GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Buitenland.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Buitenland.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Engeland. PhÜip Mauro over het spreken in tongen.

De bekende Philip Mauro, de Engelsche koopman die zoo krachtig werd bekeerd en sedert zulk een machtig getuigenis van Christus deed booren, heeft zich in een Eogelsch blad uitgesproken over het spreken in tongen. Wij achten zijn opstel wel de moeite waard om het onzen lezers mede te deelen, vooral daar de z.g. Pinksterbeweging nog steeds voortduurt en in vele Christelijke kringen beroering veroorzaakt.

Mauro zegt in de eerste plaats, dat het niet noodig is, dat hij zijn gevoelen uit over de vraag of er in den tegenwoordigen tijd menschen gevonden worden die de gaven der tongen bezitten; bij wil liever de geheele zaak beschouwen in het licht van i Corinthe, daarbij aannemende dat er tegenwoordig een kring van geloovigen is, gelijk die er in Paulus dagen was, waaronder openbaringen des Geestes, voornamelijk het spreken in tongen, voorkomen.

Aannemende dat dit het geval is, wat staat ons dan te doen? Moeten wij allen naar het ontvangen van deze gave staan ? Moet men alles op zijde zetten, totdat ieder den zoogenaamden „doop" met de bevestiging daarvan, bet spreken in tongen, heeft ontvangen? Wij mogen er ons van overtuigd houden dat de H. Schrift ons het antwoord op die vragen geeft, en dat antwoord willen wij zoeken.

Voorts betoogt de schrijver het volgende: Men kan het betwijfelen of het tegenwoordige spreken in tongen een gave is van den Heiligen Geest, maar men kan het niet in twijfel trekken dat die gave met andere aan de Corinthiërs waarlijk geschonken is. Maar nu doet zich de vraag voor: als men de gave van het spreken in tongen ontvangen had, was het dan bewezen dat hij die ze ontving, het hoogste stadium in den geestelijken wasdom had bereikt ? De brieven aan de Corinthiërs toonen duidelijk aan, dat juist het tegenovergestelde het geval was; en dit feit springt ons des te meer in het oog, wanneer die brieven vergeleken worden met die van den apostel welke aan andere kerken geschreven werden. Dan komen wij immers tot de slotsom, dat deze gemeente in een vleesche lijken toestand verkeerde en dat zij, wat geestelijke ontwikkeling betreft, in den kinderlijken leeftijd was. Het was er ver van af, dat de apostel aan die gemeente de hoogten en diepten van de dingen Gods kon bekend maken, bij kon haar alleen de eenvoudigste waarheden openbaren, die de geloovigen „als pasgeboren kinderkens" vermochten te verstaan. Hij spreekt tot hen: „En ik, broeders, kon tot u niet spreken als tot geestelijken, maar als tot vleeschelijken, als tot jonge kinderen in Christus. Ik heb u met melk gevoed en niet met vaste spijze; want gij vermocht toen nog niet; ja gij vermoogt ook nu nog niet.”

Voorts is het duidelijk dat wanneer Paulus aan de Efeziërs, Philippenzen, Colossenzen en andere kerken schrijft, bij er niet op aandringt, dat zij de gaven zullen zoeken die in de kerk van Corinthe gevonden werden. Dit zou bij ongetwijfeld hebben moeten doen, als de leer van onze broeders van den „Spaden regen" gezond was. Hij vermaant hun wel „te zoeken de dingen die boven zijn", te wandelen waardiglijk de roeping waarmede zij geroepen zijn"... „met alle naarstigheid zoekende te behouden de eenigheid des Geestes in den band des vredes", te vergetende dingen die achter zijn, en zich uit te strekken naar de dingen die voor zijn.

Aan die geloovigen te Efeze. Colosse en elders, die meer gefundeerd waren in het geloof dan die van Corinthe, en die in een atmosfeer ademden welke meer gelijkmatig en meer vrij was van opwinding en afleiding, kon de apostel de hoogten en diepten van de openbaring Gods, de voorrechten van de heiligen en hunne hemelsche zegeningen in Christus, den onuitsprekelijke^ rijkdom van zijn genade, de onwaardeerbare schatten van wijsheid en kennis die in Hem verborgen zijn, de volheid van Hem die alles en allen vervult, mededeelen.

Men kan iemand niet verwijten, noch op natuurlijk, noch op geestelijk gebied, dat hij een kind is, behalve wanneer die omstandigheid te wijten is aan gestoorde ontwikkeling, gelijk in Hebr. 4 : 12—14, Evenwel is de kinderlijke staat een feit waarmede men heeft te rekenen. Er zijn dingen die „eens kinds" zijn, welke goed zijn voor hen, die in een kinderlijken staat verkeeren; maar zij die volwassen zijn, moeten daarin niet getrokken worden. Het is niet de bedoeling des Heeren, dat de geloovige altijd een kind blijven zal en dat bij altijd beperkt zal zijn, gelijk bet geval is met hem die in Hebr. 8 bestraft worden, tot „de eerste beginselen der woorden Gods". Het is veeleer de bedoeling des Heeren, dat hij „tot de volmaaktheid zal voortvaren", d. w. z. dat hij tot vollen wasdom zal geraken.

Dit komen tot vollen wasdom sluit o. a. in, dat men „de dingen die des kinds" zijn, te niet doet; en de Schrift schijnt daaronder te rekenen het spreken in een onbekende taal en over het algemeen zulke gemoedsbewegingen als door onze „Spade Regen"-broeders zoo vurig gezocht worden en waarover door ben die ze verkregen, met zulke kinderlijke ingenomenheid wordt gesproken en waarmede de bladen van zoo menig tijdschrift gevuld zijn. Men zou uit den inhoud van sommige dezer bladen kunnen afleiden, dat niets zoo belangrijk voor de kerk des Heeren in dat plechtig oogenblik van haar geschiedenis is, als te hooren „hoe broeder A. of zuster B. zijn of haar Pinksteren gekregen heeft" en wat hunne gewaarwordingen in die oogenblikken geweest zijn. Niets is voor een kind, zelfs in tijden waarin het huisgezin een ernstige crisis doorleeft, zoo belangtijk als hetgeen het zelf doet en zijn eigen dingen. Wij veroordeelen dit doen en die dingen niet; maar wij houden vast dat zij „eens kinds" zijn en wij oordeelen, dat in zulke perioden van crisis het zeer ongepast is daarop de aandacht van het gezin te vestigen. Het is ook goed dat wij i Cor. eens wat meer in bijzonderheden nagaan.

In het begin van zijn brief Paulus wijst op het feit, dat er verdeeldheid en strijd onder de orinthiërs bestond (i:10—12) en deze verdeeldheid kwam voort uit de geneigdheid om en leider boven een anderen voorganger te volgen. Die leiders waren niemand minder dan e apostelen, zelfs beweerde een partij, dat zij van Christus was. Maar dit maakte dat de erdeeldheid des te erger was. De geneigdheid m een leider te volgen en hem tot middelpunt van eene secte te maken is, volgens de Schrift, bet bewijs van een vleeschelijke gezindheid; mmers vraagt de apostel: Want wanneer de één zegt: k ben van Paulus, en een ander: k ben van ApoUos, zijt gij niet vleeschelijk? “

In het tweede hoofdstuk vinden wij de belangrijke verklaring, dat de geestelijke dingen alleen door den geestelijken mensch kunnen verstaan worden. Die dingen kunnen niet door het natuurlijk verstand begrepen worden. Er zijn zaken die God bereid heeft voor ben die Hem liefhebben; die geen oog heeft gezien, noch een oor heeft gehoord, die niet in het hart van den mensch zijn opgeklommen. Deze dingen waren aan Püulus geopenbaard door den Geest Gods; maar hij kon ze niet mededeelen aan de onrijpe heiligen te Corinthe, die zich bezig bielden met de dingen die gezien Steekenen en wonderen) en gehoord worden (tongen en uitlegging van tongen), en die deze gaven van zoodanig ge wicht achtten, dat daarnaar, met voorbijgang van al het andere, moest gestreefd worden. Want, zegt de apostel: „Ik kon tot u niet spreken als tot geestelijken." Daarom had hij hen gezwegen over „de diepten Gods.“

In hoofdstuk i vinden wij, dat het den Corinthiërs „aan geen gave ontbrak" en dat zij „verwachtende waren de openbaring van den Heere Jezus Christus", doch met dat al waren zij zuigelingen in Christus, en verder wordt er over hun naijver en verdeeldheid gesproken. Zij waren wel „in Christus" en daarom rustten zij op het eenige „fundament, " maar het was noodig dat zij er op zouden letten, hoe zij op dat fundament bouwden. Zij liepen gevaar dat al hetgeen zij gebouwd hadden, bij de wederkomst des Heeren, waarop zij wachten, zou blijken hout, hooi en stoppelen te zijn, een prooi voor de verwoestende vlammen.

Ons dunkt dat de mannen en vrouwen ook in ons vaderland, die de z.g. Pinksterbeweging volgen, wel dit woord van Philip Mauro in overweging mogen nemen. Het is dunkt ons afdoende.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 januari 1911

De Heraut | 4 Pagina's

Buitenland.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 januari 1911

De Heraut | 4 Pagina's