aartsbisschop liet, eer hij Thorpe begon te ondervragen, alle leeken heengaan en hield slechts eenen geestelijke uit Londen en twee geleerden bij zich.
Daarop eischte hij, dat de martelaar een eed zou doen op het Evangelie, dat hij aan de geboden van Ronies kerk zou gehoorzamen. Thorpe zeide, dat hij hierin een bewijs zag, dat de kerkvorst hem voor eenen ketter hield. Hij verzocht hem dus zijne geloofsbelijdenis te mogen doen hooren. Toen dit verzoek was toegestaan, sprak hij de 12 geloofsartikelen uit, daaraan telkens eene korte verklaring toevoegende. Bij het artikel over de kerk verklaarde hij zich bereid, zich te onderwerpen aan de kerk van Christus, die vleesch van zijn vleesch en been van zijne beenderen is. Hij eindigde met te zeggen, dat hij bereid was, elke dwaling te herroepen, die hij mocht belijden, mits zij hem als zoodanig uit de Schrift werd bewezen, Eenen eed te doen op het boek, dat hem voorgehouden was, achtte hij in strijd met het Woord Gods, dat eiken anderen eed verbood dan bij den Almachtige, De aartsbisschop drong den eed op het EvangeHe, dat het Woord Gods is, aan, en wilde, dat hij de dwaling der Lolhards afzweren zou, en beloven al de ketters aan te geven, welke hem bekend waren. Nog eens v/eigerde de martelaar dit, bewerende, dat hij geen verrader wilde zijn als Judas.
Gij zijt een verharde booswiclit, " voegde hem Arundel toe sDe duivel heeft zóó uwe zinnen beneveld, dat gij de waarheid niet kunt kennen, noch de genade, die wij u aanbieden." Ondanks deze harde woorden bleef Thorpe kalm en beraden bij zijne belijdenis. Hij wist, zoo erkende hij, dat de macht van Rome groot en verschrikkelijk was. Mannen als Bughtwell, Hereford, Turvey en De Repington, die eens ijverige verkondigers der waarheid waren geweest, hadden dien macht gevoeld en waren voor haar bezweken. Het lokaas van hooge kerkelijke bedieningen was voor de meesten hunner noodlottig geweest. Arundel achtte de genoemde mannen wijs, doch Thorpe heette dit eene wijsheid der wereld, die dwaasheid voor God is.
Verbitterd door den tegenstand, dien hij van den martelaar ondervond, gaf de aartsbisschop na het bovengenoemde gesprek een teeken aan eenen der priesters en vroeg hem, om de uit Strewsbury opgezonden acte, waarin de ketterijen van Thorpe waren opgesomd. De geestelijke las haar met luider stemme voor: »Den sden Zondag na Paschen 1407, kwam WiUiam Thorpe in Salop aan en leerde daar openlijk in de kerk van St.-Cedde de volgende leerstellingen :
1 dat het brood in het sacrament des altaars na de cor.secratie brood blijft.
2 dat men geen beelden behoort te aanbidden.
3 dat men geen bedevaarten behoort te doen.
4 dat de priesters geen recht hebben zich de tienden toe te eigenen.
5 dat het niet geoorloofd is te zweeren!
Na de lezing dezer beschuldiging verklaarde Thorpe, dat hij, noch in het openbaar noch in het particulier, zoo gesproken had. De aartsbisschop hield vol, dat hij meer geloof hechtte aan de getuigenissen, hem uit Salof gezonden, dan aan die van den martelaar.
Daarop begon het onderzoek naar de verschillende punten, in de aanklacht vermeld. Aangaande het eerste punt zeide Thorpe: »Terwijl ik op den stoel stond en predikte, klonk de schel van de mis. Toen liep het volk te hoop en verheten velen de predikatie. Toen heb ik mijne hoorders toegesproken en gezegd: sBroeders in Christus, de levende kracht des sacraments, die in het geloof bestaat is immers veel krachtiger, dan wat men met de oogen alleen ziet. Daarom moest gij veeleer hier blijven en na»r de zaligmakende prediking van het Evangelie luisteren!" Toen hem de aartsbisschip vroeg, wat hij dan van het brood in het Avondmaal oordeelde, beriep hij zich op den Apostel Paulus en Augustinus, dat wat men in dit sacrament geniet brood is; maar wat men daardoor geniet met waar geloof, het waarachtige lichaam des Heeren Christus is.
Betreffende de beeldenvereering zeide hij, dat men die niet kon handhaven zonder groote afgoderij en godslastering. God wil in geest en in waarheid gediend worden.
Van de bedevaarten was zijn gevoelen, dat alle kinderen Gods vooral tweeërlei bedevaarten moesten zoeken, n.m. die om het Woord Gods te hooren en die om de werken der liefde jegens alle nooddruftigen te beoefeiien. Ook tegen de orgels in de kerken voer Thorpe uit. Met een beroep op de uitdrijving der pijpers uit de woning van Jaïrus, wiens dochtertje gestorven was, beweerde hij, dat het orgelspel het vleesch streelde en van de geestetelijke genieting des Woords Gods aftrekt.
De gedwongen tienden der priesters noemde hij oudtestamentisch. Vrijwillige gaven zou het volk geven aan hen, die het Woord Gods prediken.
Nadat nog over andere punten z. a. den eed gesproken was, verklaarde de aartsbisschop, dat Thorpe een onverbeterlijke ketter was, die hard behandeld moest worden.
Toch werden nog pogingen aangewend, om den martelaar tot herroepen te bewegen. Bedreiging noch belofte hadden eenigen invloed op hem.
Toen werd hij weggevoerd en in een onreine cel gebracht. Daar verblijdde hij zich, dat hij waardig geacht was, . om voor den naam des Heeren smaadheid te lijden.
Na een treffend gebed, maakte hij zijn testament. Toen beval hij zijne ziel den Heere, en gaf zijn lichaam zijnen beulen over, om het te pijnigen, zooals zij wilden.
Sommigen zeggen, dat hij daarop verbrand is, anderen daarentegen beweren, dat men hem van honger had laten omkomen in de gevangenis, Hoe dit echter zij, dit staat vast, dat Thorpe martelaar werd voor den naam en de zaak des Heeren en in zijn sterven Hem verheerlijkte, die hem gekocht had met Zijn bloed.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 28 juli 1895
De Heraut | 2 Pagina's