GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Dan de gemeene Gratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dan de gemeene Gratie.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS.

XVII.

En heeft onder ons gewoond. Joh. I; 14.

Nu de samenhang tusschen de gemeene gratie en het stuk der Voorverordineering ia het vereischte licht is gesteld, dient te worden nagegaan, in hoeverre het leerstuk der algemeene genade ook met de belijdenis omtrent deti Christus 'va. leerstellig verband staat. Want wel mogen we niet meê afzwerven op den dusgenaamd Christocentrischen ^) doolweg, die uitloopt op de feitelijk pantheïstische voorstelling alsof het Godmenschelijke ia den Christus stond boven hetgeen het enkel Goddelijk en niet tevens menschelijk is in den Vader. Maar toch mag beduchtheid voor deze kettersche mystiek, ons nimmer de centrale beteekenis doen voorbijzien, die het dogma der Vleeschwording inneemt in de dogmatiek. In het wezen der zaak kan er nooit een ander middelpunt voor alle ding zijn dan God zelf, en juist te dezen opzichte hebben de apostelen der Christo-centrische theologie, zij het ook in onbedachtzaamheid, aan de eere en majesteit des Goddelijken Wezens te kort gedaan. Maar als er sprake is, niet van het wezen der diagen, maar van het redebeleid onzer gedachten in de dogma^ tiek, dan loopea aJJe draden vaa het weefsel wel terdege op het mysterie der Vleeschwordiag uit; eenvoudig wijl onze dogmatiek het verband tusschen: God en een in zonde verzonken wereld in het licht stelt, ea dit verband op niet één enkel punt buiten den Christus omgaat. Wie deze beide verwisselt, geraakt in verwarring. Zoo beslist en stellig toch als de Chisto-centrische voorstelling te verwerpen is, zoo dikwijls er van het wezen der dingen gehandeld wordt, even ongetwijfeld moet de vraag: »Wat dunkt u van den Christus ? " het verbindingslid blijven, dat de onderscheidene deelen der dogmatiek in ouderlingen samenhang houdt.

Ook bij het leerstuk der ïgemeene gratie" hebben we ons alzoo af te vragen, waar en hoe in het dogmatisch weefsel de draden loopen, die ons den samenhang tusschen dit leerstuk en het »mysterie van den Christus" ontdekken. We gaan liierbij uit van de betuiging van den apostel Johannes: »Ea het Woord is vleesch geworden, en heeft onder ons gewoonde', overmits juist in de tegenstelliag en in het onderling verband van deze beide uitspraken de aanduiding ligt vaa wat we zoeken. In de Vleeschwording op zichzelve toch treedt de gemeene gratie niet als noodzakelijke schakel op. De ontvangenis van den Christus uit dea Heiligen Geest is een volstrekt, eea absoluut wonder. Van graadverschil is hierbij geen sprake. Het is de ontvangenis niet uit den wü des mans, maar uit den Heiligen Geest, die alle gemeenschap tusschen dea Christus en. het zondelevea van ons menschelijk geslacht afsnijdt. En al ontkennen we nu niet, dat de »maagd Maria" een »toebereid vat" was, en al doet het ons even rustig aan, wanneer we belijden : »geboren uit de maagd Maria", als ons reeds de enkele klank stuiten zou, zoo we lazen: i)geboren uit Herodias", toch mag ten deze ia het altoos slechts betrekkelijk verschil tusschen deze beide vrouwen nooit de oorzaak vaa Messias' heiligheid wordea gezocht. Die heiligheid dankte Messias uitsluitend, oorzakelijk aan zijn Godheid, ea wat de instrumenteele werking aangaat, aan zijn ontvangenis uit den Heiligen Geest. Het is deze wondere ontvangenis, die alle gemeenschap met de erfschuld van Adam ea alzoo alle gemeenschap met de erfzonde afsneed; en uit dien hoofde maakt het op zich zelf geea verschil, of deze afsnijding plaats greep in het organisme van een edeler persoon als Maria, dan wel of ze had plaats gehad in het organisme van een vrouw van min edele herkomst ea persooalijkheid. Wie blanke melk door een ondoordringbaren glazen tusschenwand afscheidt van een andere gekleurde vloeistof, bereikt dezelfde uitkomst, onverschillig of hij ze door diea glazea waad afscheidt van roetzwarten inkt, of wel van zonnig perelenden wijn. Mits de glazea wand niets doorlate, blijft de melk juist even blank, als zich aan de andere zijde vaa den scheidsmuur eea donkerzwart, of wel een licht getint vocht bevindt. En zoo ook was het voor de ontvangenis van den Christus op zichzelve oaverscMlig, of in de vrouw die hem ontving, het zondige donkerder of lichter geschakeerd was. Indien maar vaststond, dat hij in zijn ontvangenis met dit zondige in de vrouw die hem ontving, geea zweem van gemeenschap koii hebben, deerde het meer of min zondige karakter dier vrouw zijn heiligheid niet. We loochenen daarom wel het feit niet, dat de maagd Maria, naar graadverschil, hoog stond, en doorziea hiervan wel terdege de ziarijke beteekenis, maar die beteekenis ligt niet in de ontvangenis zelve, alsof de edeler ontwikkeliug vaa deze maagd ook maar iets aan de heilige ontvangenis vaa den Christus had toegebracht. Ia eea betrekkelijk verschil kan aooit de oorzaak liggen voor een volstrekt onderscheid; en het onderscheid tusschea dea Christus ea alle kinderea der menschea is ten dezen absoluut. Wij allen zija ouder de erfschuld oatvangen, de Christus alleea staat buitea de erfschuld, en dus ook buiten de erfzonde, eeniglijk krachtens zijn ontvangenis uit den Heiligen Geest.

Dat dit aiet anders kan, blijkt ook nog op andere wijze. Er zijn erfelijke gebreken, ea erfelijke zonden, die mea soms drie vier geslachtea vaa vader op kiad ziet overerven. En al dient erkend, dat veel ia die gebrekea ea zonden ook te wijten is aan opvoeding en gelijksoortigheid van levenskring, toch mag nimmer gezegd, dat de afstamming in die soort erfelijke zonden ? «2V^ meespreekt. Immers zelfs tot in de formatie van het lichaam en ia de mengiag vaa het bloed gaaa zekere bepaalde zondige neigingen over. Ware er alzoo bij het mysterie der Vleeschwording sprake van zulke erfelijke zonden ea gebrekea, daa zeer zeker zou te belijden zijn, dat het eea zeer groot verschil maakte, uit welk geslacht, uit welke familie en uit welke persoon de geboorte plaats greep. Bij wat we noemen »erfelijke zonden" rekent toch het verschil tusschea de ééne eu de andere familie, en tusschen de ééne of de andere moeder wel terdege mede, ook al denkt ge slechts aan die eigenaardige zonden, waarin het karakter uitkomt. Maar juist van die soort »erfelijke zonden" is hier ia het minst geen sprake, er is hier alleea sprake van > de erfzon^^", wat heel iets anders is. Erfschuld en erfzonde toch komen ons niet toe uit onze moeder, maar uit Adam. Diensvolgens is deze erfschuld en erfzonde voor allen die uit Adam geboren zijn, ge­ heel dezelfde. »Allea zijn ia zonde ontvangen en geboren en daarom allerhaade ellende, ja, der verdoemenis oalerworpen." Of dus Johannes de Dooper .iiit Elisabeth, en de prinses die zoo zondig danste voor Herodes, uit Herodias geboren was, deed aan het overgaan van de erfschuk' en de erfzoade, als zoodanig, niets toe of af. Dit stond voor beiden gelijk. En overmits nu ook bij de Vleeschwording van den Christus de vraag niet loopt over erfelijke familiezonden, maar uitsluitend over d^ erfschuld en erfzoude die ons uit ons verband met Adam toekomt, springt het ook langs dezen weg in het oog, hoe de zedelijke gesteldheid vaa de moeder des Heerea niets aaa zijn ontvangen wordea buiten erfschuld koa toebrengea, noch ook iets daarop kon afdingen.

Ook al beschouwt ge de maagd Maria als de betrekkelijk heiligste moeder, toch zou ook haar kind niet anders dan ia zonde ontvaagen, en daarom aan de verdoemenis onderworpen zijn geweest, indien niet het wonder vaa de ontvangenis uit den Heiligen Geest tusschea beide ware getreden. Iets waaruit daa eveazeer volgt, dat dit wonder geheel dezelfde uitwerking zou hebben gehad, ook ai ware die moeder persoonlijk in veel erfelijke en dadelijke zonden verwikkeld geweest. Het is niet uit de geestelijke of zedelijke gesteldheid van de moeder vaa Jezus, maar uitsluitend uit de ontvangenis uit den Heiligen Geest dat het staan buitea de erfschuld en dus ook buiten de erfzonde ia dea Messias, althans instrumenteel, moet verklaard wordea. We zeggen: , althans instrumenteel. Nog hooger genomen toch, was alle wezenlijke gemeenschap tusschea Christus en oaze erfschuld afgesneden door zija God-zijn. Omdat , |vij zelf God was, daarom kon hij met geen schuld of zonde ia wezenlijke gemeenschap treden. En omdat hij dit niet kon, daarom is hij ontvangen uit den Heiligen Geest, en was elke andere ontvangenis bij den Christus ondenkbaar.

De poging om zuiverder licht op deze ontvangenis te laten vallen door »de maagd Maria" zelve, 't zij in", hetzij na haar ontvangenis, volstrektelijk van de gemeenschap met de zonde uit te sluiten, gaat dan ook eenerzijds dieper, dan de voorstelling alsof ia Maria's betrekkelijke heiligheid de oorzaak van Jezus' onzondigheid kon gelegen zija, maar blijkt van de andere zijde haar doel te missen. Beseffende dat met een verschil in graad hier niets te vorderen viel, heeft men getracht, gelijk we later nog breeder aantoonen, in Maria eene volstrekte heiligheid te stellen. Niet alsof men de ontvangenis van Maria op één lijn met die van dea Christus gesteld had. Veeleer gaf men toe, dat de ontvangenis vaa Maria uit dea wil des maas was geweest, dat zij alzoo ia haar oatstaaa deel had aan de erfschuld, ea dat ook haar heil niet volkomea koa zijn buitea het zoeaoffer van Christus. Maar men nam aan, dat zij greeds in haars moeders schoot geheiligd was, ja tea slotte, dat deze heiliging van de maagd Maria reeds had plaats gegrepen vóór het leveaiahaar kwam. Niet allen geven ook dit laatste toe, en Thomas van Aquino achtte dit zelfs oadeakbaar, edoch tea slotte behield deze voorstelliag de overhaad. Ook gaf mea nog wel toe, dat de ïfomes peccati, " of wat onze belijdenis noemt »de onzalige fontein" nog potentieel ia Maria aanwezig bleef, edoch gebonden, zoodat er geen zonde uit opkwam, maar ook hier neigde de voorstelling almeer naar het absolute, om fei­ telijk het aanwezig zija der »onzalige foateia" te loochenen. Doch hoe dit ook beredeneerd werd, het doel bleef, om elk contact met het zondige voor den Christus uit te sluiten, en voor zoover men dit in zija moeder beoogde, was het juist gezien, dat men alsdaa niet ia het betrekkelijke rustea kon, maar steeds scherper ea beslister tot het absoluut'^€ia.%& vaa Maria moest voortschrijden. Elke gemeenschap tusschen Maria en de zonde bleef daarbij een struikelblok, en eerst als die gemeenschap volkomealijk te loochenen viel, zou het doel bereikt zijn.

Maar juist dat doel viel nimmer te bereiken, en is daa ook niet bereikt. Dat Maria geborea is uit den wil des mans blijft, en hiermede blijft de band bestaan, die haar aan de erfschuld bindt. Ging men toch zoover om ook dien laatsten band door te snijden (en dan eerst was men er), zoo zou heel het verlossingswerk overbodig worden. Ware het toch denkbaar dat Maria uit den wil des mans en nochtans buiten alle contact met de erfschuld, ontvangen en geboren ware, zoo had God de kinderen vaa Adam ea Eva slechts op gelijke wijze moetea doen geboren worden, om, buitea heel het verlossiagswerk om, de gevolgen vaa den val te vernietigen. De moeilijkheid hier is derhalve, dat men, om zijn doel te bereiken, eiken saamhang tusschea de maagd Maria en de zonde volkemenlijk te niet moet laten doen, en dat men juist dit niet kan zonder de geheele Vleeschwording overtollig te maken. Intusschen waar Thomas van Aquino zelf getuigt, dat de Heilige Schrift ons omtrent deze beweerde onzondigheid van de maagd Maria niets leert, is onzerzijds hierop niet nader in te gaan. Dit toch zou zijn naast de Heilige Schrift een tweede kenbroa der mystieke waarheid stellen; iets wat we niet mogen. Genoeg dan ook, zoo uit het aangevoerde maar duidelijk blijkt, dat dus ook de »gemeeue gratie", als zoodanig, aan de essentieele heiligheid in de oatvaagenis vaa dea Chistus niets af of toe koa doen. De heiligheid dier ontvangenis volgt essentieel uit de Godheid vaa den Christus, en wat de wijze van totstandkoming betreft uit de ontvangenis van den Heiligen Geest, en uit haar alleen.

Maar geheel anders staat het met hetgeen Johaaaes ia de tweede plaats betuigt, dat het Woord niet maar vleesch is geworden, maar ook onder ons heeft gewoond.'Dït platweg op te vatten, als werd er alleea meê gezegd, dat Jezus te Nazareth, te Kapernaüm enz. tijdelijk zija verblijf hield, ware geheel in strijd met de geestelijke strekkiag van geheel dit eerste stuk van Johannes' Evangelie, ja, zelfs met de door hem in het oorspronkelijk gekozen woorden. Letterlijk toch staat er: ij heeft onézT\onsgetent, zi]ii teute opgeslagen, als in een tent onder ons verkeerd. Hicis en tent nu duiden op een voor ieder tastbare tegenstelling. In zija kuis woont mea als ia de vaste plaats, waar mea te leven heeft, ea daarentegen slaat mea zija teiite op, waar men slechts tijdelijk vertoeft. Zoo noemt Petrus zijn eigen lichaam ceti tent, als het heet ia 2 Petr. i ; 13: Zoolang ik in dezen tabernakel ben", waar eveneens hetzelfde woord gebezigd wordt, dat in Joh. 1:14 staat. Ea ook in 2 Cor. 5 : I v.v. wordt ditzelfde woord tent of tabernakel voor ons aardsclie lichaam gebruikt. Hier verkeerea we in dea tabernakel, na onze opstandicg zullen we in ons •verheerlijkt lichaam > eea gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig ia de hemelen." De tabernakel staat tegenover den tempel, gelijk de tent tegenover het hri-is, reden waarom de taberaakel ook de ïteate der samenkomst" werd genoemd; ea altoos blijft de grondgedachte dezer tegenstelliag, dat wie taberaakelt of aog ia de tente verkeert, slechts tijdelijk vertoeft, terwijl hij die ia eea gebouw oi huis woont, blijvend verkeert. Als Johannes dus vaa dea Christus zegt: et Woord is vleesch geworden, en heelt onder ons getaberaakeld, of wilt ge, onder ons, als ia een teute verkeerd, daa is dit niet hetzelfde als: ea heeft onder ons gewoonde V/oaen, duurzaam, blijvend woaea onder zija volk zal de Christus eerst ia het rijk der heerlijkheid. Zija vertoeven onder ons in de dagen der apostelea bleef eea tijdelijk karakter dragen. Het was niet een opgaan ia onze leveasgemeenschap, maar toch een zich tijdelijk aan onze levensgemeenschap aansluiten, er meê ia verbaad tredea, er zich ia opeabaren. Er volgt daa ook op: Ea wij hebbea zija heerlijkheid gezien, een heeriijkheid als van den Eengeborene des Vaders."

Op beide nu lette mea. Eenerzijds ligt er in uitgesproken, dat Jezus met zijn leven in oaze levensgemeenschap iaging, maar ook anderzijds wordt er op gedoeld, dat het ingaan van Jezus in onze levensgemeenschap een nog onvolkomen karakter droeg. De vraag rijst nu: Welke leveasgemeeaschap is hier bedoeld? Ea daa is tweeërlei antwoord mogelijk. Daa kan mea dit óf zóó verstaan, dat hier alleea sprake is van de levensgemeenschap met het geestelijke in de kinderea Gods, óf wel het zóó opvattea, dat gedoeld wordt op de levensgemeenschap met ons menschelijk leven, als zoodanig. Het eerste nu zou de eenig juiste opvatting zijn, bijaldien Jezus, na zijn geboorte, afgezoaderd ware gebleven van de gewone maatschappij in Israël, eu als Ware het opgesloten was geweest in den engen kring der heiligen, ea ia diea kring der heiligea alleen met het geestelijke in diea kring gemeeaschap had gehad. Dan zouden de woorden: »en heeft onder ons gewoond", niet anders kuaaea slaau dan op zijn vertoevea onder de kinderen Gods, en wel uitsluitend op zija vertoevea onder hea ia geestelijken zia. Dit echter weerspreekt heel het Evangelie. Jezus sluit zich niet op in den engea kring der geloovigen, maar gaa.t uit op de volle markt des levens ea verkeert onder de schare. Hij zoekt de zondaars ea de tollenaars. En dat niet alleea, maar wel verre van enkel het geestelijke als aansluitingspunt te zoeken, geneest hij ook de kranken, spijst de hoagerigen, en laat zich ook in dea engen kring der zijnen met hun dagelijksch bedrijf ea levea in Dat het Woord niet maar Vleesch is geworden, maar ook onder ons gewoond heeft, wijst alzoo op een wijze vaa ingaan ia onze levensgemeenschap, die het menschelijke in breederen zia omvat. Dat het Woord vleesch werd, is wel het uitgangspunt voor deze gemeenschap, maar toch zonder meer zou die Vleeschwording nog niet tot wezenlijke levensgemeenschap geleid hebben. De Vleeschwording op zichzelve zou als feit wel onloochenbaar, maar niet voor de wereld waarneembaar zija gev/eest. Ze zou buiten de voorkennis en wetenschap van de kinderea der menschea om zijn gegaaa. De zoa moet niet alleen achter de kimmen wezenlijk aanwezig zijn, maar ook boven die kimmen rijzen, om met haar stralen in ons leven in te dringen, en dan eerst zien we haar luister als een heerlijkheid Gods. Ea zoo nu ook moest de Vleeschwording niet op zichzelve blijven slaan, maar over-

') Christo-centrisch is een uitdrukking van ethische zijde gebezigd, die beteekent: Christus iti het middelpunt of wil men in liet ceuintm.

gaan tot een verschijning onder de menschen. Dan eerst kon de heerlijkheid des Eeniggeboirenen worden gezien.

Bovendien; [heel de 'proloog^Jvan Johannes komt dan eerst tot zijn recht, indien men aan die woorden: ^en heeft onder ons gewoond" dien dieperen zin toekent.: Had toch de apostel in die eerste hemelsche klanken van zijn Evangelie zich tot het geestelijke bepaald, en ia; het geestelijke] als opgesloten, dan zou men nog wanen kunnen, dat hij, alsau tot den Christus in het Vleesch overgaande, ook hem alleen van zijn geestelijke zijde in het licht poogde te stellen. Maar nu Johannes dit niet doet, nu hij integendeel juist begint met^op.ïde schepping van alle dingen" te 'wijzen, - en er nadruk op .legt, hoe de Christus »het licht der menschen" was reeds van de Schepping aan, 'nu zou alle verband met Johannes' majestueu2e|inleiding verbroken worden, indien men, aan zijn getuigenis omtrent de Vleeschwording toegekomen, nu toch ons menschelijk leven als zoodanig weer varen liet, om zich uitsluitend in het geestelijke terug te trekken. Ja, de krasse uitdrukking dat het Woord vleesch werd, verbiedt dit zelfs. Juist die uitdrukking toch doelt op het lang verbeide oogenblik, waarop de scheidsmuur tusschen het geestelijke en het vleeschelijke, het zichtbare en het onzichtbare, zou worden weggenomen, om alsnu de volle heerlijkheid Gods, niet meer vaneden Sinai, maar m genade, en niet meer in de schaduwen, maar in!; , waarheid en werkelijkheid te latea uitstralen. ïHet Woord is vleesch geworden|en'; heeft onder ons gewoond . , . vol van genade en waarheid."

Wil alzoo de apostel aanduiden, dat hetgeen met de heilige ontvangenis van den Christus begon, zich voortzette in zijn openbaring onder de menschen, door zijn ingaan in hun levensgemeenschap, dan zou het uiterst oppervlakkig en willekeurig zijn, indien men deze levensgemeenschap louter uiizuendig opvatte, en alleen verstond van zijn feitelijke omwandeling op aarde. Ge kunt u als reiziger in een vreemd land op straat feitelijk onder de wandelende menigte bewegen, zonder dat er tusschen die schare en u zelven van levensgemeenschap ook maar sprake valt. Wat ons met anderen saambindt en vereenigt, zijn tal van ongeziene banden, zijn allerlei verhoudingen en betrekkingen, die maken, dat er iets gelijksoortigs omgaat in hun].hart^ en in het^uwe, en dat op tal van punten uw levensuiting met de hunne als in eenzelfde'.^bedding samenvloeit. In uw eigen woning voelt ge dit met wie uw eigen huisgenooten'zijn; ; en ook in den engen kring met wie ééns geestes met u bleken, komt dat zeer sterk uit; zóó sterk, dat ge u soms afvraagt of er nog wel een eigen leven door elk der afzonderlijke leden .van.het gezin, en door elk der afzonderlijke "personen in dien kring, geleefd wordt Maar ook al springt buiten uw huis, en 'onder wie verder van u afstaan, dat trekken van de banden der gemeenschap, '^^datj gemeenschappelijk leven van één leven; dat één zijn en zich één gevoelen, minder in het oog, toch gaat ook daar, ; ^de'Jevensgemeenschap op allerlei wijze door, ook al kost het u meer moeite, er u rekenschap van te geven. Wat ontzaglijk verschil maakt niet reeds de enkele taal, al naar gelang ge die met uw omgeving in hetzelfde vaderland gemeen hebt, ofwel in een vreemd land als een scheidsmuur rijzen ziet tusschen uw gedachtenwereld en die van de lieden die om u zijn. Wilt ge derhalve het ingaan van Jezus in de levensgemeenschap van het toenmalig Israël verstaan, dan is het hier eisch, dat juist op die onzichtbare banden volledig licht valle, overmits juist in die banden tusschen menschen en menschen de ïgemeene gratie" zich openbaart.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 september 1897

De Heraut | 4 Pagina's

Dan de gemeene Gratie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 september 1897

De Heraut | 4 Pagina's