GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Alle dingen bestaan te zamen door Hem”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Alle dingen bestaan te zamen door Hem”.

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

[KERSTFEEST I9II.]

£n Hij is voor alle dingen, en alle dingen bestaan te zamen door hem. Col. i : 17.

Er spreekt zoo ondoorgrondelijke heer lijkheid in, op dien wonderen morgen, daar in de rotsspeionk van Betbleheoi, die eerst ledige kribbe met voeder voor het vee er in, en toen een oogenbiik later daar op dat hooi het pas geboren heilig Kindeke neergelegd, dat Kindeke Jezus, waar straks de apostel van getuigen zou: Door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de Hemelen en die op de aarde zijn, want alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen, en alle dingen bestaan te zamen door Hem". Maria verstond dat niet, en Jozef wist er niet van, ea de herders die straks kwamen binne:1 .lopen, begrepen het evenmin, en de Wijzen uit het Oosten, die enkele dagen later toetraden, gisten wel dat een Koningskindeke geboren was, maar hadden toch van züik een majesteit zelfs het flauwst vermoeden niet. Alken de cagehn die la Efrata zongen, doorgrondden het geheimenis en vervulden de sferen met hun Hallelujahs. En is het onder ons wel veel anders.' Als onze verbeelding en herinnering ons bet heilig tafereel van Bethlehem op den Kerstmorgen weer doet opleven, wat anders rs het dan, wat ons boeit, dan het Kindeke? waaraan anders denken we dan, dan aan Maria, io wier gespannen vreugde we meeleven? en wat andere gedachte vervult ons dan, dan de zalige indruk van de liefde Gods en het heerlijk besef van onze verlossing? Zoo is het bij wie door dat Kindeke ten laven kwamen. Voor onze klalnen die om de kribbe jubekn, is het in nog veel sterker zin een onbegrepen heerlijkheid, die hun een heiligen lach om de lippen doet spelen. En de wereld die van verre staat, moge worden meege& hept door het aandoenlijk en aanminnig tafereel, maar is steeds meer van het mysterie van Bethlehem vervreemd, Christus' Kerk a'lien geeft Hem eere.

Maar al wordt het door de Gemeente voor 't minst verstaan, dat in dit Kindeke ons een openbaring van God zelf toekwam, zoodat h ze neerknielt in aanbidding, — doorgronden u kan ook zij 't mysterie niet, en a! hen door h te luisteren naar wat Jezus zelf ons door zijn e apostel laat aanzeggen, trekt de sluier van voor dat mysterie weg. En dan klimt van oogenbiik tot oogenbiik de aanbiddende bewondering. God niet maar in ons vleesch, doch in een hulpeloos Kindeke geopenbaard. Een Kindeke dat de oogen nauwelijks kan opslaan, dat nog stemmeloos is en alleen lachen en schreien kan; dat door Maria moet gedragen, gevoed en verzorgd worden, en zelfs niet weet wie er tot zijn kribbe nadert. En toch in dit hulpeloos daar neerliggend Kindeke is God-zelf schuilende, krachtens het eeuwige Zoonschap. In dat Kindeke is de eeniggeboren Zoon tot ons gekomen, in onze natuur, in ons geslacht ingegaan, om een wereld die in zonde verviel, weer op te richten; om in wat zich zelf verdierf, eens weer de volle heerlijkheid tot openbaring te brengen; om God den Vader eens de Hem ontstolen eere van zijn Kunstwerk in de Schepping terug te geven; en om zelfs boven de engelen uit een schare, die niemand tellsn kan, van kinderen Gods te doen uitschitteren, wier lofzang in hst eeu arig Hallelujah zal opstijgen voor den Ddeëenigen God. Een mysterie, te diep vaa zin om 't op ons Kerstfeest door te denken; te hoog, dan dat de breede schare der geloovigen het zou kunnen grijpen; te overrijk van inhoud, dan dat zelfs de diepst ingeleide het naar vollen omvang in zich zou kunnen opnemen. Maar dan toch een mysterie dat ons aangrijpt; waarvan we onder den machtigen indruk komen, en waaraan we die weelde in onze stem ming op 't Kerstfeest danken; beter voelen dan we 't kunnen uitspreken, dat het in Batbkhem niet de meosch, maar God was die werkte; en dat nóg uit Bethlehem ons een geur van Goddelijke liefde toestroomt, die al onze vreeze beschaamt, en het morgenrood der verlossing aan den geüichtseinder voor ons doet opgloren.

Bethlehem brengt ons onder des indruk, "'at we in die Kribbe een schat ontvingen, die zeer verre alle schatten der aarde te boven gaat. Er trekt, ais we in heilige verbe^ding bij die kribbe nederknïelen, een gewaarwording door onze ziel, alsof alle macht der duisternis en des verderfs, die ons belaagde en vergiftigde, van ons wijkt, nu deze Zon over ons opgaat. Zoo arm als we buiten dit Kindeke waren, zoo rijk en overrijk voelen we ons geworden, nu dit Heilig Kindeke ons |gneemt in zijn ge meensch.'tp. Straks komen de zorgen wel weer terug en zat 't verdriet en 't harteleed ons wel opnieuw benauwen, maar 't Kerstfeest brengt ons dan toch zalige uren, waarin we ons allen last van de schouders voelen gl^'den en de profetie vaa volkomen bevrijding in het bloed onzer ziel voelen tintelen. Kerstfeest verheft ons een oogenbiik boven de werkelijkheid en wiegelt ons in een ideale wereld, wier luister ons nu reeds van verre tegenstraalt. Er gaat van die Kribbe in Bethlehem een magnetische kracht uit, die ons ontrukt aan onszelf, o& s met dat helh'g Kindeke lotgemeen maakt, en in Hem ons een toekomst verpandt, waarvan nu reeds het zalig voorgevoel het hart van vreugde in ons doet opspringen. Wie aan hetgeen voor oogen is birjfc hangen, kent die zalige gewaarwording niet. Voor het oog bood Bethlehem schier niets. Een stal in den rotssteen en half in donksr verscholen een houten kribbe, die voor os of ezel gereed stond, en in die kribbe een in doeken en wladselen gewikkeld wicht, dat zich half uit de windselen uitkeert; met natuurlijk reeds in de kinderlijke trekken iets van onuitsprekelgke uitdrukking, maar waar de niet-iugekide niets van ontwaarde. Er zal op dien drukken conscriptiedag wel keer op keer een stalknecht of vreemdeling in de rotsholte de kribbe voorbij zijn geloopen, zonder iets aan het Kindeke te zien dat zijn aandacht trok. £r zong in de Moedermaagd met haar Kindeke wel esa heilige poëzie, maar alleen door wie het oor geopend had, kon die poëzie worden beluisterd. Wij, bij ons terugleven ia Bethlehem, zijn veel rijker dan wie toen ter tgd in Bathlehem's stal omliepen. Voor hen was alleen hetgeen zich vertoonde, ons biedt Bathlehem den verborgen schat, met de» tooverstaf van het Woord om van dien schat te geaieten. Voor ons Is Bethlehem op dat oogesibl'.k de van God verkoren piek, waarop het verleden, van het Paradijs af, zija rustpunt vindt, en de toekomst die de voleinding tegengaat, zich ontsluit. Ia die Kribbe niet dan een Kindeke, maar in dat Kindeke de kracht die hemel en aarde draagt. Een Kindeke in doeken gewonden, maar zoo, dat alle dingen bestaan door den Heiland, die ons in dit Kindeke geboren is.

Nu komt 't bij den aanblik van dat eilige Kindeke In de sastQ plaats aan op w Verzoening. Zoo dikw^ls ge met het eilige in aanraking komt, leeft aanstonds a vanzelf uw zondebesef in u op. Te oiidden van de wereld moogt ge daaraan niet denken en u gezond wanen, maar iéó niet dringt het heilige op u aan, of iiet gevoel van geestelijke krankheid bant uw inneriijken vrede. Dat kan niet anders en is natuurlijk. Zoodra het Heilige op ons aatïdringt, teekent zich de tegenstelling af. Il het gemeene leven verkeeren we met wis als wij zija, ea noemen we alleen hem slecht, die verre daalt beneden den gewonen zedeiijken standaard. We hebben dus geen anderen maatstaf, en zoo we niet la buitengewone zonde vielen, spreekt die maatstaf ons allicht vrg, en gunt ons een streelend besef van braafheid. Maar zoo niet begint het Heilige ons te naderen en te bestralen, of die zcifiagenomenheid wijkt; bij 't heldere licht wordt het stof dat ons ntsiert, zichtbaar; opeens voelen we wat onde Is, ea als dat Heilige dan aanhoudt, n oas steeds nader en nog nader komt, aagt dat gevoel van zonde ons angst aan, niet enkel om de gevolgen, maar meer nog mdat 't ons ongelukkig maakt, ons een afeer van onszelf doet krijgen, en een gewaarwording geeft als van Iemand, die eerst alleen zag dat hij aan zijn kleed bemorst was, maar nu merkt dat hij zelf geheel In 't slijk verzinkt. Komt nu dat Heilige in zulk een majssteit op ons toe, als dit op het Kerstfeest geschiedt, zoodat ge niet iets als het Heilige, maar den Heilige op u voelt aandringen, daa bewerkt dit in u twee dingen tegelijk: Het maakt u diep ongelukkig door het sterke sondebssef dat 't opwekt, maar ook en terstond daarna overgelukkig door de sfeer vaa heilige relaheid, waarin het u opneemt. Ge moest uw zonde voelen, anders maakt de Verzoening u niet gelukkig; maar Is de innerlijke verschrikking van de zonde ook maar ééa oogeablik door uw ziel gegaan, dan ontsluit zich in Bathlehem een hemelsche genade vooru. Hst is hier niet een pro-1 fetie, niet een toezegging, niet een belofte van God die tot u komt, maar het is God zelf, die zaligend de handen over u uitbreidt. A'lss nog in klem, nog In het mysterie verborgen, want het is nog pas het Kindeke; maar uit de diepte van het wezen van dit Kindeke spreekt u toch In Bethlehem reeds toe, al wat straks zich uit dit Kindeke ontplooien zal. Dat Kindeke spreekt nog niet, het doet nog geen wonderen, bet is nog niet op weg naar Golgotha, er Is nog g g o e in v g 't g v a v u w lo n g e g v d n o in v z b a l a v H t d w H h D h H o t d l g geen opstanding, maar toch zal dat alles er niet è^, maar er uit komen. Het eeuwige Woord vleesch geworden, profeteert met volle stelligheid, dat Ali. ües er uit volgen zal. Zooais in het zaad van de blanke lelie stengel, bkd en kelk schuilt, zoo ook schuilt In dit Kindeke al wat den zoen voldingen, de verlossing voleinden, de zaligheid verpanden zal. Wie geen kenner Is, verstaat dit niet, maar wie het is voelt het. En daarom Is voor Gods kinderen Kerstfeest niet enkel het Geboortefeest, waar straks, maar eerst veel later het reddend element bij zal komen, maar veel meer de bloesem van hun heil In den knop, met de zekerheid dat 't uit dien knop hun straks toe zal lachen. Paaschfeest en Pinksterfeest geven stukken en deelen van 't heil, maar het Kerstfeest geeft 't al op eenmaal, nog in klem, 't Is zoo, maar juist In die kiem te schooner.

Het is daarom ten volle begrijpelijk, dat op het Kerstfeest 't eerst ook de juichtoon van Verlossing en Verzoening wordt Ingezet. Vrede op aarde! is de eerste klank, die, na de eere die Gode wordt toegebracht, ons door de ziel klinkt. Die vrede ging ia het Paradijs te loor. Hst was die vrede met God waar 't hart naar dorstte. Naar dien vrede greep 't aldoor, zonder ooit dien vrede te kunnen grijpen. „Ik ellendig measch, wie zal mij verlossen? " was de noodkreet aller eeuwen onder alle volken geweest, voorzoover er onder alle volken waren, die zochten wat de wereld hun niet geven kon. Niets was immer uit te denken, dat niet beproefd, niet oadernomen, niet uitgedacht en verzonnen was, om dien verloren Paradijsvrede terug te verwerven. Maar alles te vergeefs, alles om niet, alles zonder uitkomst. En nu roept uit het verre Bethlehem die Kribbe oas toe: „Komt herwaarts, alle gij dorstigea, hier in de kribbe ligt een Kindeke, en dat Kindeke zal u de verlossing aanbrengen, en u den vrede met uw Godin heiligen zoen bezegelen". Al viert dan ook de wereld op haar wijs oas Kerstfeest mee, in hooger zin gevierd wordt het alleen en kan het alleen worden, zoo 't hart dorst naar de waterstroomen, ea daa is het eerste wat wie dorst naar vrede, bij het Kindeke van Bethlehem zoekt, de vervulling van den zielsnood, die hem innerlijk ontzet. Wie gelooft en van Bsthlehem in het gewone leven terugkeert, verkeert onder geen anderen indruk, dan dat zijn God zich ook over hem ontfermd heeft, in Goddelijk erbarmen ook tot hem gekomen is, en in zijn ondoorgrondelijke genade het zegel van het Heilige in zijn ziel heefc geprent. Dat Kindeke sprak hem van 't kindschap. De geboorte van Maria's eengeborene Is zgn eigen geboren worden voor hooger leven. En daarom zingt hij niet alleen, maar beluistert ook wie van nabij ea van verre zongen gelijk hij zong. Wie alzoo uit één grondtoon des harten zongen, zingen weldra saam, vereenigen hun stem In 't loflied der aanbidding, en gelijk de herders naar Efratha's velden terugkeerden, otn te getuigen van wat ze gezien en van wat Gods engelen van dat Kindeke gezegd hadden, zoo gaat er ook, als het Kerstfeest oader ons weer voorbij is, ja terwijl het nog voortduurt, van de Gemeente des Heeren weer een roepstem naar buiten uit, om ook anderen die nog onverzoend zijn, te roepen tot bekeering, en in alles hun Jezus te verheerlijken. Zoo voedt het Kerstfeest dat eigenaardige, dat bijzondere leven, dat alleen van de geroepen beladers gekend Is. Er gaat een geestelijke actie van uit, die zich ocgemerkt van het leven der wereld afscheidt, die Gods kladeren apart zet, die hen een eigen kring doet vormen, die van het mystieke Lichaam des Heeren reeds hier onder menschen de omtrekken geeft te ontdekken, en ons juist door die afzondering aan de miskenning der wereld blootstelt. Nog altoos is er een Herodes, die óók van dat Heilige Kindeke hoort, en 't niet aanbidt, maar het wil dooden. De wolk die hieruit optrekt, werpt dan haar schaduw ook op de geroepenen des Heeren. Zalig ia het verlossingsgevoel, ontwaren ze steeds meer dat ze hier niet thuis hooren. Niet meer hier, maar daarboven, waarheen hun Heiland opvoer, die leeft om voor hen te bidden, en wiens genadige steun hen staande houdt.

Doch daarbij blijft het niet. Wel ia het erst, wel op 't Kerstfeest en In de jaren ie het eerst op de toebrenglng, op de bekeering, op de Innerlijke ontsluiting volgden. Dan toch neigt men zelf tot wereldschuwheid. Als men maar gered is! Zoo men maar in Jezus zijn Borg bezit. Zoo men door zijn Heiland maar de gemeenschap met zijn God mag genieten! Laat varen dan wat daar buiten ligt. Straks komt de ure van sterven. Dan laat ge toch al dit aardsche aan zich zelf over. En daarboven wacht u het heil. Zelfs zgn er wel groepen onder de toegebrachten, die niet enkel de eerste jaren na hun bekeering er zoo voor staan, maar die met opzet In die stemming volharden, vaa niets anders hooreo willen, en In die geestelijke afsterving het hoogste heil zien, We zwegen nu van de namen die deze groepen dragen. Ze hebben alle Iets sectarisch over zich, als gevolg van hun eenzijdigheid, en tot de volheid van de Schrift dringen ze niet door. Bij gezonde ontwikkeling daarentegen van 't geestelijk leven komen er straks heel aadere vragen op. Jezus mijn Heiland en mijn Zaligmaker, o, mgn ziele leeft er bij, maar hoe dan met die andere machten, die van allen kant In het leven zich aan mij opdringen? Reeds aan onzen persoon zelf in ons lichaam, met al wat dat lichaam in zijn nooden en behoeften eischt. Hoeveel Is er niet, waardoor dat lichaam, in zijn vleeschelijk begeeren, aan onze ziele schaadt. En ook wat is er niet vaak veel, waardoor dat lichaam met al zijn gebreken en zijn krankheden aan de vreugdevolle genieting van het geestelijk heil in den weg staat. En daarbij blijft het niet. Ook van bulten ons wezen gaat er Invloed van allerlei machten op ons uit. Van de wereld, van menschen, van demonen. Met de reddlag van onze ziel zgn we er aog niet. Met verzoend té zijn, zijn we nog niet verlost. Telkens voelen we ons nog den speelbal van allerlei stormwind die door het leven gaat, We mogen niet alleen aan ons zelf denken. Het is geestelijke zelfzucht, geestelijk egoi'sme, geen anderen toon op de harp te hebben dan 't: I'm redeemed vaa de vrijgemaakte slavin. Die toon eerst, natuurlijk, die toon aldoor, die toon boven alles uit, maar 't mag er niet bij blgven. Ons hart moet zich weten uit te breiden. Voor de eere Gods moet onze bekentenis tenminste even beslist en warm zijn, als voor de verpanding van ons heil, en die eere Gods hangt volstrekt niet alleen aan ónze toebrenglng; die eere Gods hangt aan alles, hangt aan al zijn creatuur. De wereld is niet om ons geschapen. God wrocht alle dingen om Zich zelfs wille. En daar ligt nu voor en om ons heel die schepping, heel die wereld, die, in stee van Gode eere te geven, Hem hoont In zijn majesteit. Werd niet nog pas zelfs 't ontzettende gehoord, dat ook het woord: God een verouderde uitdrukking heette. Dan komt het creatuur buiten ons even dringend om onze geheiligde belangstelling vragen. Zeker ook om de toebrenglng van zondaren en de terugbrengiag van afgedoolden, maar toch niet daar alleen om. Er moet een uitgang der ziele zijn naar al wat onzes naasten is, ja zelfs niet alleen naar de menschen. Ook andere levende schepselen in de dierenwereld zijn door den zegen dien Noach ontving, met ons In eenzelfde Verbond der behoudenis besloten. En nu noemden we nog selfs de meest booze macht niet, de macht der demoaen, die 't o, zoo gaarne zien, dat ge u alleen met uw eigen behoudenis bezig houdt en bij de Kribbe van Bsthlehem geen enkelen toon opvaagt voor de behoudenis der wereld. Die macht Is vreeselgk. Vreeselijk, niet alleen omdat ze zelfs Gods kinderen gedurig uit het spoor trekt, maar vreeselijk, omdat ze rechtstreeks tegen God ingaat, in alles woelt, alles poogt te verderven, en zich als onverzoenlijke vijand tegen God overstelt.

Dit nu maakt, dat na de eerste jaren der bekeering, waarin de ziel schier uitsluitend met zichzelf bezig Is, andere vragen het hart gaan vervullen. O, het is niet uit te spreken zoo heerlijk, dat het Kindeke van Bsthlehem ons het welbehagen Gods In menschen betuigt, en dat we persoonlek In dat welbehagen Gods voor ons zelf mogen geiooven, maar daarmee zijn we er nog niet, Jezus heeft zich niet van de wereld afgescleidea, maar Is juist in ons vleesch Ingegaan, om 't lijden dezer wereld met ons te dragen en die wereld te behoudea. Hij komt straks weer om dit voor vele eeuwen begonnen werk te voleinden, en dan zal de uitkomst zijn, dat heel de Schepping, als het groote kunstwerk Gods, in het Halleluja der engelen Instemt, en de heerlijkheid Ingaat, Doch zoover zijn we nog niet. Dit alles toeft nog. En zoolang dit toeft, houdt de stri^'d, de worsteling aan. En In die worsteling overkomen oas de benauwdheden. Het schijnt telkens er op of er onder te moeten. Spanningen komen op, die ons van alle zijden met onrust belagen. O ja, dan weten we het wel dat we verzoend en verlost zija, maar het hart rust nog niet. Wel voor onszelf en onze eigen behoudenis, maar nog niet met het oog op heel de wereld, op heel de Schepping, op heel dat wondere werk Gods, £n zoo komen dan ten slotte die twee tegen elkander over te staan, aan den éénen kant onze eigen persoonlijke behoudenis, en aan den anderen kant de worsteling van de onheilige met de heilige macht om ons heen. Brengt nu het Kindeke van Beth­ lehem ons alleea van dat ééne het onderpand, en laat het ons in die heel andere worsteling aan onszelven over, dan blijft rust en onrust in ons hart zich met elkander afwisselen en de volle vrede toeft nog en komt niet. We worden geslingerd op en neder, en onze stand als Christenen in de wereld gaat wankelen. En daarom nu moogt ge niet bij dat Kindeke van Bethlehem als Kindeke blijven staan. Dat werd, zoodra het Evangelie de heiden wereld werd Ingedragen, aanstonds reeds door de apostelen gevoeld, Paulus' eigen gevangenschap droeg er toe bij om hem de leemte die hierin school, te doen gevoelen. En toen is de volle openbaring gekomen van het mysterie, dat laden brief aaa de Gemeente van Colosse en in den brief aan de Gemeente vaa Efeze zoo heerlijk geproclameerd is. Neen, dat Kindeke van Bethlehem is niet maar verschenen om u persoonlijk van 't verderf te redden, maar om met zijn reddenden arm hemel en aarde te omvangen, en dat kon Hi^ doen, en dat blijft Hij doen, niet door een loutere beschikking, maar om zijn wezen, om wat Hij In zich zelf van eeuwigheid was, en omdat Hij krachtens dit zijn wezen van eeuwigheid, niet enkel Israel zocht, en uw ziel op het oog had, maar heel Gods Schepping zou leiden tot de heerlijkheid.

Dit is 't wat ligt in dit heerlijke zeggen, dat door Hem, die in dit Kindeke van Bsthlehem verscheen, „alle dingen te zamen bestaan". Er Is geen sprake van, dat Hij alleen enkele zielen tea eeuwigen leven uit den poel des verderf kwam opheffen. Hij omvat en omvangt 't al. Niet alleen wat op aarde, maar evenzoo al wat ia de hemelen Is, de zieaiijke ea oazleaiijke dingen, de tronen en machten; ja, wat ge ook maar wilt, het bestaat al door Hem, omdat 't al door Hem geschapen is. En dit alles zet de Schrift rechtstreeks met ons persoonlijk heil in verband. Zoo dankt de Kerk van Christus den Vader, „dieoas bekwaam gemaakt heeft, om deel te hebben aan de erve der heiligen in 't licht, doordien Hij ons getrokken heeft uit de macht der duisternis en overgezet heeft In het Koninkrijk van den Zoon zijner liefde; en In Hem hebben wij wel waarlijk de Verlossing door zijn bloed, In de vergeving van onze zonde". Doch hierbij bl^ft het niet, want nu komt al wat daarachter en daaronder ligt. Dit namelijk, dat deze onze Redder, die ons persoonlijk tot het licht brengt, zelf Is „het Beeld des onzienlijken Gods, de eerstgeborene van alle creaturen". En dit niet slechts als eeretitel, maar In volle werkelijkheid, „want door Rem zijn alle dingen geschapen, en Hij is voor alle dingen, en alle dingen bestaan te zamen door Hem", En eerst als zoodanig, d. I, als de grond van het bestaan van alle dingen, is Hij nu het Hoofd van het Lichaam, want „het is des Vaders welbehagen geweest, dat in Hem al de volheid wonen zou".

Zoo nu eerst Is de gave van het Kindeke van Bethlehem een volkomen gave, wijl ze nu alles omvat, niets ongedekt laat, en geen macht In hemel of op aarde buiten zich laat geworden. Er is niet een Kindeke van Bsthlehem, waaruit u de geestelijke redding toekomt, en daa daarnaast nog een tweede reddende macht, die hemel en aarde aan het Koninkrijk van Christus dienstbaar maakt en onderwerpt. Neen, niet alzoo, maar deze belde machten zijn In Christus vereeaigd. Hij redt uw ziel ea beheerscht al wat ia den hemel en op aarde is. En het Koningschap Is Zijas, niet omdat het Hem opgedragen Is, gelijk op aarde de souverelaiteit aan een Vorst kan worden opgedragen, maar 't is Zijns, omdat het, krachtens ds Goddelijke openbaring, al door Hem geschapen Is, en nu aog al te zamea door Hem bestaat. Hij Is niet alleen de medicijameester voor de kraake ziel, maar Zijns is de dampkring waarin we ademen; Zijns zijn de elementen te midden waarvan we leven, aan Hem onderworpen zijn alle machten die oas belagen kuanen. Én niets van die macht kan Hem oattrokken worden, omdat de macht over alle diagen, waaraan de toekomst hangt, Zijas Is krachtens z^n heilig persoon-zijn in het Drieëenig Wezen oazes Gods.

Ook in onze dagen vindt de Kerk van Christus In dit heerlijke Openbaringswoord haar vertroosting en haar sterkte, en dit niet buiten haar Kerstfeest om, maar op haar Kerstfeest zelf. Niet alleea persoonlijk toch staan de trouwe getuigen des Heeren steeds aan bestr^diag uit de wereld der menschenkinderen en uit de wereld der demonen bloot, maar met nieuwe felheid wordt de Christelijke Religie zelve, wordt wat ons het dierbaarst en heiligst Is, wordt de Kerk van Christus zelve weer getergd en gehoond. Steeds meer groeien de machten aan, die In het sociale en in het weten-

schappelijke leven zich tegen al wat ons heilig is te weer stellen. Gedurig ontwaart ge, hoe de Verleider doende is om twist en tweedracht te zaaien onder wie eens saam voor de zaak des Heeren optrokken. Keer op keer komt men met nieuwe vondsten aandragen, die de wankelmoedigen huiveren doen. Alles wordt uit zijn verband gerukt. Gelijk het voorheen gelukt was, om ook op het openbaar leven een Christelijk stempel af te drukken, zoo maakt men zich thans op, niet alleen om dit Christelijk stempel teniet te doen, maar om er het stempel des ongeloofs voor in de plaats te zetten, Welgefundeerde geloofsovertuiging wordt hierdoor steeds zeldzamer. Allerlei secten verleiden de geesten. In allerlei zondige practijken poogt men het jongere geslacht af te trekken. En het eind is, dat de zekerheid van eigen kindschap afneemt, het onderpand van eigen-zaligheid aan velen ontglipt, en de hooge vrede met onzen God wijkt, waardoor toch alleen de ruste, die er blijft voor het volk van God, ons kan verzekerd worden. Komt nu het Kerstfeest ons weer naar de Ki-ibbe roepen en doet de Eagelenzang ook ons weer het: „Eere zij God" door het „Vrede op aarde" op de lippen semen, en leeft daardoor het heilig besef dat we ons kindschap Gods aan het Kindeke van Bethlehem danken, weer zielverheffend in ons op, dan dreigt op zichzelf, zoodra we onzen blik van de Kribbe weer naar de wereld keeren, de vrees, die de boozë machten der wereld ons aanjagen, dit loflied weer te doen verstommen, en begint na het licht van Bethlehem weerde demonische donkerheid onze ziel te omvangen, En dit houdt aan zoolang we in Jezus alleen dankend onzen Verzoener begroeten. Maar die vreese wijkt, die betooverende demonische macht wordt verbroken, we halen weer vrijer adem, en ons triomflied zwelt weer aan in volle tonen, als het ons in naam onzes Gods betuigd wordt: Vrees niet, gij kleingeloovige, de eengeboren Zoon u geschonken, redt niet alleen uw ziel, maar is ook machtig om al wat zich tegen u verheft, neer te slaan, „Want door Hem zijn alle dingen geschapen, hetzij zienlijk, hetzij onzienlijk, en ook nu nog bestaan alle dingen te zaam alleen door Hem!"

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 december 1911

De Heraut | 4 Pagina's

„Alle dingen bestaan te zamen door Hem”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 december 1911

De Heraut | 4 Pagina's