GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van het lijden onzes Heeren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van het lijden onzes Heeren.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

„Ziet, of er een smart zij, gelijk mijne smart".

Gaat het ulieden niet aan, gij allen die over den weg gaat ? Schouwt het aan en ziet, of er eene smarte zij gelijk mijne smart, die mij aangedaan is, waarmede de HEERE mij bedroefd heeft. Klaagliederen 1 : 12.

De tijd is er geweest, en lang hield die tijd aan, dat in 't Christenland al wie heiliglijk leefde zich gedurig in Jezus en zijn Kruis verzonk. Maar toch liet dit het dieper-gaand gevoel nog onvoldaan, en daarom werd oudtijds nog een vervolggroep van zeven weken op zij gezet, om Jezus' lijden te gedenken. Dan speende men zich aan genot en vermaak. Men was met Jezus meer dan met de wereld bezig. Het Kruis wist aller ziel en zin te boeien. Met al de spankracht van een diep en warm medegevoel leed men meê in wat de Heiland leed. Altoos het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegdroeg, alsof telkens het luisterend oor de klacht opving: „Gaat het u niet aan, gij die op den weg voorbijgaat? Schouwt het aan en ziet of er eene smart is, gelijk mijne smart.”

Van dit zich verliezen in het mysterie van het lijden onzes Heeren heeft zich reeds de vorige eeuw vervreemd. Niet uit oneerbiedigheid, maar uit tijdgemis. De dagen ontschoten ons, eer onze hand ze greep. Men voelde nog wel, dat er in 't Kruis een diepe verborgenheid schuilt, miar onttrok er zijn ziel aan door aan Jezus de martelaarskroon te reiken. Desnoods als onder alle martelaren den bitterst gemartelde wilde men nog den ktuiseling van Golgotha eeren, maar voelde 't zelf niet, hoe men juist daardoor 't Lam Gods zijn eere rooft. Als het eeniglijk op wreed en gruwelijk woeden tegen het lichaam aankomt, leed zoo menig bloedgetuige voor Jezus nog bitterder dan zijn Heere. Niet het Ktuis maakte Jezus tot den Man van Smarte, maar het is de Man van Smarte die op Golgotha's Kruis het stempel afdrukt van nooit ondergaande gedachtenis.

In dit lijden van den Man van Smarte is een zijde die zich naar buiten vertoont, en een andere zijde die zich naar binnen verbergt. Zij daarom ditmaal in de zeven weken die ons van den Goeden Vrijdag scheiden, op dien verborgen kant van dit geheel eenig lijden onze zielsaandacht saamgetrokken. Geeselriem en doornenkroon, de doorboring der handen en het nagelen aan het vloekhout eischen geen ongemeene verbeeldingskracht om 't al in te denken; maar wie zich niet dieper in dit Kruis kan verliesen, zal nooit wat voor en aan dit Kruis doorworsteld is, verstaan.

Het was op Golgotha niet de vraag, hoe 't Kruis was, maar wie Hij was, dien men er aansloeg. Ge overdrijft niet zoo ge, Ontroerd in 't diepst uwer ziel, belijdt dat 't bloed 't deed, 't bloed dat uit zijn wonde leekte en drupte, maar toch alleen omdat in dit bloed 't leven was, 't leven van Gods eigen Zoon.

Neem daarom bet Kruis niet te eng, maar dat Kruis met de slagschaduw, die 't zoo donker vooruitsloeg tot in de Kribbe van Bethlehem. Met heel Christus' Kerk belijdt ge immers wat onze Catechismus antwoordt op de vraag: Wat verstaat ge door het woordeke: geleden'} Dit, dat mijn Heiland „aan lichaam en ziel den ganschen tijd zijns levens op deze aarde d toorn Gods tegen de zonde des ganschen menschelijken geslachts gedragen heeft." In Bethlehem begon dit lijden, om eerst op Golgotha te worden voleind,

Jezus’ menschwording was geen schijn. Hij, die in de gestaltenisse Gods was, had zich zelveu vernietigd, de gestalte eens dien stknechts aangenomen hebbende. Rustend op Maria's schoot, wist het heilig Kindeke eerst van niets. Ook niet van zijn lijden. Maar onder 't zalig opgroeien moest al spoedig de drukkende wetenschap van 't lijden dat hem te wachten stond, zich in zijn zielsbesef ontplooien, en, nauwelijks tot helderder bewustzijn ontwakend, overviel hem de voorkennis van het lijden dat tot aan het graf hem zou vervolgen. Niet eerst toen in Gethsemané de beulsknecht de hand aan hem sloeg, lang vooruit reeds wist Jezus alles wat hem wachtte. Nu is de voorwetenschap van de vreugde die komt, zelfs voor het kleine kind reeds vooruit een in die vreugd genietec; maar ook dan is de voorwetenschap van een kruis dat u opwacht, een vooruit reeds gekweld en gekruisigd worden; en het is onder die zielsbenauwende voorwetenschap, dat Jezus zijn weg op aarde vervolgd heeft. Het lijden dat u overvalt, spaart u lijden. Het lijden, dat ge vooruit ziet aankomen, drukt eer het u gecaakt. En toch overwon Jezus dien bitteren druk zoo volkomen, dat zijn woord steeds klonk met zilveren klank en zijn blik vol heilige innemendheid aantrok al wie hem mocht naderen.

Maar in het diepst zijner ziel werkte die druk van het lijden toch al door. Geen hoop zelfs van ontkoming aan 't lijden was hem gelaten. Hij zag het aankomen. Hij voorzag het met volkomen zekerheid. De diuk er van kon en mocht hem niet verlaten. Hij leed vooruit. Hij voorgevoelde wat kwam. En dat altoos met die diepingaande smart, die de vreeze des doods vanself in den Heilige Gods wekken moest. Altoos die bittere donkerheid in het verschiet. Met eiken stap op zijn korten levensweg dat bittere einde een schrede nader. En niemand die het met hem voorzag. Geen menschelijk hart dat een deel zijner smarten overnam. Geen toon van bemoediging, geen woord van troost dat hem tegenklonk. Steeds met de donkerheid in zijn ziel alleen. Tot hij eindelijk zelf het zwijgen afbrak, en toen zelfs was er onder zijn eigen jongeren niet één die 't geloofde, niet één die 't begreep.

Het was op den Thabor dat 't hooge woord er bij Jezus uitkwam.

Zijn drie beste, zijn drie intiemste jongeren, hadden daar zijn heerlijkheid aanschouwd, meegeleefd in die ure van zijn vooruitgegrepen glorie.

Juist die glorie had hen kunnen misleiden. £n daarom zegt Jezus 't hun: Spreek van die glorie met niemand. Denk aan Johannes den Dooper. De onheilige wereld heeft aan den Dooper haar boozen wil gekoeld. En nu, weet dit: alzoo zal ook de Zoon des menschen van h lijden.

Die drie zelfs verstonden niet, wat 't voor Jezus was, om dit uit te spreken. Ijlings loopen ze er over heen. Ze hechten er nauwelijks aan. Maar voor Jezus was dit uitspreken een daad. Een eindelijk ontsluiten van het geheim zijns levens. Esn ten slotte dan toch uitspreken wat geen zijner jongeren vermoedde. Een hen deelgenoot maken van wat in bet verborgene zijner ziel hem reeds over lange jaren benauwd had. En nu is 't er uit. Maar nu ook meet Jezus den afstand, die zijn innerlijk zielsbesef van de gedachtenwereld zijner jongeren scheidde. Nooit moet Jezus zich meer alleen hebben gevoeld, dan toen hij dit mysterie van zijn lijden eindelijk ontsloot, en er geen enkele tegenklank van zijn jongeren op volgde. Voor Jejus zelf was 't er nu uit, maar het keerde op 't eigen oogenblik nog pijnlijker in zijn zielsbewustzijn terug. Zoo ten volle werd het in die ure aan hem bewaarheid, wat we in Jesaj» 63 lezen: „Ik heb de pers alleen getreden, en niemand was met mij. Ik zag toe, en er was niemand die hielp”.

Hij leed jaren vooruit, en niemand, die op den weg voorbijging, zag het of merkte het op. En zoo terecht is daarom Jeremia's klacht op Jezus toegepast, toen hij uitriep: „Gijlieden die op den weg voorbijgaat, schouwt en ziet of er een smart zij gelijk mijne smart, die mij aangedaan is, en waarmede de Heere mij bedroefd heeft.”

Alles komt hier aan op het hart van Jezus. Niet aan zijn doornagelde handen en doorboorde voeten, neen, in dit hart van Jezus is het lijden dat Gods uitverkorenen redt, geleden. Smart meer dan pijn was zijn lijden, en daarom is Man van Smarte zijn naam geworden. Ën die smart die niet eerst met Golgotha kwam, maar jarenlang vooruit Golgotha aankondigde, is geleden in zijn hart. Daarin is de worsteling doorworsteld. Ia dit hart van Jezus is eiken morgen dat hij ontwaakte, en eiken avond dat bij zich ter ruste legde, het wee van angstige verbijstering opgekomen. Een lijden dat nooit en nimmer één kind des menschen zal doorgronden, maar dat, voorzOover we het peilen kunnen, binnen in dit hart van Jezus moet gekend worden.

Aan ’t Kruis was het de doodsnik, waarin dit gefolterde hart zijn ruste hervond.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 februari 1911

De Heraut | 4 Pagina's

Van het lijden onzes Heeren.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 februari 1911

De Heraut | 4 Pagina's