GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Kerk van Christus en de armen of ongelukkigen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Kerk van Christus en de armen of ongelukkigen

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

De geest van het heidendom leert den mensch op het gebied der barmhartigheid steeds het tegendeel van wat de Heere den zijnen heeft ingeprent. Dit bewijzen ons ook Rome en Griekenland in de dagen, toen Christus' kerk de wereld begon door te trekken om Gods woord te prediken en de uitverkorenen te roepen tot bekeering. De heiden leerde van jongs af, den arme met minachting van zich af te stooten, en dat noemde men zielegrootheid. Bood hij dezen ofgenen hulp, dan deed hij het met kwalijk verborgen tegenzin en bijna altijd met egoïsme; de Christen daarentegen, zoo spraken de kerkvaders naar den Bijbel, •noet met blijdschap geven, zonder murmureering: hij moet zich gelukkig achten, dat hij den broeder kan helpen. De heiden gaf slechts wat hij missen kon zonder zijne eigene belangen te benadeelen; de Christen moest geven niet alleen van zijnen overvloed, maar zelfs van wat hij zelf noodig had. De heiden gaf slechts aan hen, van wie hij verwachtte vroeg of laat eenig voordeel te kunnen trekken; of aan dezulken, die hulp noodig hadden, om hunne positie te verbeteren voor de wereld; degenen, die hij nutteloos voor den staat oordeelde, waren zijne egoïstische weldadigheid niet waardig. De Christen daarentegen moest geven aan degenen, die hunne hand tot hem uitstrekten, zonder onderscheid, zonder zich af te vragen of zij het waardig waren, en welk gebruik zij ervan zouden maken. „Geef aan alle armen", schreef Barnabas in zijnen brief, „niet vragende wien gij geeft. Die ontvangen, zullen voor God rekenschap geven waarom zij. aangenomen hebbeu en waarvoor. Die aannemen zonder het noodig te hebben zullen rekenschap geven; die geeft echter zal onschuldig zijn" En Lactantius : „Geeft het liefst hem van wien gij niets te verwachten hebt. Waarom zoudt gij de personen uitkiezen, wien gij wat geven wilt. Houdt ieder voor een mensch die iets van u vraagt omdat hij u voor een mensch houdt. Weest weldadig jegens blinden, zwakken, lammen, beroofden, die sterven moeten als gij geen weldadigheid toont”

De heiden eindelijk gaf het meest als hij van de menschen gezien werd of er zijn eerzucht mee streelde; om de gunst des volks te winnen gaf hij zooveel, dat hij er zich zei ven ' ten gronde mee richtte, ofschoon hij er de menigte niet mee diende, wier ellende hij vermeerderde door hare luiheid te sterken, en ook de ware ongelukkigen niet hielp, daar die, van allen verlaten, omkwamen. De kerkvaders kwamen met kracht op tegen deze uitwassen van heidenschen hoogmoed. Dat is geen barmhartigheid die. medelijden heeft met de ellende van den naaste; 't is bijna heiligschennis, wat den armen toekomt te geven aan degenen, die het niet zijn. Daar is slechts eene ware weldadigheid, 't Is het uit liefde voeden van dezulken die - aan alles gebrek hebben, zelfs wanneer zij ons geen wederdienst kunnen doen. Als soms Christenen, van den heidenschen geest nog bezield, zich voor heiliger hielden dan anderen, omdat zij de armen wel deden, of voor hen liefderoaaltijden aanrichtten, bestraften de kerkvaders hen ernstiglijk. Zij herinnerden hen dat de aalmoes niets is zonder de genadega..e der barmhartigheid. In het rijk Gods toch heeft, het uitwendige geen waarde, zeiden Augustinus, Hieronymus en anderen; de ware liefde moet de plaats innemen van het egoïsme; al doet men afstand van al zijne goederen, al verdeelt men ze onder de armen, al bevrijdt men er slaven mee, als men het doet om van de menschen geprezen te worden is het geen barmhartigheid meer; de wedergeborene alleen kan baruihartig zijn, want hij verstaat het ook moedig en belangeloos te hebben.

Deze barmhartigheid is geen theorie gebleven in de eerste eeuwen der Christelijke kerk, maar ze is in daden omgezet; zij heeft zoowel de geloovigen als de heidenen bezield; de gemeenten en de individuen hebben met eikaar gewedijverd in liefdebetoon aan de armen. Wat het heidendom nooit heeft kunnen doen, omdat het onvatbaar was voor liefde, heeft Jezus' kerk verwezenlijkt. De kerken hadden hare diaconieën, die alleen voor de armen hadden te zorgen, terwijl zij de individueele barmhartigheid haren vrijen loop lieten. Naar de mate van ieders welvaren werd er vrijwillig gegeven voor de armen. En wanneer dit niet genoeg was, getroostte men zich zelven opofferingen, die geen reglement voorschreef. Justinus de martelaar kon zeggen, dat zij, die vóór hunne bekeering den rijkdom der wereld liefhadden, daarna met blijdschap voor de armen boven hun vermogen gaven. Men schonk wat men door een dag vasten had uitgewonnen. Na den dood van een familielid zetten de overlevenden in naam des gestorvenen hunne giften voort of gaven aalmoezf 1; deze rekende men niet, dat v/eg was; hij bleef altijd ï: Og deel uitmaken van de geestelijke gemeenschap in het riik Gods.

Van iedereen nam de kerk echter geen "gaVen aan; zij wees die af, welke niet van ganscher harte gegeven werden ; zij wilde dat voor het onderhoud der armen te zorgen, zou wezen zoowel een cere als een plicht. Bij gevolg wees zij af de gaven en aalmoezen van hen die hisn goed hadden gekregen op onrechtvaardige wijze, of die bekend vv-aren om hun hardvochtigheid; zij wees ook de gaven van geéxcommuniceerden af.

Door schenkingen kreeg men een speciaal fonds voor de armen, dat door erfenissen vermeerderd werd. Volgens de oude vaders was dit fonds het vaderlijk erfdeel der armen en ongelukkigen. Ze te bestelen was heiligschennis; een diefstal erger dan een gewone, straatroof. Het was de armen dooden. De bescliikking van deze goederen berustte bij de bisschoppen, de geboren beschermers der armen. Onder hun toezicht werden de gaven ontvangen en uitgedeeld door de diakenen, die de armen moesten bezoeken, onderzoek dijen naar hunne behoeften en over hun gedrag waken. De zorg voor arme vrouwen werd toevertrouwd aan diakonessen. Ten einde geen voorwendsel te geven aan de lasteringen der heidenen kon men in de oude dagen den diaken niet naar de vrouwen zenden; de vrouw kwam hem in deze gevallen te hulp.

DE GAAY FORTMAN,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 januari 1900

De Heraut | 4 Pagina's

De Kerk van Christus en de armen of ongelukkigen

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 januari 1900

De Heraut | 4 Pagina's