GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Buitenland.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Buitenland.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Duitschland. De nieuwste vondst in de moderne critiek over de Evangeliën.

De moderne critiek heeft beweerd dat het beeld van den Christus, gelijk dit door de Evangeliën geteekend wordt, een amalgama van alle mogelijke oude religiën is. Maar nu is Dr. F. K. Feigel, candidaat tot den H. Dienst, Oberlehrer bij het Realgymnasium te Duisburg, op bet denkbeeld gekomen, dat men toch niet in de verte moest zoeken hetgeen zoo nabij is. Waarom zou men bij heidensche religiën de elementen voor de constructie van het Christus­ beeld bijeenzamelen, wanneer men ze bij den Israelitischen Godsdienst vinden kan?

Volgens Dr. Feigel's geschrift, getiteld „Der Eiuflusz des Weissagungsbeweises und anderer Motive auf die Leidensgeschichte", dat dezer dagen te Tubingen het licht zag, is het Christusbeeld gevormd naar de profetieën van het Oude Testament. Verschillende schrijvers hebben naar de vermeende profetieën een Christusbeeld ontworpen, dat met den werkelijken Jezus zeer weinig overeenkomst heeft.

Als bewijs voor deze stelling beweert de schrijver het volgende: De eerste Christenen bekommerden zich weinig om het leven van Jezus. Men sprak er haast niet over, en gaf zich geen moeite het in herinnering te houden. Dat ziet men duidelijk (? ) uit de apostolische brieven, die haast nooit het voorbeeld of de woorden van Jezus aanhalen, zelfs dan niet wanneer daartoe gereede aanleiding bestond. Ja, Paulus spreekt het openlijk uit, dat hij Christus „niet naar het vleesch" kent. Voor hem was het voornaamste datgene, wat hij op den weg naar Damascus doorleefde; wat de wezenlijke Jezus van Nazareth gedaan en geleerd had, beteekende in zijn gedachtenwereld weinig. Alleen voor het Kruis van Jezus maakt hij een uitzondering; dit stond historisch te vast, dan dat hij het had kunnen voorbijgaan. En bovendien was juist dat Kruis voor de Joden een ergernis; het was voor hen de grootste hinderpaal om het Christendom aan te nemen. Het was daarom voor den apostel' noodig, deze ergernis weg te nemen. Wat kon hij beter doen, dan te bewijzen, dat het Kruis de vervulling van de voorspelling hunner eigene propheten was? Daarop legt hij dan ook allen nadruk, en hij bouwt er zijn geheele Theologie op, dat juist door het Kruis Jezus de beloofde Messias is en dat in Jezus de vervulling der prophetic vcischeen. Wanneer de Joden dat recht begrepen, moest hun tegenzin in het Evangelie wegvallen. En niet alleen Paulus handelde alzoo, maar de geheele eerste Christenheid was er evenzeer op uit, in den persoon van Jezus alle prophetieën vervuld te zien. Wat Jezus werkelijk geweest was, hield men voor bijzaak, maar dat alles in hem vervuld was, wat de propheten voorspelden, daar kwam het op aan. Zoo sleepte men niet alleen de voorspellingen met de haren er bij, maar construeerde de geschiedenis naar de prophetie.

En het bewijs voor al deze beweringen ? De schrijver zegt eenvoudig: „De geschiedenis van de geboorte en kindsheid van Jezus bij Mattheus en Lukas bewijzen zonneklaar, dat het mogelijk is een geschiedenis op te stellen op grond van prophetiên". De schrijver maakt het zich dus nog al gemakkelijk.

Wij willen nog mededeelen, hoe de schrijver zich voorstelt, dat de geschiedenis van het lijden van Christus „gemaakt" werd. Het eerste Kruiswoord: Vader, vergeef het hun", is onecht, want alleen Lukas vermeldt het. Ook Stephanus spreekt alzoo vóór zijn sterven. Wat volgt daaruit? „Lukas, die tot zachtheid geneigd was, maar die ook de Paulinische gedachte van een God die den zondaar rechtvaardigt, in zich droeg, moest er groote waarde aan hechten, dat de Zone Gods een bewijs van genade gaf aan de zondige menschheid, dat Hij een woord sprak, dat door Zijn kruisdood bevestigd werd. En zoo is het niet toevallig, wanneer Lukas toont, dat de prophetie van Jesaja dat de Messias „voor de overtreders gebeden heeft", door een Kruiswoord in vervulling ging. Op dezelfde manier verklaart de schrijver het laatste Kruiswoord. Omdat in Ps. 31:6 de vrome lijder uitroept: in uwe handen beveel ik mijnen geest", daarom worden den Heere de woorden in den mond gelegd: Vader, in uwe handen beveel ik mijnen geest!"

Het is opmerkelijk, dat Dr. Feigel niet beweert dat dit alles een uitvinding van de Evangelisten is, maar dat het uit de gemeente is „herausgewachsen".

Is het niet treurig dat dergelijke beweringen niet alleen te boek worden gesteld, maar ook een uitgever kunnen vinden? Wij zijn er van overtuigd, dat wanneer de woorden en daden des Heeren niet in overeenstemmnig waren met de prophetie, daaruit de conclusie zou worden getrokken, dat deze verdicht waren, omdat er met geen woord in de geschriften der mannen Gods van het O. Testament melding van gemaakt wordt.

Een brief van Prof. Warneck aan de Zendingsconferentie te Edinburgh.

De hoogleeraar Dr. G. Warneck kon door zijn hoogen leeftijd niet tegenwoordig zijn bij de groote Zendingsconferentie te Edinburgh. Hij toonde echter wel belangstelling te gevoelen voor den arbeid dier vergadering en daarbij ook een open oog te hebben voor de klippen, die bet schip, dat door deu wind van den Zendingsijver voortgedreven wordt, heeft te vermijden.

In dien brief wijst Prof. Warneck voornamelijk op drie punten. In de eerste plaats wil hij, dat de uitbreiding van den evangeliseerenden arbeid niet het gevolg hebben zal dat de zorg voor de Christelijke kerken uit de heidenen vermindert. Wij stemmen hiermede volkomen in. De Christelijke kerken, die door den arbeid der zendelingen geformeerd werden, zijn van zelf aangewezen om de moederkerken te worden, door welke het werk der zending behoort te worden voortgezet. De zendelingen behoort men te beschouwen als de pioniers; de kerken uit de heidenen moeten het werk der zendelingen aanvaarden en uitbreiden. Deze werkzaamheid der Christelijke kerken uit de heidenen noemt Dr. Warneck de zelfuitbreiding van het Christendom.

Dr. Warneck zegt: „Wij hebbeo behoefte aan gemeenten, die geestelijk en zedelijk rijp zijn, en om dit er nog aan te voegen, niet slechts aan degelijk ontwikkelde, maar aan geestelijk en zedelijk rijpe inboorling leeraars. Slechts dan hebben wij gezonde fundamenten voor zeltregeering en zelfwerkzaamheid der heiden-christelijke gemeenten."

In de tweede plaats is Dr. Warneck van oordeel, dat bij het kiezen van het terrein van arbeid niet in de eerste plaats moet gevraagd worden: waar is er een gebied te vinden, waar nog niet gearbeid is, maar wel: waar is in de eerste plaats behoefte aan vermeerdering van arbeidskrachten. De hoogleeraar zegt hierover, dat bet Oosten van Afrika en van Azië tegenwoordig de groote slagvelden zijn waar op geestelijk terrein gestreden wordt, en dat daar nu vooral met alle macht de strijd moet doorgezet worden. Wij beschikken niet over een overvloed van werkkrachten, en het is te betwijfelen of, ook al vermeerderde de geestdrift voor de zending in de kerken, de geheele wereld door dit geslacht met het Evangelie bekend zou kunnen gemaakt worden. Daarom is het noodzakelijk, dat de geestelijke strijdkrachten gecon centreerd worden.

Ten derde leert Dr. Warneck, dat er volgens hem wel geen bepaalde regelen in het Nieuwe Testament worden aangegeven, aan welke men zich bij de zending heeft te houden, maar dat er wel eene normatieve bepaling in gevonden wordt aangaande den inhoud van het Evangelie, dat wij in last hebben aan d-e niet Christelijke wereld te brengen. Er is maar één Evangelie en dat moet in onze dagen verkondigd worden. De vorm waarin het verkondigd wordt, stemme overeen met de behoeften van den tijd waarin wij leven. Het kleed moge nieuw zijn, maar het wezen der zaak moet hetzelfde olijven. In dit verband v/ijst Dr. Warneck op het grnote gevaar, dat gelegen is in de moderne critiek en in de moderne opvatting van het Evangelie in de kerken. [In Japan, zoo meent Dr. Warneck, is er nog een bijzonder gevaar, het syncretisme, het dooreenmengen der religiën. Het slotwoord van Dr. Warneck luidt:

„Het gaat hier niet om eene zekere zendings-'methode, maar om eene levensvraag der zending, want zoowel de levende zendingsdrijfveren, als ook de krachten tot wedergeboorte der nietchristelijke wereld liggen in het Evangelie, zooals het door de apostelen verkondigd werd en waarvan zij hebben ondervonden, dat het de kracht Gods is tot redding van een ieder, die gelooft. Niet in de methoden, maar in den inhoud des Evangelies, en in de mannen, die het in de volle verzekerdheid des geloofs verkondigen, en in de Christenen, die daardoor nieuwe menschen geworden zijn, liggen de sterke wortelen onzer kracht."

Wij zijn het hiermede in hoofdzaak eens. En daarom zouden wij wel gewild hebben dat Dr. Warneck als vierde punt der conferentie had in overweging gegeven: zorg in de eerste plaats voor uw eigen kerk, de kerk van welker taak, hetzij als instituut, hetzij als organisme, de arbeid der zending uitgaat. Indien deze van het fundament waarop zij gebouwd is, afgeschoven wordt, wat is er dan van den arbeid onder Heidenen en Mahomedanen te wachten?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 september 1910

De Heraut | 4 Pagina's

Buitenland.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 september 1910

De Heraut | 4 Pagina's